De
feiten
“De dader” en het slachtoffer , hun
vriendinnen en nog drie andere Nederlandse stellen hebben in juli 2012 samen
vakantie gevierd in Marmaris, Turkije. Op dat moment waren zij allen 18 tot 22
jaar oud. Op 22 juli 2012 heeft deze vriendengroep in Marmaris het “Aqua Dream
Waterpark” bezocht; een outdoor waterpark met meerdere zwembaden, bars,
ligweiden en glijbanen. Kort na binnenkomst in het Aqua Dream Waterpark rond de
openingstijd van 10.00 uur, besluiten de vijf mannelijke leden van de vriendengroep
rond 10.30 uur om van één van de glijbanen te gaan. Zij zijn daartoe via een
trap naar een plateau geklommen, vanwaar meerdere glijbanen naar de lager
gelegen zwembaden leiden. Ze hebben daar gekozen voor de zogenoemde “Multi
Slide”; een rechte, niet-overdekte waterglijbaan van 30 meter lengte met vier
banen, die door verhogingen van elkaar gescheiden zijn. De vier banen van de
Multi Slide komen uit in een waterbassin (de “splashdown area”).
Vier van de vijf vrienden nemen plaats
in de vier banen van de Multi Slide en laten zich naar beneden glijden. “de
dader” is de vijfde persoon, voor wie geen lege baan beschikbaar is. “de dader”
kiest dezelfde baan als het slachtoffer. “de dader” laat zich in die baan naar
beneden glijden op een moment dat het slachtoffer zich nog glijdend in
diezelfde baan van de Multi Slide bevindt.
In het waterbassin onderaan de Multi
Slide botst “de dader” met zijn stuitje tegen het hoofd van het slachtoffer,
die het waterbassin nog niet heeft verlaten. het slachtoffer loopt door deze botsing een hoge complete
cervicale dwarslaesie op en is thans vanaf zijn nek blijvend (grotendeels)
verlamd.
Het
geschil en de stellingen van partijen
Vordering verzekeraar “dader”
ASR c.s. (de verzekeraar van de “dader”)
verzoekt de rechtbank te verklaren voor recht dat ASR c.s. niet aansprakelijk
is voor de schade door het ongeval van het slachtoffer .
Volgens ASR c.s. heeft het ongeval
plaatsgevonden in een sport- en spelcontext als in de rechtspraak benoemd. Een
glijbanenpark als het Aqua Dream Waterpark draagt immers onmiskenbaar een
speels/sportief karakter met zich. Bezoekers van zo’n park dienen zich ervan
bewust te zijn dat dit spel gevaar kan meebrengen. Niet elk gedrag is
gereglementeerd en als het wel is gereglementeerd, wordt het niet altijd door
iedereen opgevolgd, met name niet door jongeren. Het lijdt volgens ASR c.s.
geen twijfel dat wie in het hoogseizoen een glijbanenpark bezoekt en daarbij
afglijdt van spectaculaire glijbanen, van - wellicht in uitgelaten/jolige
stemming verkerende - medebezoekers van het park gevaarlijker gedragingen heeft
te verwachten dan een toevallige passant op straat.
Uit de jurisprudentie met betrekking tot
sport- en spelsituaties volgt dat tussen de deelnemers onderling zwaardere
eisen gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid.
Er dient sprake te zijn van een grove
onzorgvuldigheid die valt buiten de normale beoefening van het spel. Deze
hogere aansprakelijkheidsdrempel heeft “de dader” in casu niet gepasseerd.
Daarbij heeft ASR c.s. gewezen op de volgende feiten en omstandigheden:
-geen van de vijf mannen heeft een bord
met instructies gezien;
- op de wel aanwezige borden ontbreekt
het pictogram om afstand te houden; er was geen veiligheidssysteem zoals een
stoplicht bovenaan de glijbaan aanwezig;
- de bij de glijbaan aanwezige badmeesters
hebben geen glij-instructies gegeven terwijl zij dat zonder bovenvermeld
pictogram of stoplicht volgens de toepasselijke EN1069-norm wel dienden te
doen;
- de vijf mannen gingen voor het eerst
de Multi Slide-glijbaan af;
- de mannen hebben geen onderlinge
afspraak gemaakt over hoe en wanneer te glijden;
- de mannen zijn allemaal op dezelfde
manier, liggend op de rug, naar beneden gegleden;
- “de dader” is pas achter het
slachtoffer aan gegleden toen het
slachtoffer al halverwege de glijbaan
was, dus “de dader” heeft getracht voldoende afstand te houden;
- de botsing tussen “de dader” en het
slachtoffer vond pas plaats in het
waterbassin aan het eind van de Multi Slide;
- toen “de dader” het slachtoffer raakte, stonden de andere drie mannen al in de
waterbak om het waterbassin te verlaten;
- de vijf mannen hebben geen alcohol
gedronken voorafgaand aan het ongeval.
Het voorgaande, in onderlinge samenhang
bezien, leidt volgens ASR c.s. tot de conclusie dat de gedragingen van “de
dader” niet buiten de normale beoefening van het spel vallen en dus niet zijn
te beschouwen als een grove onzorgvuldigheid.
ASR c.s. acht zich daarom niet gehouden
om de aansprakelijkheid in dezen te erkennen.
Verweer en vordering
slachtoffer
Het slachtoffer voert tegen het verzoek van ASR c.s. -
samengevat - het volgende verweer.
“De dader” heeft onrechtmatig
gevaarzettend jegens het slachtoffer gehandeld door niet de vereiste oplettendheid
en voorzichtigheid in acht te nemen ter voorkoming van het ongeval. De Multi
Slide is een hoge, steile glijbaan en het is voor iedereen duidelijk dat je
daar met een hoge snelheid van afdaalt zonder dat je de mogelijkheid hebt om
tijdens de afdaling te remmen. Het risico van een botsing onderaan de glijbaan
is voor iedereen te voorzien. Het is daarom evident dat je pas van een
dergelijke glijbaan afgaat, nadat je je ervan hebt verzekerd dat je voorganger
veilig het waterbassin kan verlaten. “de dader” heeft dit nagelaten, hij is
binnen één à twee seconden na het slachtoffer van de glijbaan af gegleden.
Hiermee heeft “de dader” een gevaarlijke situatie in het leven geroepen,
waarvan voorzienbaar is dat die tot ernstig letsel kan leiden. Het slachtoffer kan aangaande het ongeval niets worden
verweten; hij heeft op geen enkele wijze invloed uitgeoefend op de
verwezenlijking van het gevaar.
Van een sport- en spelsituatie is hier -
anders dan ASR c.s. heeft betoogd - volgens het slachtoffer geen sprake. Er is geen speelveld, er zijn
geen regels en er is geen speelstructuur. Tijdens een bezoek aan een waterpark
hebben de bezoekers geen gevaarlijke gedragingen van elkaar te verwachten; je
aanvaardt in ieder geval niet het risico dat een andere bezoeker met hoge
snelheid op je botst.
Echter, ook als wordt aangenomen dat
sprake is van een sport- en spelsituatie, is “de dader” aansprakelijk voor de
gevolgen van het ongeval. Het ongeval is veroorzaakt door een bewuste gedraging
van “de dader” . Zonder enig bezwaar had hij kunnen wachten met glijden totdat het
slachtoffer een veilig heenkomen had
gevonden.
Overwegingen
rechtbank
Als uitgangspunt geldt daarbij dat niet
reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van aan een
bepaald gedrag inherent gevaar, dat gedrag onrechtmatig doet zijn, maar dat
zodanig gevaarscheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van
waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als
gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van
zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (vgl. onder meer HR 9december 1994, NJ 1996, 403 (Zwiepende tak arrest red.) en HR 28 maart 2003, NJ 2003, 718).
De vraag of in een concreet geval aan
dit criterium is voldaan, dient te worden beantwoord aan de hand van de
specifieke situatie waarin partijen zich hebben begeven. Bij toetsing aan de
hiervoor vermelde maatstaf dient betrokken te worden het gevaar dat partijen
gezien die specifieke situatie over en weer van elkaar redelijkerwijze kunnen
en moeten verwachten. Deze nuancering komt in de rechtspraak onder meer tot
uiting in gevallen waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis plaatsvindt binnen
een sport- en/of spelsituatie. De vraag of een deelnemer aan een sport of spel
onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging als gevolg waarvan aan een
andere deelnemer letsel is toegebracht, wordt minder spoedig bevestigend
beantwoord dan in het geval dat diezelfde gedraging buiten een sport- of
spelsituatie heeft plaatsgevonden. De reden daarvan is dat deelnemers aan een
sport of spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht
gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of
gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van
elkaar moeten verwachten (zie hierbij onder meer HR 28 juni 1991, NJ 1992, 622
en, nogmaals, HR 28 maart 2003, NJ 2003, 718).
Wel
sport en spel situatie
Partijen twisten over de vraag of de in
voormelde jurisprudentie benoemde verhoogde aansprakelijkheidsdrempel in het
voorliggende geval van toepassing is.
De rechtbank stelt bij de beantwoording
van die vraag voorop dat “de dader” en het slachtoffer hebben deelgenomen aan een recreatieve en - in
zekere zin - actieve/sportieve activiteit, namelijk het afdalen van een rechte,
hoge en steile waterglijbaan. Zij stonden daarmee tot elkaar in een andere
verhouding dan willekeurige voorbijgangers. Deze omstandigheid is relevant voor
het vaststellen van de mate van zorgvuldigheid die in de concrete situatie van “de
dader” (en van het slachtoffer zelf)
mocht worden verlangd. Als deelnemers aan deze activiteit moesten “de dader” en
het slachtoffer immers in redelijkheid
tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of
onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe deze activiteit
uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar verwachten. De afwezigheid
van een speelveld, vastliggende spelregels en een spelstructuur waarbij je kunt
winnen en verliezen, op grond waarvan het slachtoffer betwist dat sprake is van een sport- en
spelsituatie, maken dat niet anders.
Binnen een sport- en spelsituatie kan de
hoogte van de aansprakelijkheidsdrempel echter variëren, afhankelijk van de
specifieke omstandigheden van het geval. De rechtbank acht daarbij met name van
belang de aard en intensiteit van de sport- of spelactiviteit waaraan wordt
deelgenomen; in een competitieve rugbywedstrijd liggen immers andere
gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte
handelingen besloten dan in deelname aan - bijvoorbeeld - een toerfietstocht.
In zoverre is de sport- en speljurisprudentie op de voorliggende casus van
toepassing en geldt een met deze specifieke situatie samenhangende verhoogde
aansprakelijkheidsdrempel.
Wel
onrechtmatig handelen “dader”
Uitgaande van deze kaders en met
inachtneming van de hier van toepassing zijnde verhoogde
aansprakelijkheidsdrempel, is de rechtbank van oordeel dat het handelen van “de dader” op de Multi Slide als onnodig gevaarlijk,
onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens het slachtoffer moet worden aangemerkt. Tot dit oordeel komt
de rechtbank op grond van de navolgende feiten en omstandigheden.
Er is weliswaar discussie tussen
partijen over de vraag na hoeveel tijd “de dader” precies achter het
slachtoffer aan is gegleden, maar tussen
partijen is niet in geschil dat het slachtoffer zich nog glijdend in de
glijbaan bevond toen “de dader” in dezelfde baan aan zijn afdaling van de
glijbaan begon. De rechtbank zal voor de verdere beoordeling uitgaan van het
door ASR c.s. gestelde, te weten dat “de dader” zich al halverwege de glijbaan
bevond (en niet direct achter het slachtoffer is gaan glijden, zoals het slachtoffer heeft
gesteld). Uit het overgelegde foto- en filmmateriaal maakt de rechtbank op dat
de glijbaan 7 tot 10 meter hoog is. De beide door partijen ingeschakelde
experts zijn het erover eens dat de glijtijd van gebruikers over de 30 meter
lange Multi-Slide tussen de 3 en 5 seconden bedraagt, hetgeen correspondeert
met een gemiddelde snelheid tussen de 10 en 6 m/s (tussen de 36 en 22 km/h). De
maximale snelheid bij het verlaten van de glijbaan kan volgens de experts nog
hoger liggen, tot ongeveer 14 m/s (of 50 km/h). Dat leidt ertoe dat “de dader” uitgaande van de stelling van ASR c.s. dat hij
is gaan glijden toen het slachtoffer halverwege de glijbaan was, niet meer dan 1,5
tot 2,5 seconde(n) gewacht heeft nadat het slachtoffer en de andere mannen waren vertrokken.
Toen de vijf mannen naar de Multi Slide
toe liepen, hadden zij goed zicht op deze glijbaan en de aanzienlijke hoogte
daarvan. Verder valt op dat de glijbaan niet eindigt in, maar ongeveer een
halve meter boven het wateroppervlak van het waterbassin, zodat iemand die van
de glijbaan afglijdt na het verlaten van de glijbaan eerst een moment door de
lucht vliegt alvorens in het waterbassin te landen.
Vervolgens moesten de mannen via een
trap vanaf het niveau van de onderkant van de glijbaan naar het niveau van het
beginpunt van de glijbaan - 7 tot 10 meter hoger - klimmen. Ook vanaf de
bovenkant van de Multi Slide zijn de gehele glijbaan en het waterbassin waarin
die uitkomt goed te overzien. Met name de forse hoogte van de glijbaan en het
glijpad recht naar beneden, zonder bochten die kunnen afremmen, zijn dan voor
iedere gebruiker van de Multi Slide evident. “de dader” heeft derhalve al vóór
het glijden een inschatting kunnen maken van de eigenschappen van de Multi
Slide en de daarmee samenhangende gevaren.
Dit geldt temeer, nu “de dader” blijkens
zijn verklaring in het voorlopig getuigenverhoor, vóór het ongeval al eerder
van een soortgelijke waterglijbaan was gegleden. Hij moet daarom bekend worden
geacht met de snelheid waarmee je van een dergelijke waterglijbaan naar beneden
gaat en met het feit dat het welhaast onmogelijk is om jezelf tijdens een
afdaling van een glijbaan als de Multi Slide af te remmen. Ook moet “de dader” dan
bekend worden geacht met het feit dat je een grote vertraging ondervindt
wanneer je in het waterbassin onderaan de glijbaan terecht komt en dat het
(daardoor) enige moeite en tijd kost om in dat waterbassin op de been te komen
en het bassin te verlaten. Bovendien was “de dader” ten tijde van het ongeval
een volwassen man, van wie verwacht mag worden dat hij - zeker gezien zijn
eerdere ervaring met waterglijbanen - de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen
op de glijbaan kan overzien en zijn gedrag daarop aanpast.
Op grond van deze omstandigheden had “de
dader” naar het oordeel van de rechtbank moeten kunnen inschatten dat wanneer
hij te snel achter het slachtoffer aan
zou glijden, hij in het waterbassin hard met het slachtoffer in botsing zou kunnen komen en dat zo’n
botsing ernstig letsel aan het slachtoffer zou kunnen toebrengen. Desondanks is “de dader”
van de glijbaan gaan glijden op een moment dat het slachtoffer zich nog glijdend in dezelfde glijbaan van de
Multi Slide bevond. “de dader” heeft het slachtoffer daarmee niet voldoende gelegenheid gegeven om
het uitglijpad te verlaten. het slachtoffer heeft ter zitting onbetwist gesteld dat hij,
komende van de glijbaan, nog horizontaal ruggelings aan het uitglijden was in
het water op het moment van de botsing en dat zijn gezicht zich op dat moment
nog onder water bevond.
“de dader” heeft hiermee weliswaar niet
opzettelijk gevaarzettend, maar wel - in het vuur van de recreatieve “strijd” -
te onbesuisd en daarmee onzorgvuldig gehandeld. Het slachtoffer hoefde er onder voormelde omstandigheden geen
rekening mee te houden dat “de dader” hem al zou gaan volgen op een moment dat
hij zich nog glijdend in de glijbaan bevond. Terecht merkt het slachtoffer op
dat “de dader” zonder enig bezwaar nog even had kunnen wachten met glijden. Ook
binnen de onderhavige sport- en spelcontext, had “de dader” zich dus naar
maatstaven van zorgvuldigheid van dit gedrag moeten onthouden. Weliswaar kan de
door “de dader” en het slachtoffer ondernomen activiteit tot op zekere hoogte -
kort gezegd - gevaarlijke handelingen of gedragingen uitlokken of in zich
bergen die zij als deelnemers aan die activiteit op de koop toe moeten nemen,
maar daaronder valt naar het oordeel van de rechtbank niet het gevaar dat “de
dader” met zijn glij-actie op de Multi Slide in het leven heeft geroepen.
De omstandigheden dat de mannen geen
waarschuwingsborden hebben gezien en dat zij geen glij-instructies hebben
gekregen van de aanwezige badmeesters, maken het voorgaande naar het oordeel
van de rechtbank niet anders. “de dader” had ook zonder dergelijke borden en/of
instructies de risico’s van zijn glij-actie moeten kunnen inschatten. Hetzelfde
geldt voor de door ASR c.s. aangevoerde omstandigheid dat de mannen voor het
eerst de Multi Slide-glijbaan afgingen. Dat had “de dader” in deze situatie
juist tot extra voorzichtigheid moeten bewegen. Ook het feit dat de mannen geen
onderlinge afspraak hebben gemaakt over hoe en wanneer te glijden, doet er niet
aan af dat op “de dader” een eigen verantwoordelijkheid rust om de risico’s van
het op een dergelijke glijbaan te snel achter een ander aan glijden in te
schatten en zijn gedrag daarop aan te passen in die zin, dat hij wacht met
glijden tot duidelijk is dat zijn voorganger tijdig het uitglijpad van de
glijbaan kan verlaten.
Verder kunnen de door ASR c.s. ter zitting
getoonde filmbeelden haar standpunt niet onderbouwen. Integendeel, op de
filmbeelden is juist te zien dat de gebruikers van de Multi Slide wachten met
glijden tot de voorganger in dezelfde glijbaan zich op z’n minst in het
waterbassin bevindt. Uitdrukkelijke instructies op dat punt worden op de
filmpjes door personeel van het waterpark niet, althans niet hoorbaar, aan de
zwembadgasten gegeven.
ASR c.s. heeft nog betwist dat het
ongeval uitsluitend is veroorzaakt door “de dader”. Daarbij heeft ASR c.s.
gewezen op de mogelijkheid dat het slachtoffer - om wat voor reden dan ook -
niet meteen het waterbassin verliet na het glijden. De rechtbank gaat aan dit
standpunt voorbij, nu - zoals hiervoor reeds vermeld - het slachtoffer ter zitting onbetwist heeft gesteld dat hij
nog aan het uitglijden was in het water op het moment van de botsing. Deze
verklaring past ook bij het onbetwiste feit dat “de dader” met zijn stuitje op
het boven/achterhoofd van het slachtoffer is gebotst. Bovendien volgt, anders
dan ASR c.s. stelt, uit de (voorlopig) getuigenverklaringen van de bij het
ongeval betrokken mannen, dat het ongeval tussen “de dader” en het slachtoffer al
had plaatsgevonden voordat de anderen in het waterbassin waren opgestaan,
althans voordat zij dat waterbassin hadden kunnen verlaten.
Tegen deze achtergrond valt zonder een
nadere toelichting, die ASR c.s. niet heeft gegeven, niet in te zien dat het
slachtoffer enig verwijt kan worden
gemaakt ten aanzien van de snelheid waarmee of de wijze waarop hij het
uitglijpad van de glijbaan heeft verlaten.
Oordeel
rechtbank
Uit het voorgaande volgt dat ASR c.s.
aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer door het ongeval heeft
opgelopen. Het verzoek van ASR c.s. moet daarom worden afgewezen en de door het
slachtoffer in zijn tegenverzoek (een verklaring voor recht dat “de dader” jegens
het slachtoffer aansprakelijk is voor de
schade die het slachtoffer lijdt) verzochte
verklaring voor recht zal worden toegewezen.
Het slachtoffer heeft voorts verzocht
ASR te veroordelen om de door hem geleden en nog te lijden schade, nader op te
maken bij staat, aan hem te vergoeden. Dit verzoek moet worden afgewezen. Het
slachtoffer heeft hierbij immers geen belang. Voor zover partijen in het
vervolg van het buitengerechtelijk traject, waarvan deze deelgeschilprocedure
deel uitmaakt, niet tot overeenstemming kunnen komen, staat het het slachtoffer
immers vrij om zijn vordering alsdan in
een bodemprocedure aanhangig te maken. Voormelde veroordeling heeft het
slachtoffer daarvoor niet nodig. De rechtbank wijst wel het verzoek tot
betaling van een voorschot van € 100.000,- toe.