De
feiten
X is mede-eigenaar van een rijstal. Zij
geeft ook rijles. Y sluit met X een stalovereenkomst voor de paarden van Y.
De stalovereenkomst zag uitdrukkelijk
niet op deelname aan lessen. In artikel 17 van de stalovereenkomst was bepaald
dat Y jegens de stalhouder en derden aansprakelijk zou zijn voor schade
veroorzaakt door de eigen gedragingen van haar dieren.
Y wil de jonge paarden africhten en
trainen. Het paard wilde zij bovendien een keuring (de ‘Oldenburg Mare
Performance Test’) laten ondergaan in Duitsland. Omdat Y geen ervaring had met
het rijden op en het trainen en africhten van jonge paarden heeft zij daarvoor
les genomen bij X.
Op 10 maart 2012 is X na een les met Y
en het paard meegelopen naar de poetsplaats van de manege om Y te laten zien
hoe het longeren met een enkele lijn werkt. X heeft toen een beweging gemaakt
bij of onder de singel van het paard om daaraan een touwtje te bevestigen,
waarna het paard met het linker achterbeen naar voren heeft getrapt en X net
boven de knie heeft geraakt. X heeft daar blijvend knieletsel aan overgehouden.
Kern
van het geschil
X spreekt Y aan op grond van artikel
6:179 BW, nu Y de bezitter/eigenaar is van het paard. Y verweert zich met een
beroep op artikel 6:181 BW en bepleit dat zij van haar wettelijke
aansprakelijkheid als bezitter van het paard is bevrijd doordat het paard
bedrijfsmatig werd gebruikt door X of althans door de manege.
Indien een paard schade aanricht, dan is
de bezitter van het paard daarvoor aansprakelijk (artikel 6:179 BW). Wordt het
paard echter gebruikt in de uitoefening van het bedrijf van een ander, dan ligt
die risicoaansprakelijkheid bij degene die het bedrijf uitoefent (artikel 6:181
BW).
Stelling
Y
Ter onderbouwing van haar beroep op
artikel 6:181 BW voert Y samengevat het volgende aan. De Hoge Raad heeft in
zijn arrest van 1 april 2011, dat ging over het paard Loretta, bepaald dat een
manegehouder die een paard van een ander (tegen betaling) traint, als
bedrijfsmatig gebruiker van dat paard heeft te gelden. De situatie in het
onderhavige geval was niet noemenswaardig anders dan die in de zaak van het
paard Loretta. De manege had het paard het paard onder zich om het te beleren
en klaar te maken voor de keuring in Duitsland. Naast de stalovereenkomst was
er een tweede (mondelinge) overeenkomst tot belering van het paard. X had op
dat vlak een grote expertise en heeft de lessen die zij gaf separaat - naast de
kosten voor de stalling - bij Y in rekening gebracht. Deze lessen vormden een
op financieel profijt gerichte bedrijfsactiviteit van het uitermate
professionele manegebedrijf van [[...]]. Van de manege kon dan ook worden
gevergd dat zij de risico’s daarvan adequaat zou verzekeren, en dat heeft zij
ook gedaan zoals blijkt uit het feit dat X met Y heeft besproken dat zij als
ORUN-gecertificeerd instructrice, of althans de manege, beschikte over een
verplichte verzekering ingeval zich tijdens de les een ongeval zou voordoen.
Dit is in overeenstemming met de ratio van artikel 6:181 BW om de
aansprakelijkheid te concentreren bij de bedrijfsmatig gebruiker zodat het als
één (bedrijfs)risico kan worden berekend en verzekerd.
Stelling
X
X betwist dat zij, of althans de manege,
ten tijde van het ongeval als bedrijfsmatig gebruiker van het paard had te
gelden en voert daartoe het volgende aan. Het paard was uitsluitend bij haar
gestald en dat levert geen bedrijfsmatig gebruik op als bedoeld in artikel
6:181 BW. Zij had het paard niet onder zich om het te beleren en klaar te maken
voor de keuring in Duitsland. Voor het beleren van het paard zou X € 800,- per
maand in rekening hebben gebracht bij Y. Dit is niet gebeurd. Y wilde haar
paarden zelf trainen, en X heeft haar daarbij instructies gegeven. Y bepaalde
zelf het doen en laten rond haar paarden, en ook wanneer en hoe lang zij les
wilde krijgen. Het ongeval vond bovendien niet plaats tijdens de les, aldus X.
Oordeel
rechtbank
Vast staat dat Y haar paard bij de
manege heeft gestald. De daartoe gesloten stalovereenkomst hield in dat Y tegen
betaling aan de manege de beschikking kreeg over een paardenbox die werd
schoongehouden door de manege, dat zij gebruik mocht maken van de verschillende
faciliteiten van de manege, en dat de manege het paard zou verzorgen. In de
overeenkomst was ook neergelegd dat Y aansprakelijk was jegens de stalhouder en
derden voor schade die zou worden veroorzaakt door de eigen gedragingen van
haar paard. Deze overeenkomst bracht mee dat indien het paard schade zou
veroorzaken tijdens haar verblijf op de manege, Y daarvoor in beginsel
aansprakelijk zou zijn. Overigens overweegt de rechtbank dat dit niet alleen
gold op grond van de stalovereenkomst maar ook op grond van de wet, artikel
6:179 BW. Dat het paard tegen betaling bij de manege was gestald, leidde nog
niet tot een verschuiving van de aansprakelijkheid naar de manege. Uit de
parlementaire geschiedenis van artikel 6:181 BW blijkt immers dat onder het
bedrijfsmatig gebruiken van dieren niet moet worden begrepen het bedrijfsmatig
bewaren (stallen) van dieren voor een ander. Op de manege rustte in zoverre
geen kwalitatieve aansprakelijkheid.
Verder staat vast dat met betrekking tot
het paard niet alleen sprake was van een stalovereenkomst. X heeft Y ook tegen
betaling les gegeven bij het berijden en trainen van het paard. De vraag die
partijen in deze zaak verdeeld houdt, is of X (of de manege) door het geven van
deze lessen aan Y is aan te merken als bedrijfsmatig gebruiker van het paard in
de zin van artikel 6:181 BW en uit dien hoofde risicoaansprakelijk voor de
schade die het paard op 10 maart 2012 heeft veroorzaakt.
Het arrest van de Hoge Raad van 1 april
2011 waar Y zich op beroept (ECLI:NL:HR:2011:BP1475) handelde over de vraag
wanneer sprake is van ‘bedrijfsmatig gebruik’ van een paard in de zin van
artikel 6:181 BW. In die zaak ging het om het paard Loretta, dat door haar
eigenaar tegen betaling voor enige tijd was ondergebracht bij een manege ter
belering, dat wil zeggen dat de manege het paard zou trainen, africhten en
zadelmak maken. Het Hof had in die zaak geoordeeld dat het in een manege
aanwezig hebben van een paard van een ander om dit paard in opdracht van die
ander en tegen betaling te trainen en zadelmak te maken moet worden gerekend
tot een gebruik van het paard in de uitoefening van het bedrijf van de manege.
Het Hof achtte daarbij van belang dat het paard niet enkel in de manege
aanwezig was omdat het daar was gestald, maar dat de manege een verdergaande
bemoeienis had met het paard. Het hof heeft dan ook (net als de rechtbank in
die zaak) geoordeeld dat gedurende het verblijf van het paard in de manege ter
belering de risicoaansprakelijkheid voor door het paard aangerichte schade op
grond van het bepaalde in artikel 6:181 BW op de manege is komen te rusten. De
Hoge Raad heeft het hiertegen gerichte cassatieberoep verworpen. Uit zijn
arrest volgt onder meer dat voor toepasselijkheid van artikel 6:181 BW niet de
eis kan worden gesteld dat de bedrijfsmatig gebruiker ook houder of bezitter is
van het dier, en dat evenmin vereist is dat de bedrijfsmatig gebruiker het dier
duurzaam en ten eigen nutte exploiteert. De Hoge Raad heeft hiermee een
tamelijk ruime uitleg gegeven aan “bedrijfsmatig gebruiken” en daarbij, onder
verwijzing naar de parlementaire geschiedenis, overwogen dat artikel 6:181 BW
en de verlegging van aansprakelijkheid
die daardoor wordt bewerkstelligd - van bezitter naar bedrijfsmatig gebruiker -
enerzijds berust op de overweging dat een benadeelde niet behoort te worden belast
met de moeilijkheden die inherent zijn aan het onderzoek naar en de
bewijslevering betreffende de identiteit van de schuldenaar, en anderzijds op
de eenheid van de onderneming in het kader waarvan het dier wordt gebruikt, het
feit dat bedrijfsmatig verrichte activiteiten in beginsel zijn gericht op het
verkrijgen van profijt, en het feit dat van een ondernemer kan worden gevergd
dat hij zijn bedrijfsrisico als één risico verzekert.
De
rechtbank is van oordeel dat de situatie die zich in het onderhavige geval
heeft voorgedaan ten aanzien van het paard, niet goed vergelijkbaar is met die
in de zaak van het paard Loretta. De eigenaar van
Loretta had het paard ondergebracht bij de manege met de opdracht het dier
tegen betaling te beleren. Y daarentegen heeft haar paarden slechts
ondergebracht bij de manege om ze daar te stallen. Y wilde wel dat het paard
zou worden beleerd en geschikt zou worden gemaakt voor een keuring in
Duitsland, maar zij heeft dit niet aan de manege of aan X uitbesteed. Zij heeft
er uitdrukkelijk voor gekozen dit zelf te doen, waarvoor zij samen met het
paard een aantal lessen heeft genomen bij X. Anders dan in de zaak Loretta,
heeft X het paard dus niet zelf getraind of bereden, zij heeft uitsluitend aan Y
instructies gegeven hoe zij haar paarden zelf kon beleren. De bemoeienis van de
manege met het paard was zodoende aanmerkelijk minder vergaand dan in de zaak
Loretta het geval was en was - buiten het stallen - gedurende de trainingen
steeds met tussenkomst en in aanwezigheid van Y. X instrueerde Y immers wanneer
deze laatste daar om vroeg, en bemoeide zich daarbuiten in beginsel niet met de
paarden van Y. Deze geringe bemoeienis van X als medewerkster van de manege met
het paard rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat
hier sprake is geweest van bedrijfsmatig gebruik van dit paard door X, dan wel
door de manege. De rechtbank ziet dan ook geen grond om te oordelen dat
gedurende het verblijf van het paard in de manege, dan wel gedurende de
kortdurende lessen aan Y, de risicoaansprakelijkheid voor door het paard
aangerichte schade op grond van het bepaalde in artikel 6:181 BW op de manege
is komen te rusten.
Conclusie
Het beroep van Y op artikel 6:181 BW
slaagt daarom niet, en op grond van artikel 6:179 BW is zij als
eigenaar/bezitter van het dier aansprakelijk voor de schade die het paard heeft
veroorzaakt. De vraag naar de vestiging van de aansprakelijkheid is hiermee
beantwoord en de door X verzochte verklaring voor recht zal in zoverre worden
toegewezen.
Aangezien het hier gaat om een
deelgeschil zal de rechtbank niet tevens voor recht verklaren dat Y de schade
van X volledig dient te vergoeden. De vraag naar de omvang van de
aansprakelijkheid - met onder meer het beroep van Y op eigen schuld aan de
zijde van X - heeft de rechtbank in het kader van dit deelgeschil immers buiten
beschouwing gelaten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten