Posts tonen met het label onrechtmatige daad. Alle posts tonen
Posts tonen met het label onrechtmatige daad. Alle posts tonen

maandag 13 april 2015

Tscheu La Ling verliest rechtzaak tegen Ten Have


De feiten
Tscheu La Ling wordt in 2011 naar voren geschoven door Cruijff als directeur van Ajax. De toenmalige Raad van Comissarissen voelde niets voor de aanstelling van Ling. Tijdens de Ledenraadpleging deed voorzitter Ten Have uitlatingen die Ling onwelgevallig waren en Ling begon een procedure tegen Ten Have. Ling vordert o.a. rectificatie van de gedane uitspraken.
Op 20 november 2011 heeft een Ledenraadvergadering plaatsgevonden. Bij toetreding tot de Ledenraad dient een geheimhoudingsverklaring te worden ondertekend. Van de betreffende Ledenraadvergadering is heimelijk een geluidsopname gemaakt. Blijkens van deze geluidsopname gemaakte transcriptie heeft Ten Have – voor zover van belang – het volgende gezegd:
(…) Het is ook zo dat wij inderdaad vorige week woensdag bij elkaar hebben gezeten, toen hebben wij het ook over Tscheu La Ling gehad, en toen heb ik tegen [A] twee dingen erover gezegd: Het eerste is: ik vind de kwalificaties van Tscheu La Ling als het gaat over zijn bijdrage in de voetbalwereld voldoende reden om hem niet aan Ajax te binden. Dat is een hele cleane zakelijke reden. Je kijkt naar het profiel dat we hebben aangelegd. En dan kwalificeer ik Tscheu La Ling niet. Ten tweede is: is het zo dat wij de beste kandidaat moeten zoeken en ik hoef verder niet toe te lichten dat als je Tscheu La Ling naast [E] en [F] zet daar betere kandidaten zijn dan Tscheu La Ling . Het derde is dat ook gaat het over iemands stijl. Die stijl die ga ik hier verder niet toelichten en zullen ongetwijfeld excuses zijn, tussen aanhalingstekens, zijn voor zijn gedrag. Bijvoorbeeld tijdens de raad van commissarissen ik denk dat ik hier niet uiteen hoef te zeggen wat het gedrag van stijl laat zien. Het vierde en daar zijn wij ver van gebleven maar ik heb wel in mijn binnenzak zitten dat is gewoon dat deze man gewoon boven elke twijfel is geheven. En dat is het tweede punt wat ik met [A] heb besproken nadat wij in het tweede telefoongesprek dat wij hebben gevoerd en die duurde gemiddeld anderhalf uur tijdens mijn vakantie heb ik zeker acht van zulke gesprekken gehad, he dus uh dus we hebben veel met elkaar gesproken over de telefoon, en met de bereikbaarheid over de telefoon is dat ook we hebben gesproken, over Tscheu La Ling , we hebben een paar keer duidelijk gemaakt en in de gesprekken die we hebben gehad heb ik nog een keer tegen hem gezegd wij maken Ajax kwetsbaar en ten schande als wij Tscheu La Ling aantrekken. [A] ik zeg jou dat, omdat het niet alleen gaat over de reputatie van Ajax, maar het gaat ook over jou eigen reputatie, als jij daar iemand neerzet die daarna kwetsbaar blijkt, die exposed is, die wat dat betreft ver afstaat van het criterium boven elke twijfel en ongeschonden blazoen dan eh raak je zelf ook kwetsbaar. En (onverstaanbaar…) gezegd in één van die telefoon gesprekken ‘er loopt een onderzoek tegen Tscheu La Ling ’. Als de dingen die daaruit voort kunnen komen naar buiten komen dan krijgt Ajax een zaak aan z’n broek en dat gaat veel geld kosten.
(…)
Dit was een journalistiek onderzoek.
(…)
Met Tscheu La Ling zal ik jullie zeggen en dat is voor deze kamer en we praten in vertrouwen. Tscheu La Ling heeft bij verschillende clubs geprobeerd om in een leidinggevende of zakelijke positie te willen komen. Nederlandse clubs. Er is bij verschillende bestuurders informatie ingewonnen dat Tscheu La Ling daarbij praktijken niet schuwt die te maken hebben met het aanreiken van persoonlijk gewin van deze bestuurders. Wij hebben sterke aanwijzingen dat ook een directeur van Ajax dingen heeft aangeboden gekregen die niet binnen zijn functie vallen zelfs ethisch en moreel verwerpelijk daar strijd mee zijn om bijvoorbeeld spelers hier naar binnen te halen.
(…)
Nee, nee, nee, ik wil antwoord geven, dat heb ik heel duidelijk gezegd; wij hebben gemeld, wij vinden Tscheu La Ling niet de juiste kandidaat, wij vinden hem in vergelijking niet goed genoeg en er moet een betere zijn te vinden en wij hebben ook een doorkijk gekregen in dat waar [A] zich zo over opwindt en waar hij een misdaadjournalist op heeft gezet, dat wij denken dat hij gewoon kwetsbaar is en niet boven elke twijfel. (…)

Oordeel rechtbank
Ter beoordeling ligt de vraag voor of Ten Have tijdens de Ledenraadvergadering op 20 november 2011 onrechtmatige uitlatingen over Tscheu La Ling heeft gedaan en of deze op grond van het bepaalde in artikel 6:167 BW dienen te worden gerectificeerd.

Uitlatingen geen publicatie in zin artikel 6:167 BW
Artikel 6:167 BW bepaalt dat de rechter tot rectificatie kan veroordelen, indien sprake is van een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard. Het hier genoemde begrip ‘publicatie’ dient ruim te worden uitgelegd en kan zien op iedere openbaarmaking, ook indien deze niet in de media heeft plaatsgevonden. Vaststaat dat de betreffende uitlatingen hebben plaatsgevonden binnen de Ledenraadvergadering van Ajax.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of uitlatingen in de Ledenraadvergadering als uitlatingen in het openbaar of als uitlatingen in beslotenheid moeten worden aangemerkt. In het laatste geval is van ‘publicatie’ in de zin van artikel 6:167 BW geen sprake. De rechtbank acht in dat verband van belang dat de Ledenraad uit circa 30 personen bestaat die als zodanig zijn benoemd. Voorafgaand aan hun benoeming hebben zij een geheimhoudingsverklaring moeten ondertekenen waarin zij hebben verklaard dat zij informatie die onder voorwaarde van vertrouwelijkheid wordt gedeeld in de Ledenraadvergadering strikt vertrouwelijk zullen behandelen en dat zij alle maatregelen zullen nemen om te voorkomen dat deze informatie zou kunnen lekken. Voorts vermeldt de geheimhoudingsverklaring dat slechts de voorzitter van de Ledenraad naar buiten treedt en dat leden zich niet op eigen initiatief tot de media wenden. De omstandigheid dat sprake is van een beperkte kring van personen die gehouden is tot geheimhouding omtrent het aldaar besprokene brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat uitlatingen tijdens de Ledenraadvergadering als uitlatingen in beslotenheid moeten worden aangemerkt. Tscheu La Ling stelt zich op het standpunt dat in de praktijk geen geheimhouding wordt betracht en dat hetgeen in de Ledenraadvergadering wordt besproken vrijwel direct ‘op straat’ ligt. Dit laatste is door Ten Have echter gemotiveerd betwist. Gelet op deze betwisting en de verplichting een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen, had het op de weg van Tscheu La Ling gelegen om zijn stelling, dat van een besloten karakter feitelijk geen sprake is en dat uitlatingen tijdens de Ledenraadvergadering daarom als ‘openbaar’ moeten worden aangemerkt, nader te onderbouwen. Nu deze onderbouwing ontbreekt, moet worden geoordeeld dat van uitlatingen in het openbaar geen sprake is. Dat een of meer van de aanwezigen zich niet aan de geheimhoudingsverplichting heeft gehouden en mededelingen omtrent het aldaar besprokene heeft gedaan aan De Telegraaf doet op zichzelf niet af aan de constatering dat de uitlatingen in beslotenheid zijn gedaan en deze niet aan Ten Have kunnen worden tegengeworpen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat van ‘publicatie’ in de zin van artikel 6:167 BW geen sprake is. De daarop gebaseerde vordering om Ten Have tot rectificatie te veroordelen is reeds om die reden niet toewijsbaar.


Zelfs al waren het wel uitlatingen, dan zijn uitlatingen Ten Have sowieso niet onrechtmatig

Afgezien van het voorgaande wordt geoordeeld dat de door Ten Have gedane uitlatingen niet onrechtmatig zijn. Daarbij is van belang dat Ten Have de uitspraken heeft gedaan in antwoord op in de Ledenraadvergadering aan Ten Have gestelde vragen ten aanzien van de beslissing van de RvC. Ten Have was in zijn hoedanigheid van voorzitter van de RvC gehouden deze vragen te beantwoorden. Blijkens hiervoor weergegeven transcriptie heeft Ten Have geen beschuldigingen jegens Tscheu La Ling geuit maar slechts gewezen op verdenkingen die jegens hem bestonden waardoor de benoeming van Tscheu La Ling een verhoogd risico voor Ajax zou zijn. Daarbij heeft hij zich niet bediend van zware of nodeloos grievende bewoordingen of verdachtmakingen. Gelet op de gang van zaken kunnen deze uitlatingen niet als onrechtmatig worden bestempeld.

zaterdag 4 oktober 2014

Organisator sportevenement niet aansprakelijk voor letselschade die minderjarige deelnemer oploopt op stormbaan


De feiten
Op 27 juli 2012 heeft een jongen die op dat moment elf jaar oud was, deelgenomen aan een door Combiwel georganiseerd sportevenement in sporthal. De jongen heeft die dag (onder meer) gebruik gemaakt van de zogeheten Stormbaan Mega Balls (hierna: de stormbaan).
De jongen is ten val gekomen op de stormbaan (hierna: het ongeval) en heeft daarbij letsel opgelopen aan zijn elleboog.
De stormbaan bestaat uit een groot luchtkussen met daarop een, met lucht gevuld, schuin naar boven lopend deel waarachter vier grote, met lucht gevulde, ballen zitten. Aan de andere zijde loopt het luchtkussen weer schuin naar beneden. Het geheel is aangesloten op een compressor. De bedoeling is dat een deelnemer aan de ene kant van het luchtkussen via het schuine deel naar boven loopt, van de ene bal naar de andere bal springt en aan de andere kant weer naar beneden loopt. Wanneer een deelnemer van een van de ballen afvalt, komt hij terecht op het luchtkussen. Aan de zijkanten van de stormbaan staan met lucht gevulde pilaren waar netten tussen gespannen zijn om te voorkomen dat een deelnemer die van een bal valt naast het luchtkussen belandt.
Combiwel heeft de stormbaan gehuurd bij bedrijf X. Op de website van bedrijf X staat bij de omschrijving van de stormbaan vermeld:
“Leeftijdsindicatie: vanaf 7 jaar”.
De ouders van de jongen stellen Combiwel aansprakelijk voor de schade

De beoordeling
In geschil is of Combiwel aansprakelijk is voor de door de jongen ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade.

Risicoaansprakelijkheid Combiwel?
De stelling van de ouders dat op Combiwel een risicoaansprakelijkheid rust, is in het geheel niet onderbouwd. Combiwel heeft er terecht op gewezen dat een dergelijke risicoaansprakelijkheid voor de organisatoren van sportevenementen niet volgt uit de wet. De rechtbank zal dan ook aan deze stelling van de ouders voorbij gaan.

Onrechtmatige daad Combiwel?
Volgens de rechtbank moet de vraag beantwoord dient worden of Combiwel voldoende en passende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen ter voorkoming of beperking van het risico van een ongeval en de gevolgen daarvan. De rechtbank merkt in dat kader op dat het feit dat het risico op een ongeval zich in dit geval verwezenlijkt heeft, niet zonder meer betekent dat sprake is van onrechtmatig handelen van Combiwel.
De volgende omstandigheden zijn van belang:
- Combiwel heeft onweersproken gesteld dat er medewerkers van Combiwel en vrijwilligers aanwezig waren bij de stormbaan, waarmee voorafgaand was besproken hoe de stormbaan gebruikt moest worden en welke veiligheidsaspecten van belang waren.
- Combiwel heeft aangevoerd dat er een medewerker aan het begin van de stormbaan stond om erop toe te zien dat er maar één kind tegelijk op de stormbaan was en om instructies te geven over de wijze waarop de stormbaan gebruikt moest worden. Daarbij werd volgens Combiwel verteld dat de deelnemers niet mochten rennen, maar van bal naar bal moesten springen en dat het maken van salto’s niet was toegestaan. Tasjes, brillen, telefoons en dergelijke moesten de kinderen aan het begin van de stormbaan laten liggen.
- Aan het eind van de stormbaan stond een vrijwilliger om de deelnemers op te vangen en te voorkomen dat kinderen aan de achterzijde de stormbaan op zouden lopen. 
De ouders hebben de hiervoor omschreven maatregelen niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken.
- Gesteld nog gebleken is dat er ten tijde van het ongeval sprake was van een gevaarlijke situatie op de stormbaan ten gevolge van de aanwezigheid van meerdere kinderen of rondvliegende voorwerpen op de stormbaan. Ook uit de getuigenverklaringen volgt dat er medewerkers althans vrijwilligers aanwezig waren aan het begin en het einde van de stormbaan en dat de deelnemers instructies kregen over het gebruik van de baan.
- Combiwel heeft voorts aangevoerd dat er twee vrijwilligers op de stormbaan stonden om de deelnemers (zo nodig) aan de hand over de ballen te begeleiden naar de overkant van de stormbaan en/of om ze op te vangen. De ouders hebben betwist dat de jongen door twee vrijwilligers naar de overkant van de stormbaan werd begeleid ten tijde van het ongeval. Volgens de ouders had dat wel moeten gebeuren. De rechtbank overweegt dat nu niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de jongen wel of niet naar de overkant begeleid werd op het moment van het ongeval. De rechtbank acht het antwoord op die vraag echter niet van doorslaggevend belang voor haar beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende toezicht en begeleiding aanwezig was bij de stormbaan op om gevaarlijke situaties te voorkomen. Combiwel heeft met de hiervoor omschreven maatregelen voldoende en passende voorzorgsmaatregelen getroffen ter voorkoming of beperking van het risico van een ongeval en de gevolgen daarvan. De omstandigheid dat de jongen wellicht niet door twee vrijwilligers naar de overkant van de stormbaan werd begeleid ten tijde van het ongeval doet daar niet aan af. Het begeleiden van een deelnemer naar de overkant van de stormbaan kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een noodzakelijke voorzorgsmaatregel worden aangemerkt. Hoewel de kans dat een deelnemer die van de ene op de andere bal springt om de overkant van de stormbaan te bereiken valt aanzienlijk is, nu dat inherent is aan een stormbaan en sommige jeugdige deelnemers wellicht niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid zullen betrachten, is de kans dat daaruit ongevallen ontstaan en de kans dat die ongevallen ernstige gevolgen zullen hebben klein. Niet in geschil is immers dat een deelnemer die valt altijd op het luchtkussen landt en dus zacht terecht komt. Ook de jongen is op het luchtkussen gevallen. Daarbij is hij kennelijk ongelukkig terecht gekomen op zijn elleboog. De gevolgen van de val van de jongen waren voor Combiwel echter niet voorzienbaar en zij behoefde dan ook geen verdere voorzorgsmaatregelen te treffen om dit ongeval en de daaruit voortvloeiende schade te voorkomen, voor zover het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade al had kunnen worden voorkomen.


Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat van onrechtmatig handelen van Combiwel jegens de jongen niet gebleken is. Combiwel is niet aansprakelijk voor de door de jongen ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade. De vorderingen van de ouders zullen dan ook worden afgewezen.

dinsdag 9 september 2014

Provincie Gelderland hoeft geen schadevergoeding te betalen aan Vitesse en de financiers van Vitesse

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft vandaag een civiele zaak beslist tussen aan de ene zijde Vitesse, de Stichting Vrienden van Vitesse en een aantal particuliere financiers van Vitesse en aan de andere zijde de Provincie Gelderland. De partijen waren alle in 2001 betrokken bij een reddingsplan, dat toen voor Vitesse werd opgesteld omdat de voetbalclub als gevolg van een begrotingstekort haar KNVB-licentie betaald voetbal dreigde kwijt te raken.
In een eerdere procedure tussen dezelfde partijen heeft het hof geoordeeld dat de Provincie toen tegenover Vitesse en haar financiers onrechtmatig heeft gehandeld in verband met een door bij het reddingsplan betrokken gedeputeerden gedane toezegging over een eenmalige verlaging van de huurprijs voor het stadion.
Die beslissing van het hof is vervolgens in een uitspraak uit 2010 door de Hoge Raad in stand gelaten. De procedure waarin het hof vandaag heeft beslist, gaat over de vraag of het onrechtmatig handelen van de Provincie uit 2001 schade heeft veroorzaakt voor Vitesse en de financiers, die de Provincie aan hen zou moeten vergoeden. Het hof heeft vandaag beslist dat de schadeposten waarvan Vitesse en de financiers in deze procedure betaling vorderen, niet het gevolg zijn van het onrechtmatig handelen van de Provincie.

Een belangrijk geschilpunt tussen de partijen was, welke betekenis de Hoge Raad in zijn uitspraak uit 2010 aan het onrechtmatig handelen van de Provincie had gegeven. Het hof heeft daarover vandaag beslist dat de Provincie in 2001 (alleen) onrechtmatig heeft gehandeld doordat de bij het reddingsplan betrokken gedeputeerden bij het doen van hun toezegging over de huurverlaging van het stadion destijds geen voorbehoud hadden gemaakt dat daarvoor nog toestemming van Provinciale Staten nodig was en niet hadden gewaarschuwd dat zij zich alleen voor de huurverlaging zouden inspannen.
Volgens het hof is niet komen vast te staan dat de schade, waarvan Vitesse en de financiers in deze procedure betaling vorderen, niet zou zijn geleden als de gedeputeerden destijds wél hadden gewezen op de voor de huurverlaging vereiste toestemming van Provinciale staten en wél hadden gewaarschuwd dat zij zich voor die huurverlaging alleen zouden inspannen. De schade is daarom niet het gevolg van het onrechtmatig handelen van de Provincie, zodat de Provincie deze niet hoeft te vergoeden.

De procedure bij het gerechtshof betrof het hoger beroep van een beslissing van de rechtbank Arnhem van 16 januari 2013 (ECLI:RBONE:2013:BY8423). Het gerechtshof sluit zich met zijn beslissing aan bij die van de rechtbank.
Bron: rechtspraak.nl

De uitspraak staat HIER ECLI:NL:GHARL:2014:6886

dinsdag 8 juli 2014

Onrechtmatige hinder door voetbalkooi naast woningen


De feiten
Eisers wonen allen aan, of in de omgeving van de straat [adres] in [woonplaats].
De Gemeente is eigenaar van een perceel grond aan het [adres] in [woonplaats]. Op dit perceel grond is een zogenoemde voetbalkooi gelegen. Deze kooi heeft een ondergrond van geluiddempend kunstgras. In de kooi zijn twee doelen geplaatst. Naast de voetbalkooi is een aantal speeltoestellen voor jonge kinderen geplaatst. Voor de voetbalkooi geldt een toegangsverbod tussen 22.00 en 6.00 uur.
De voetbalkooi bevindt zich met de lange zijde, die 19,5 meter lang is, op een afstand van ongeveer vier meter, parallel aan de lange zijde van de woning van [eiser sub 1].
Tussen eisers sub 1, sub 2 en sub 3 als eisers enerzijds en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal als verweerder anderzijds, hebben procedures (met zaaknummers UTR 12/2875, UTR 12/3161 en UTR 12/3182) plaatsgevonden bij de bestuursrechter van deze rechtbank. Deze procedures resulteerden gezamenlijk in een uitspraak van dezerechtbank van 2 mei 2013 (ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9538). De gang van zaken voorafgaand aan deze procedure wordt hierna beschreven.
Bij besluit van 7 juli 2011 (door de bestuursrechter van deze rechtbank aangeduid als het primaire besluit; waarover later meer) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal het verzoek van [eiser sub 1] om handhavend op te treden tegen – kort gezegd – geluidsoverlast veroorzaakt door het gebruik van de voetbalkooi, afgewezen. Tegen dit besluit heeft [eiser sub 1] bezwaar gemaakt.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal heeft het bezwaar van [eiser sub 1] (door de bestuursrechter van deze rechtbank aangeduid als het bestreden besluit 1) tegen de weigering van het college om handhavend op te treden tegen – kort gezegd – geluidsoverlast veroorzaakt door het gebruik van de voetbalkooi, gegrond verklaard bij besluit van 14 augustus 2012. In dit besluit is tevens opgenomen het voornemen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal om handhavend op te treden.
Eveneens op 14 augustus 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal ontheffing verleend aan de Gemeente van het verbod tot het veroorzaken van geluidhinder als bedoeld in artikel 4:6 lid 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening (door de bestuursrechter van deze rechtbank aangeduid als het bestreden besluit 2). Hierdoor behoefde de Gemeente, als bestuursorgaan, niet langer handhavend op te treden tegen geluidsoverlast. Deze wijze van opereren is door de bestuursrechter van deze rechtbank niet goed bevonden. Hij heeft zowel besluit 1 als besluit 2 vernietigd.
2.8.
De inhoud van de uitspraak van de bestuursrechter van 2 mei 2013 luidt – voor zover relevant – als volgt:
“(…)
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser 1. ([eiser sub 1], eiser sub 1 in dit kort geding; voorzieningenrechter) om handhavend op te treden tegen (voortdurende) geluidsoverlast veroorzaakt door het gebruik van de voetbalkooi aan het [adres] te [woonplaats] afgewezen.
Bij besluit van 14 augustus 2012 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser 1 gegrond verklaard. Verder is besloten alsnog over te gaan tot handhavend optreden tegen de door de voetbalkooi veroorzaakte geluidsoverlast.
Bij besluit van eveneens 14 augustus 2012 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder aan de gemeente Veenendaal ontheffing verleend van het verbod tot het veroorzaken van geluidhinder als bedoeld in artikel 4:6, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
Eiser 1 heeft tegen beide besluiten van 14 augustus 2012 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer UTR 12/2875.
Eisers 2 en 3 hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2. Deze beroepen zijn geregistreerd onder nummers UTR 12/3161 ([eiser sub 2]) en UTR 12/3182 ([eiser sub 3]).
(…)
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
13. Na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 december 2011 in zaak SBR 11/2552, heeft verweerder onderzoek laten verrichten naar de vraag in hoeverre het gebruik van de voetbalkooi aan het [adres] leidt tot geluidhinder in de zin van de APV. De resultaten uit dit onderzoek hebben er toe geleid dat tussen partijen niet meer in geschil is, en ook voor de rechtbank vaststaat, dat er inderdaad sprake is van geluidhinder als gevolg van het gebruik van bedoelde voetbalkooi.
(…)
Conclusie
21. Het beroep van eiser 1 tegen zowel het bestreden besluit 1 als het bestreden besluit 2 is gegrond.
(…)
22. Het beroep van eisers 2 en 3 tegen het bestreden besluit 2 is eveneens gegrond.
(…)
23. Hoe nu verder? Verweerder zal nieuwe besluiten dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Verweerder zal alle denkbare opties de revue moeten laten passeren om te komen tot een redelijker oplossing. Daaronder valt ook de mogelijkheid van verplaatsing van de voetbalkooi. Indien dit na een gedegen onderzoek geen reële oplossing zal blijken te zijn, bijvoorbeeld vanwege een gebrek aan geschikte locaties of de met verplaatsing gemoeide kosten, dan zal verweerder moeten beoordelen op welke wijze de overlast van de voetbalkooi aan het [adres] verder kan worden ingeperkt. Dit kan een combinatie van maatregelen zijn. Te denken valt aan het eiser 1 geboden pakket aan voorzieningen, in samenhang met een ontheffing onder voorschriften, en een (verdere) inperking van de openingstijden, zoals ook ter zitting van de rechtbank met partijen is besproken. Eiser 1 zal zich daarbij moeten realiseren dat hij enige overlast zal moeten dulden.
(…)”

Bij besluit van 11 juni 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal een hernieuwd verzoek van [eiser sub 1] om handhavend op te treden, afgewezen.
Zowel [eiser sub 1] als het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal is in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. In die procedure zijn tevens eiser sub 2 en sub 3 als partijen betrokken geweest. Op grond van artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:19 lid 1 AWB maakte het door [eiser sub 1] tegen het besluit van 11 juni 2013 gemaakte bezwaar van rechtswege deel uit van de procedure bij de Afdeling. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 5 maart 2014 (ECLI:NL:RvS:2014:731JB 2014, 81) de uitspraak van de rechtbank van 2 mei 2013 bevestigd, maar heeft daarbij tevens het beroep van [eiser sub 1] – en kennelijk uitgaande van een beroep van [eiser sub 2] en [eiser sub 3]– en [eiser sub 2] en [eiser sub 3] tegen het besluit van 11 juni 2013 met daarin de weigering tot handhaving over te gaan, ongegrond verklaard.

Het geschil
 [eisers c.s.] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, en met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten de Gemeente te bevelen om de voetbalkooi geheel af te (doen) sluiten totdat met eisers overeenstemming is bereikt over de voorwaarden waaronder de voetbalkooi gebruikt mag worden.

De beoordeling
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Gemeente in dit kort geding optreedt in hoedanigheid van privaatrechtelijke eigenaar van het perceel grond dat naast de percelen van [eisers c.s.] is gelegen en waarop de voetbalkooi is gelegen.
De Gemeente betoogt, onder verwijzing naar het Gorsselse Bomen-arrest (HR 28 april 1961, NJ 1961, 433), dat de door [eisers c.s.] ingeroepen bepalingen van burenrecht niet onverkort geldt voor erven met een publieke bestemming. Dit beroep van de Gemeente faalt. De bepalingen betreffende de rechten en verplichtingen van de eigenaren van naburige erven, kort gezegd bepalingen van burenrecht, vinden alleen dan geen toepassing als de toepassing van deze bepalingen onverenigbaar is met de bestemming van onroerende zaken ten openbare nutte of met de voorzieningen welke met het oog op de verwezenlijking van de ten openbare nutte gegeven bestemming zijn vereist. In dit geval is er geen sprake van de verwezenlijking van de ten openbare nutte gegeven bestemming die alleen gediend kan worden door inbreuk te maken op de belangen van [eisers c.s.] In het bestek van dit kort geding heeft de Gemeente niet gesteld dat zwaarwegende maatschappelijke belangen meebrengen dat [eisers c.s.] (met name) in de avonduren en op zondag onrechtmatige hinder heeft te dulden. Dat dit niet is gesteld klemt omdat er binnen de gemeente Veenendaal meerdere voetbalkooien zijn ingericht, waarvan twee kooien zich binnen een straal van 750 meter van de voetbalkooi aan het [adres] bevinden. Zo onderkent ook de Gemeente. De twee andere voetbalkooien zijn, zo is ter terechtzitting aan de orde gekomen, op enige afstand van bebouwing gelegen en brengen daardoor geen hinder teweeg voor omwonenden. Bovendien bevinden deze andere voetbalkooien zich op een afstand die eenvoudig overbrugbaar is voor jongeren die, gelet op hun leeftijd, in de avonduren en op zondagen gebruik willen (en van hun ouders mogen) maken van deze andere voetbalkooien.
Bezien in het licht van het voorgaande valt zonder nadere toelichting, die niet door de Gemeente is gegeven, niet in te zien dat openstelling van de voetbalkooi aan het [adres] in de avonduren en op zondag vereist is voor de verwezenlijking van de daaraan door de Gemeente ten openbare nutte gegeven bestemming, met name die in het kader van haar Speelruimteplan 2008-2012. De voorzieningenrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat de bepalingen van burenrecht onverkort opgeld doen. Daarom dient onderhavig geschil beoordeeld te worden aan de hand van het burenrecht zoals dit is geregeld in – met name – boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 6:162 BW. Van belang hierbij is dat alleen [eiser sub 1] zich kan beroepen op artikel 5:37 BW omdat hij eigenaar is van het naast het perceel van de Gemeente gelegen erf. Toepassing van artikel 5:37 BW brengt mee dat de Gemeente, als eigenaar van het perceel met daarop de voetbalkooi, aan [eiser sub 1] geen hinder mag toebrengen in een mate of op een wijze die onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. De vorderingen van eisers sub 2 tot en met 7 zullen, omdat zij geen eigenaren zijn van aangrenzende erven, worden beoordeeld aan de hand van artikel 6:162 BW.
Partijen zijn het erover eens dat [eisers c.s.] hinder ondervindt van jongeren die in en rond de voetbalkooi spelen, dan wel zich in de omgeving van die kooi ophouden. Zij verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag of deze hinder onrechtmatig is jegens [eisers c.s.] De beantwoording van de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder ook de plaatselijke omstandigheden (vgl. Hoge Raad 3 mei 1991, NJ 1991, 476).
Eisers sub 1,2 en 3 hebben vanaf 2011 in diverse bestuursrechtelijke procedures getracht het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal aan te sporen tot handhavend optreden om de door hen ervaren overlast te beperken of weg te nemen. Deze pogingen duren reeds enkele jaren, maar zijn onsuccesvol gebleken (mede) als gevolg van het feit dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal ontheffing heeft verleend aan de Gemeente van het verbod tot het veroorzaken van geluidhinder als bedoeld in artikel 4:6 lid 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening. Dat aan de Gemeente de genoemde ontheffing is verleend door openbare sport- en speelvoorzieningen en terreinen uit te zonderen van het verbod op – kort gezegd – het veroorzaken van geluidsoverlast, brengt niet zonder meer mee dat de veroorzaakte hinder niet onrechtmatig is of kan zijn jegens – in dit geval - [eisers c.s.]
Ter onderbouwing van zijn stelling dat de door hem ondervonden hinder onrechtmatig is in de zin van de artikelen 5:37 en 6:162 BW, heeft [eisers c.s.] onder meer een drietal rapportages overgelegd met daarin de resultaten van akoestische onderzoeken. Het eerste onderzoek is in opdracht van [eiser sub 1] verricht door onderzoeksbureau LBP Sight. De overige twee onderzoeken zijn in opdracht van de Gemeente verricht door onderzoeksbureau Peutz. Voorts heeft de echtgenote van [eiser sub 1] ter terechtzitting een toelichting gegeven en een tweetal filmpjes getoond van jongeren die in en rond de voetbalkooi spelen.
Onderzoeksbureau LBP Sight komt in haar onderzoeksrapport tot de conclusie dat de locatie van de voetbalkooi onverenigbaar is met de nabijgelegen woningen. Verder is volgens [eisers c.s.] van belang dat de geluidwaarden die LBP Sight heeft gemeten, lager liggen dan de waarden die Peutz heeft gemeten in opdracht van de Gemeente. Uit de resultaten van deze onderzoeksrapporten blijkt volgens [eisers c.s.] dat er sprake is van een sterke overschrijding van waarden die in de milieuwetgeving als maximaal toelaatbaar worden beschouwd.
 [eisers c.s.] heeft in het bestek van dit kort geding voldoende aannemelijk gemaakt dat hij vrijwel dagelijks geluidhinder ondervindt van jongeren die op luidruchtige wijze voetbal spelen in de voetbalkooi en van oudere jongeren die met scooters, brommers en auto’s naar de voetbalkooi komen en zich daar ophouden. Dit wordt door de Gemeente grotendeels onderkend. Verder heeft de Gemeente niet weersproken dat [eiser sub 1] trillinghinder ondervindt van ballen die stuiteren op de grond en dat er sprake is van geluidhinder door het geluid van ballen die tegen het gaas van de kooi komen of die een paal of doel raken. Dit voorgaande blijkt ook uit de ter terechtzitting getoonde filmpjes. Daarop is te zien en te horen dat jongeren die voetbal spelen veel en hard schreeuwen en joelen en dat ballen tegen het gaas van de kooi komen en de regelmatig de doelen in de voetbalkooi raken. Bij het voorgaande komt dat de Gemeente niet weerspreekt dat [eisers c.s.] zich geïntimideerd voelt door de jongeren die om 22.00 uur het speelterrein niet willen verlaten op het moment dat [eisers c.s.] dit verzoekt. In de week voorafgaand aan de terechtzitting is, zoals [eiser sub 1] onweersproken heeft aangevoerd, door jongeren een fles tegen de gevel van zijn huis gegooid nadat [eiser sub 1] hen had verzocht de voetbalkooi te verlaten. Deze daad van de jongeren is op [eiser sub 1] en zijn echtgenote naar eigen zeggen intimiderend overgekomen.
Verder blijkt uit de overgelegde onderzoeksrapporten van LBP Sight en Peutz dat sprake is van overschrijding van geluidsnormen zoals deze gangbaar zijn in milieuwetgeving. De vraag of hoe groot deze overschrijding voor ieder van eisers is en of de door [eisers c.s.] genoemde wettelijke bepalingen (analoge) toepassing vinden, behoeft geen beantwoording.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [eisers c.s.] dagelijks hinder ondervindt van het rumoer dat wordt veroorzaakt door het geschreeuw en gejoel van jongeren die zich in en nabij de voetbalkooi ophouden en als gevolg van trillingen die worden veroorzaakt door ballen die het gaas van de kooi en de doelen raken. Voorts is duidelijk dat de kinderen van [eiser sub 1] slecht slapen door deze hinder en daardoor slaperig op school verschijnen en dat [eisers c.s.] wordt geïntimideerd door jongeren die zich na de – thans geldende – sluitingstijd van 22.00 uur in en rond de voetbalkooi ophouden. Deze hinder als gevolg van rumoer en trillingen heeft, zo is door hem voldoende onderbouwd gesteld, invloed op het functioneren van hem en zijn gezinsleden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze hinder onrechtmatig jegens [eisers c.s.] en dient deze hinder te worden beëindigd.
Gelet op de hiervoor aannemelijk geoordeelde dagelijkse hinder en de invloed daarvan op het (gezins)leven van [eisers c.s.] en gelet op het feit dat de Gemeente weigert vrijwillig de hinder bij de bron aan te pakken door de openingstijden te beperken, heeft [eisers c.s.] een voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden kan niet van [eisers c.s.] worden verlangd dat hij een bodemprocedure aanhangig maakt om te (laten) bepalen welke maatregelen er genomen moeten worden om de hinder te verminderen of te beëindigen. Dat [eisers c.s.] reeds geruime tijd in de omgeving van de voetbalkooi woont en de Gemeente in 2012 heeft aangeboden geluidwerende voorzieningen aan de woning van [eiser sub 1] aan te brengen, ontneemt niet het spoedeisend belang van [eisers c.s.] bij zijn vorderingen, zoals de Gemeente betoogt. Haar verweren falen en worden daarom verworpen.
Hetgeen de Gemeente heeft aangevoerd over het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in en aan de woning van [eiser sub 1] en de invloed daarvan op de geluidshinder zoals [eiser sub 1] thans ervaart, behoeft geen bespreking. [eiser sub 1] en de Gemeente zijn het immers niet eens over de (rand)voorwaarden waaronder overeenstemming zou kunnen worden bereikt over het aanbrengen van genoemde voorzieningen. Daarbij komt dat het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan de woning van [eiser sub 1] onverlet laat dat andere omwonenden, onder wie eisers 2 tot en met 7, hinder (kunnen) blijven ondervinden.
Wel wordt nog het volgende overwogen. Waar de Gemeente ter terechtzitting te kennen heeft gegeven dat zij haar aanbod tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in en aan de woning van [eiser sub 1] en het plaatsen van een geluidwerend scherm tussen de woning van [eiser sub 1] en de voetbalkooi gestand doet, mag van de Gemeente worden verwacht dat zij de onderhandelingen over het aanbrengen en aanleggen van deze voorzieningen uitermate voortvarend ter hand neemt. Dit met name om ook de hinder die [eisers c.s.] (mogelijk) overdag ondervindt, zo spoedig mogelijk te beëindigen. Bij de te voeren onderhandelingen kan de Gemeente in redelijkheid niet van [eiser sub 1] verwachten dat hij jegens de Gemeente afstand doet van het hem toekomende (proces)recht om op te komen voor zijn belangen waar het overlast van de voetbalkooi betreft.
De overige door de Gemeente gevoerde verweren omtrent bestuursrechtelijke handhaving en de door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal aangeboden geluidwerende maatregelen, behoeven geen bespreking omdat zij, zoals hiervoor is overwogen, in hoedanigheid van privaatrechtelijke eigenaar van de percelen optreedt.
4.14.
Gelet op het belang van de Gemeente bij de uitvoering van haar Speelruimteplan 2008-2012 en van de gebruikers van de voetbalkooi en speelplaats bij de mogelijkheid om van de faciliteiten gebruik te maken, acht de voorzieningenrechter algehele sluiting van de voetbalkooi niet geraden. Uit de stellingen van [eisers c.s.] en de toelichting daarop ter terechtzitting maakt de voorzieningenrechter op dat de ondervonden hinder zich met name concentreert op de uren na 19.00 ’s avonds en op de gehele zondag en niet op hinder van spelende kinderen in de uren na schooltijd. Als het mindere van het primair gevorderde zal daarom, rekening houdend met de belangen van de Gemeente enerzijds en de belangen van [eisers c.s.] bij ongestoord woongenot en gebruik van zijn tuin anderzijds, de sluiting van de voetbalkooi worden bevolen vanaf 19.00 uur tot 6.00 uur in de morgen op de dagen van maandag tot en met zaterdag en op de gehele zondag.
De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding € 93,79
- griffierecht 282,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.191,79

De beslissing
De voorzieningenrechter
- beveelt de Gemeente om binnen vierentwintig uren na betekening van dit vonnis de voetbalkooi aan het [adres] te [woonplaats] af te (doen) sluiten vanaf 19.00 uur tot 6.00 uur van maandag tot en met zaterdag en op de gehele zondag, totdat partijen overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden waaronder de voetbalkooi mag gebruikt mag worden,
- veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op € 1.191,79,
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

- wijst het meer of anders gevorderde af.

dinsdag 6 mei 2014

Causaal (sine qua non) verband tussen ongeval en schade wegens overlijden paard? Ja, echter korting eigen schuld 20 %

De feiten
Tacx, een familiebedrijf, drijft een paardenfokkerij voor dravers. Het bedrijf bezit voorts sportpaarden die op nationaal en internationaal niveau uitkomen in wedstrijden. In 2008 heeft het bedrijf een merrie, hierna “het paard” of “Uchenna” (haar sportnaam) genoemd, geboren in 2001 en bij KWPN geregistreerd onder nummer 01.07343 onder de naam Us Mera, gekocht voor de prijs van € 85.000,-. Uchenna is in de dressuur uitgebracht en heeft als hoogste stand Z2+39 winstpunten en nationaal/internationaal in de topsport ZZ licht + 10 winstpunten.
Op 24 november 2009 heeft op de A44 (richting Wassenaar/Den Haag) nabij afrit Noordwijk/Voorhout, een aanrijding plaatsgevonden tussen een voertuig met paardentrailer - met in de paardentrailer Uchenna - van Tacx, en een auto, bestuurd door [A] (hierna: het ongeval). De auto van Tacx (met daarin mevrouw Tacx en haar zoon Gregor Tacx) reed op de rechterrijbaan van de snelweg. [A] is vanaf de in-/uitvoegstrook naast de rechterrijbaan ingevoegd voor het voertuig van Tacx. Op datzelfde moment wilde de bestuurder van een derde voertuig vanaf de linkerrijbaan van de snelweg voor het voertuig van Tacx langs uitvoegen naar de in- en uitvoegstrook. Aangezien het verkeer op deze in- en uitvoegstrook stilstond, moesten de bestuurder van het derde voertuig, [A] en Tacx een noodstop maken, waardoor het ongeval plaatsvond. Uchenna is in de paardentrailer over de stang naar voren geschoten.
[A] was ten tijde van het ongeval voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Allianz. Allianz heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
Na het ongeval is op verzoek van Allianz een tweetal expertiserapporten opgesteld door A. Reijneveld, agrarisch expert. De rapporten dateren van 3 september 2010 en 8 november 2011. Laatstgenoemd rapport is onder meer opgesteld aan de hand van een behandelverslag van 13 juni 2011 van de behandelend dierenarts van Uchenna, de heer drs. [dierenarts] van Paardenkliniek Raaphorst. Blijkens de rapporten van Reijneveld en voormeld behandelverslag en gelet op het verhandelde ter comparitie is - samengevat en zakelijk weergegeven - de ziektegeschiedenis van Uchenna als volgt.
- Op 25 september 2009 is Uchenna voorafgaand aan het binnenseizoen (uitvoerig) onderzocht door dierenarts [dierenarts]. Er was geen zichtbare kreupelheid en de buigproeven waren negatief. Er is een scan van het linkervoorbeen gemaakt. De aanleiding was een zwelling als gevolg van irritatie door een peesbeschermer.
- Op 30 november 2009 is bij Uchenna in het kader van de sportbegeleiding bloedonderzoek verricht.
- Op 3 december 2009 is Uchenna naar aanleiding van klinische klachten als gevolg van de aanrijding (uitvoerig) onderzocht. Het paard wilde niet meer lopen, was linksvoor gevoelig, zowel rechtuit als op de volte. Het paard vertoonde forse problemen met de wervelkolom en zij had zeer pijnlijke rugspieren. Er zijn scanbeelden van onderzoek, gedateerd 3 december 2009 en 4 januari 2010. Met name is de wervelkolom in beeld gebracht. Er zijn geen opnamen van de tussenpees. Het paard is intensief behandeld, inclusief het gebruik van pijnstillers en revalidatieprogramma, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van een aquatrainer.
- Eind januari 2010 is Uchenna fit genoeg bevonden om weer deel te nemen aan wedstrijden. Het paard is uitgekomen in dressuurwedstrijden op 30 januari 2010, 7 februari 2010, 21 februari 2010, 6 maart 2010 en 13 maart 2010.
- Op 12 februari 2010 is het paard gecontroleerd in het kader van de sportbegeleiding. Daarin is geen negatieve reactie op de wedstrijden geconstateerd.
- Op 18 maart 2010 is tijdens een klinisch onderzoek op stal een recidive geconstateerd met een opvallende kreupelheid vanuit het linkervoorbeen. Linksvoor was duidelijk drukpijnlijk ter hoogte van de aanhechting van de tussenpees en er was een reactie op het aanspannen van deze pees. In de periode daarna bestond de behandeling uit rust, in combinatie met ontstekingsremmers en pijnstillers en de voor het paard bekende aquatraining.
- Op de eerstvolgende scanbeelden, gedateerd 4 april 2010, is geen afwijking van de tussenpees waarneembaar.
- Op 12 mei 2010 is klinisch onderzoek verricht. Daaruit bleek het paard linksvoor gevoelig te zijn op de buigproef. Er was sprake van een verminderde kootvering.
- Op 14 mei 2010 zijn scanbeelden gemaakt, waarop duidelijke afwijkingen zichtbaar zijn.
- Op 21 juni 2010 is een langere periode van rust/gecontroleerde beweging geadviseerd.
- Op 13 september 2010 is het paard behandeld aan de wervelkolom. Een deel van de recidiverende problemen met het linkervoorbeen werd gecorreleerd aan de afwijkende stand van de hals- en borstwervels. Vervolgens is het paard meerdere keren gecontroleerd en zijn bewegingsadviezen en trainingsschema’s verstrekt.
- Medio januari 2011 was er onvoldoende verbetering en is onder meer geconstateerd dat er een probleem was met de tussenpees.
- In februari 2011 is besloten een MRI-scan linksvoor te laten maken van het kootgewricht en de aanhechting van de tussenpees. Het paard is daartoe opgenomen in een kliniek te Emmeloord. Het is niet gelukt een MRI-scan te maken.
- In maart 2011 is bij kliniek De Lingehoeve een scintigrafie uitgevoerd en is een CT-scan van het linkervoorbeen gemaakt. Ter hoogte van de tussenpees was een avulsiefractuur van het pijpbeen te zien.
Op 3 mei 2011 is Uchenna geëuthanaseerd.
Allianz heeft op 1 april 2010 aan Tacx behandelingskosten vergoed. Op 6 oktober 2011 en 12 oktober 2011 zijn aan Tacx voorschotten verstrekt van € 40.000,- en € 20.000,-. Op 15 oktober 2010 is ten slotte een bedrag van € 1.750,- voldaan.

Het geschil
In conventie
Tacx vordert na vermeerdering van eis en samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Allianz en [A] hoofdelijk zal veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan Tacx van € 168.222,66.
Ter onderbouwing van de vordering stelt Tacx - verkort weergegeven - dat Uchenna, naast borst- en wervelkolomletsel, ten gevolge van het ongeval tevens letsel aan het linkervoorbeen heeft opgelopen in de vorm van een avulsiefractuur. Aangezien de klachten verergerden, waarbij de kosten opliepen zonder enig uitzicht op herstel, is - na overleg met Allianz - besloten Uchenna te euthanaseren, aldus Tacx. Gezien de aansprakelijkheid van Allianz c.s. voor de gevolgen van het ongeval, is Allianz volgens Tacx ook gehouden tot vergoeding van de door Tacx geleden schade in verband met de ontstane avulsiefractuur en de daarop volgende euthanasie.
In reconventie
Allianz vordert samengevat - veroordeling van Tacx tot betaling van € 51.912,76. Allianz legt aan haar vordering in reconventie - zakelijk weergegeven - primair ten grondslag dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen het ongeval en de door Uchenna opgelopen avulsiefractuur. Subsidiair stelt zij dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van Tacx. Daardoor dient het waardeverlies ten gevolge van de euthanasie van Uchenna niet voor haar rekening te komen, aldus Allianz. De kosten van behandeling belopen volgens Allianz in totaal € 11.913,75. Aangezien zij specifieke betalingen heeft verricht van in totaal € 3.826,51 en voorschotten van in totaal € 60.000,-, vordert Allianz terugbetaling van het teveel betaalde, te weten € 51.912,76.

De beoordeling
Allianz heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Niet in geschil is dat het paard als gevolg van het ongeval in ieder geval letsel heeft opgelopen aan borst- en wervelkolom en dat Tacx daardoor schade heeft geleden. Het is om die reden dat Allianz is overgegaan tot vergoeding van de kosten van behandeling van het paard en voorschotten heeft verstrekt. Nu de aansprakelijkheid van Allianz vaststaat, is zij in beginsel gehouden tot volledige vergoeding van de schade die Tacx c.s. als gevolg van het ongeval heeft geleden.

Avulsiefractuur ongevalsgerelateerd?
In geschil is allereerst of de in 2011 bij Uchenna geconstateerde avulsiefractuur ongevalsgevolg is. Allianz c.s. verweren zich met de stelling dat causaal verband ontbreekt. Zij stellen dat eerst vanaf medio maart 2010 (na de dubbele start van het paard) sprake is geweest van klachten aan het linkervoorbeen en voeren, met een beroep op het rapport van Reijneveld van 8 november 2011, aan dat de blessure van de tussenpees veroorzaakt kan zijn door een acuut trauma, maar ook door overbelasting. Volgens Allianz c.s. is niet aannemelijk dat direct na het ongeval sprake was van een blessure aan het linkervoorbeen, mede nu een dergelijke blessure pas maanden na het ongeval voor het eerst is waargenomen en er in de tussenliggende periode verschillende onderzoeken hebben plaatsgevonden.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:98 BW dient beoordeeld te worden of de avulsiefractuur in zodanig verband staat met het ongeval, dat zij Allianz c.s., mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van het ongeval kan worden toegerekend. De erkenning van Allianz van aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval is beperkt tot hetgeen ook daadwerkelijk als ongevalsgevolg moet worden aangemerkt. Ook in het kader van de beoordeling of de schade als gevolg van de avulsiefractuur in de zin van artikel 6:98 BW aan het ongeval toegerekend kan worden, geldt derhalve dat in beginsel vereist is dat tussen het ongeval en die schade conditio sine qua non-verband bestaat. De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het ongeval een noodzakelijke voorwaarde is voor het ontstaan van de avulsiefractuur rust op Tacx.
Niet in geschil is dat de avulsiefractuur voortkomt uit een blessure van de tussenpees aan het linkervoorbeen van het paard. Evenmin is in geschil dat voor het eerst in maart 2010 kreupelheid vanuit het linkervoorbeen is geconstateerd. Voordien, in december 2009, was sprake van een gevoeligheid aan dat been, zoals Allianz c.s. ook ter comparitie naar voren hebben gebracht, maar is geen probleem met de tussenpees vastgesteld.
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat het paard vóór het ongeval niets mankeerde. Voor zover Allianz c.s. in hun brief van 11 november 2013 (na de comparitie) hun uitspraken ter comparitie op dit punt hebben genuanceerd en het verweer voeren dat de gevoeligheid van het linkervoorbeen na het ongeval geen ongevalsgevolg is, maar voortkomt uit de zwelling vóór ongeval, verwerpt de rechtbank dit verweer. Blijkens het rapport van Reijneveld van 8 november 2011 was de aanleiding voor het onderzoek op 3 september 2009 een zwelling als gevolg van irritatie door een peesbeschermer, zoals ook in het verslag van [dierenarts] van 13 juni 2011 is vermeld. Reijneveld vermeldt in dit verband voorts: “op de door mij ontvangen scanbeelden is de tussenpees niet zichtbaar maar wel is er een beeld dat duidt op een hematoom. Door dierenarts [dierenarts] is overigens reeds aangegeven dat scanbeelden waarop geen afwijking zichtbaar is niet worden bewaard en daar kan ik mij iets bij voorstellen.”
Voorts staat vast dat direct na het ongeval problemen zijn geconstateerd aan de borst- en wervelkolom, waarvoor het paard een intensieve revalidatiebehandeling onderging. Daarnaast was reeds vóórdat weer wedstrijden werden gereden, in december 2009, sprake van een gevoeligheid aan het linkervoorbeen. In de periode november 2009 - maart 2010 is Uchenna gerevalideerd en ingezet op een beperkt aantal wedstrijden. Na deelname aan de wedstrijden is in maart 2010 kreupelheid aan het linkerbeen ontdekt.
De rechtbank verwerpt ten slotte bij gebrek aan enig feitelijk aanknopingspunt de suggestie van Allianz c.s. dat het paard zich verstapt kan hebben bij de wedstrijden met als gevolg een blessure aan het linkerbeen en avulsiefractuur. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat het paard voortdurend onder begeleiding heeft gestaan, door de jury tijdens de wedstrijden is waargenomen en dat in de juryrapporten van de wedstrijden waaraan Uchenna in maart 2010 heeft deelgenomen niets is opgenomen met betrekking tot een verstapping.
Het vorenstaande leidt dan ook tot de conclusie dat Allianz in beginsel niet alleen verplicht is tot vergoeding van de schade die Tacx heeft geleden in verband met het ontstaan van borst- en wervelkolomletsel, maar ook in verband met het ontstaan van de avulsiefractuur.

Eigen schuld
Een vervolgvraag is of sprake is van eigen schuld, zoals Allianz c.s. stellen en Tacx betwist. Volgens Allianz c.s. had Tacx een langdurige rust- en herstelperiode voor Uchenna in acht moeten nemen, hetgeen zij heeft nagelaten. Tacx heeft in strijd gehandeld met haar schadebeperkingsverplichting door het paard al na verloop van twee maanden weer te laten participeren in wedstrijden. Daarom dient de schade als gevolg van de avulsiefractuur voor rekening van Tacx te blijven.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:101 BW geldt dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die Tacx kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht van Allianz c.s. wordt verminderd, in beginsel door een verdeling naar evenredigheid van de schade over Tacx en Allianz c.s. met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
Het verweer van Tacx, kort gezegd inhoudende dat het paard steeds onder medische controle en behandeling is geweest en dat het uitbrengen van het paard op wedstrijden verantwoord is geweest, vormt naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de rapporten van Reijneveld een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de gemotiveerde stelling van Allianz c.s. dat sprake is van eigen schuld. De rechtbank neemt dan ook als vaststaand aan dat de omstandigheid dat Tacx Uchenna vanaf januari 2010 aan (een beperkt aantal) wedstrijden heeft laten deelnemen, heeft bijgedragen aan het ontstaan van de door haar geleden schade in verband met de avulsiefractuur.
Anders dan Allianz c.s. hebben betoogd, stuit de vordering in conventie van Tacx hier niet op af. De rechtbank bepaalt de mate waarin Tacx heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade op 20%. Bepalend acht de rechtbank of en zo ja in hoeverre ervan moet worden uitgegaan dat verder onderzoek in december 2009 tot een andere behandeling zou hebben geleid dan waarvan thans sprake is geweest en dat alsdan geen sprake zou zijn geweest van euthanasie van het paard vanwege de avulsiefractuur aan het linkervoorbeen. De rechtbank acht van belang dat op de foto’s die op 4 april 2010 zijn genomen, nadat het paard had deelgenomen aan de wedstrijden en kreupelheid was geconstateerd, (nog) geen afwijking van de tussenpees te zien is. Gelet hierop acht de rechtbank onzeker dat verder onderzoek in december 2009 naar aanleiding van de bestaande gevoeligheid aan het linkervoorbeen tot een diagnose en behandeladvies had geleid op grond waarvan deelname van het paard aan wedstrijden niet verantwoord zou zijn geacht. Daarbij moet ook worden bedacht - zoals hiervoor overwogen - dat beweging van het paard in verband met de behandeling van de problemen aan de borst- en wervelkolom nodig was en dat in dat verband deelname aan een wedstrijd als minder intensief dan een training en daarmee op zichzelf als verantwoord dient te worden beschouwd. Voorts acht de rechtbank van belang dat ook bij eerdere ontdekking van de blessure van de tussenpees aan het linkervoorbeen, behandeling van de problemen met borst- en wervelkolom noodzakelijk zou zijn geweest. Gelet op de ernst van die problemen, waarbij onder meer is gerevalideerd met aquatraining, en de aard van de behandeling die daarvoor is vereist, namelijk beweging, acht de rechtbank evenzeer onzeker dat bij eerdere ontdekking sprake zou zijn geweest van een zodanig herstel van het paard dat geen euthanasie had hoeven plaatsvinden. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een beperkte mate van eigen schuld van Tacx. Niettemin heeft de omstandigheid dat verder onderzoek is nagelaten en het paard heeft deelgenomen aan wedstrijden wel in enige mate bijgedragen aan de ontstane schade. Naar het oordeel van de rechtbank moet ervan worden uitgegaan dat bij eerdere ontdekking van een tussenpeesblessure in ieder geval méér rust in acht zou zijn genomen dan thans het geval is geweest nu het paard heeft deelgenomen aan een, hoewel beperkt, aantal wedstrijden. Daarmee zou het risico van een avulsiefractuur en het als gevolg daarvan overlijden van het paard zijn beperkt.
Het voorgaande betekent dat Allianz gehouden is 80% van de door Tacx geleden schade ten gevolge van het onderhavige ongeval te vergoeden.

 
Schade; waarde van het paard
Tussen partijen is in geschil welke waarde Uchenna in het economisch verkeer vertegenwoordigde ten tijde van het ongeval, nu Tacx dit bedrag aan schade heeft geleden door het uiteindelijke verlies Uchenna. Volgens Tacx bedraagt dit waardeverlies € 200.000,. Allianz beroept zich op de waardevaststelling door Reijneveld van € 110.000,--.
Voor de begroting van deze schadepost is naar het oordeel van de rechtbank een deskundigenbericht noodzakelijk, waarbij benoeming van een paardentaxateur in de rede ligt. De rechtbank zal partijen de mogelijkheid bieden zich bij akte uit te laten - bij voorkeur na onderling overleg - over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan deze deskundige te stellen vragen. De kosten voor het deskundigenbericht zullen voorshands door Allianz betaald moeten te worden gegeven haar aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval. De rechtbank is voornemens aan de deskundige in ieder geval de volgende vragen voor te leggen:
1.Kunt u aangeven welke waarde Uchenna als dressuurpaard omstreeks 24 november 2009 in het economisch verkeer vertegenwoordigde?

2.Welke andere feiten of omstandigheden, voortvloeiend uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?

woensdag 23 april 2014

Botsing op glijbaan waterpark, wel sport- en spelsituatie maar ook onrechtmatig handelen






De feiten
“De dader” en het slachtoffer , hun vriendinnen en nog drie andere Nederlandse stellen hebben in juli 2012 samen vakantie gevierd in Marmaris, Turkije. Op dat moment waren zij allen 18 tot 22 jaar oud. Op 22 juli 2012 heeft deze vriendengroep in Marmaris het “Aqua Dream Waterpark” bezocht; een outdoor waterpark met meerdere zwembaden, bars, ligweiden en glijbanen. Kort na binnenkomst in het Aqua Dream Waterpark rond de openingstijd van 10.00 uur, besluiten de vijf mannelijke leden van de vriendengroep rond 10.30 uur om van één van de glijbanen te gaan. Zij zijn daartoe via een trap naar een plateau geklommen, vanwaar meerdere glijbanen naar de lager gelegen zwembaden leiden. Ze hebben daar gekozen voor de zogenoemde “Multi Slide”; een rechte, niet-overdekte waterglijbaan van 30 meter lengte met vier banen, die door verhogingen van elkaar gescheiden zijn. De vier banen van de Multi Slide komen uit in een waterbassin (de “splashdown area”).
Vier van de vijf vrienden nemen plaats in de vier banen van de Multi Slide en laten zich naar beneden glijden. “de dader” is de vijfde persoon, voor wie geen lege baan beschikbaar is. “de dader” kiest dezelfde baan als het slachtoffer. “de dader” laat zich in die baan naar beneden glijden op een moment dat het slachtoffer zich nog glijdend in diezelfde baan van de Multi Slide bevindt.
In het waterbassin onderaan de Multi Slide botst “de dader” met zijn stuitje tegen het hoofd van het slachtoffer, die het waterbassin nog niet heeft verlaten. het slachtoffer  loopt door deze botsing een hoge complete cervicale dwarslaesie op en is thans vanaf zijn nek blijvend (grotendeels) verlamd.

Het geschil en de stellingen van partijen
Vordering verzekeraar “dader”
ASR c.s. (de verzekeraar van de “dader”) verzoekt de rechtbank te verklaren voor recht dat ASR c.s. niet aansprakelijk is voor de schade door het ongeval van het slachtoffer .
Volgens ASR c.s. heeft het ongeval plaatsgevonden in een sport- en spelcontext als in de rechtspraak benoemd. Een glijbanenpark als het Aqua Dream Waterpark draagt immers onmiskenbaar een speels/sportief karakter met zich. Bezoekers van zo’n park dienen zich ervan bewust te zijn dat dit spel gevaar kan meebrengen. Niet elk gedrag is gereglementeerd en als het wel is gereglementeerd, wordt het niet altijd door iedereen opgevolgd, met name niet door jongeren. Het lijdt volgens ASR c.s. geen twijfel dat wie in het hoogseizoen een glijbanenpark bezoekt en daarbij afglijdt van spectaculaire glijbanen, van - wellicht in uitgelaten/jolige stemming verkerende - medebezoekers van het park gevaarlijker gedragingen heeft te verwachten dan een toevallige passant op straat.
Uit de jurisprudentie met betrekking tot sport- en spelsituaties volgt dat tussen de deelnemers onderling zwaardere eisen gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid.
Er dient sprake te zijn van een grove onzorgvuldigheid die valt buiten de normale beoefening van het spel. Deze hogere aansprakelijkheidsdrempel heeft “de dader” in casu niet gepasseerd. Daarbij heeft ASR c.s. gewezen op de volgende feiten en omstandigheden:
-geen van de vijf mannen heeft een bord met instructies gezien;
- op de wel aanwezige borden ontbreekt het pictogram om afstand te houden; er was geen veiligheidssysteem zoals een stoplicht bovenaan de glijbaan aanwezig;
- de bij de glijbaan aanwezige badmeesters hebben geen glij-instructies gegeven terwijl zij dat zonder bovenvermeld pictogram of stoplicht volgens de toepasselijke EN1069-norm wel dienden te doen;
- de vijf mannen gingen voor het eerst de Multi Slide-glijbaan af;
- de mannen hebben geen onderlinge afspraak gemaakt over hoe en wanneer te glijden;
- de mannen zijn allemaal op dezelfde manier, liggend op de rug, naar beneden gegleden;
- “de dader” is pas achter het slachtoffer  aan gegleden toen het slachtoffer  al halverwege de glijbaan was, dus “de dader” heeft getracht voldoende afstand te houden;
- de botsing tussen “de dader” en het slachtoffer  vond pas plaats in het waterbassin aan het eind van de Multi Slide;
- toen “de dader” het slachtoffer  raakte, stonden de andere drie mannen al in de waterbak om het waterbassin te verlaten;
- de vijf mannen hebben geen alcohol gedronken voorafgaand aan het ongeval.
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, leidt volgens ASR c.s. tot de conclusie dat de gedragingen van “de dader” niet buiten de normale beoefening van het spel vallen en dus niet zijn te beschouwen als een grove onzorgvuldigheid.
ASR c.s. acht zich daarom niet gehouden om de aansprakelijkheid in dezen te erkennen.

Verweer en vordering slachtoffer
Het slachtoffer  voert tegen het verzoek van ASR c.s. - samengevat - het volgende verweer.
“De dader” heeft onrechtmatig gevaarzettend jegens het slachtoffer  gehandeld door niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht te nemen ter voorkoming van het ongeval. De Multi Slide is een hoge, steile glijbaan en het is voor iedereen duidelijk dat je daar met een hoge snelheid van afdaalt zonder dat je de mogelijkheid hebt om tijdens de afdaling te remmen. Het risico van een botsing onderaan de glijbaan is voor iedereen te voorzien. Het is daarom evident dat je pas van een dergelijke glijbaan afgaat, nadat je je ervan hebt verzekerd dat je voorganger veilig het waterbassin kan verlaten. “de dader” heeft dit nagelaten, hij is binnen één à twee seconden na het slachtoffer van de glijbaan af gegleden. Hiermee heeft “de dader” een gevaarlijke situatie in het leven geroepen, waarvan voorzienbaar is dat die tot ernstig letsel kan leiden. Het slachtoffer  kan aangaande het ongeval niets worden verweten; hij heeft op geen enkele wijze invloed uitgeoefend op de verwezenlijking van het gevaar.
Van een sport- en spelsituatie is hier - anders dan ASR c.s. heeft betoogd - volgens het slachtoffer  geen sprake. Er is geen speelveld, er zijn geen regels en er is geen speelstructuur. Tijdens een bezoek aan een waterpark hebben de bezoekers geen gevaarlijke gedragingen van elkaar te verwachten; je aanvaardt in ieder geval niet het risico dat een andere bezoeker met hoge snelheid op je botst.
Echter, ook als wordt aangenomen dat sprake is van een sport- en spelsituatie, is “de dader” aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval. Het ongeval is veroorzaakt door een bewuste gedraging van “de dader” . Zonder enig bezwaar had hij kunnen wachten met glijden totdat het slachtoffer  een veilig heenkomen had gevonden.

Overwegingen rechtbank
Als uitgangspunt geldt daarbij dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar, dat gedrag onrechtmatig doet zijn, maar dat zodanig gevaarscheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (vgl. onder meer HR 9december 1994, NJ 1996, 403 (Zwiepende tak arrest red.) en HR 28 maart 2003, NJ 2003, 718).
De vraag of in een concreet geval aan dit criterium is voldaan, dient te worden beantwoord aan de hand van de specifieke situatie waarin partijen zich hebben begeven. Bij toetsing aan de hiervoor vermelde maatstaf dient betrokken te worden het gevaar dat partijen gezien die specifieke situatie over en weer van elkaar redelijkerwijze kunnen en moeten verwachten. Deze nuancering komt in de rechtspraak onder meer tot uiting in gevallen waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis plaatsvindt binnen een sport- en/of spelsituatie. De vraag of een deelnemer aan een sport of spel onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging als gevolg waarvan aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, wordt minder spoedig bevestigend beantwoord dan in het geval dat diezelfde gedraging buiten een sport- of spelsituatie heeft plaatsgevonden. De reden daarvan is dat deelnemers aan een sport of spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar moeten verwachten (zie hierbij onder meer HR 28 juni 1991, NJ 1992, 622 en, nogmaals, HR 28 maart 2003, NJ 2003, 718).

Wel sport en spel situatie
Partijen twisten over de vraag of de in voormelde jurisprudentie benoemde verhoogde aansprakelijkheidsdrempel in het voorliggende geval van toepassing is.
De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat “de dader” en het slachtoffer  hebben deelgenomen aan een recreatieve en - in zekere zin - actieve/sportieve activiteit, namelijk het afdalen van een rechte, hoge en steile waterglijbaan. Zij stonden daarmee tot elkaar in een andere verhouding dan willekeurige voorbijgangers. Deze omstandigheid is relevant voor het vaststellen van de mate van zorgvuldigheid die in de concrete situatie van “de dader” (en van het slachtoffer  zelf) mocht worden verlangd. Als deelnemers aan deze activiteit moesten “de dader” en het slachtoffer  immers in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe deze activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar verwachten. De afwezigheid van een speelveld, vastliggende spelregels en een spelstructuur waarbij je kunt winnen en verliezen, op grond waarvan het slachtoffer  betwist dat sprake is van een sport- en spelsituatie, maken dat niet anders.
Binnen een sport- en spelsituatie kan de hoogte van de aansprakelijkheidsdrempel echter variëren, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. De rechtbank acht daarbij met name van belang de aard en intensiteit van de sport- of spelactiviteit waaraan wordt deelgenomen; in een competitieve rugbywedstrijd liggen immers andere gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen besloten dan in deelname aan - bijvoorbeeld - een toerfietstocht. In zoverre is de sport- en speljurisprudentie op de voorliggende casus van toepassing en geldt een met deze specifieke situatie samenhangende verhoogde aansprakelijkheidsdrempel.

Wel onrechtmatig handelen “dader”
Uitgaande van deze kaders en met inachtneming van de hier van toepassing zijnde verhoogde aansprakelijkheidsdrempel, is de rechtbank van oordeel dat het handelen van “de dader” op de Multi Slide als onnodig gevaarlijk, onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens het slachtoffer  moet worden aangemerkt. Tot dit oordeel komt de rechtbank op grond van de navolgende feiten en omstandigheden.
Er is weliswaar discussie tussen partijen over de vraag na hoeveel tijd “de dader” precies achter het slachtoffer  aan is gegleden, maar tussen partijen is niet in geschil dat het slachtoffer zich nog glijdend in de glijbaan bevond toen “de dader” in dezelfde baan aan zijn afdaling van de glijbaan begon. De rechtbank zal voor de verdere beoordeling uitgaan van het door ASR c.s. gestelde, te weten dat “de dader” zich al halverwege de glijbaan bevond (en niet direct achter het slachtoffer  is gaan glijden, zoals het slachtoffer heeft gesteld). Uit het overgelegde foto- en filmmateriaal maakt de rechtbank op dat de glijbaan 7 tot 10 meter hoog is. De beide door partijen ingeschakelde experts zijn het erover eens dat de glijtijd van gebruikers over de 30 meter lange Multi-Slide tussen de 3 en 5 seconden bedraagt, hetgeen correspondeert met een gemiddelde snelheid tussen de 10 en 6 m/s (tussen de 36 en 22 km/h). De maximale snelheid bij het verlaten van de glijbaan kan volgens de experts nog hoger liggen, tot ongeveer 14 m/s (of 50 km/h). Dat leidt ertoe dat “de dader”  uitgaande van de stelling van ASR c.s. dat hij is gaan glijden toen het slachtoffer  halverwege de glijbaan was, niet meer dan 1,5 tot 2,5 seconde(n) gewacht heeft nadat het slachtoffer  en de andere mannen waren vertrokken.
Toen de vijf mannen naar de Multi Slide toe liepen, hadden zij goed zicht op deze glijbaan en de aanzienlijke hoogte daarvan. Verder valt op dat de glijbaan niet eindigt in, maar ongeveer een halve meter boven het wateroppervlak van het waterbassin, zodat iemand die van de glijbaan afglijdt na het verlaten van de glijbaan eerst een moment door de lucht vliegt alvorens in het waterbassin te landen.
Vervolgens moesten de mannen via een trap vanaf het niveau van de onderkant van de glijbaan naar het niveau van het beginpunt van de glijbaan - 7 tot 10 meter hoger - klimmen. Ook vanaf de bovenkant van de Multi Slide zijn de gehele glijbaan en het waterbassin waarin die uitkomt goed te overzien. Met name de forse hoogte van de glijbaan en het glijpad recht naar beneden, zonder bochten die kunnen afremmen, zijn dan voor iedere gebruiker van de Multi Slide evident. “de dader” heeft derhalve al vóór het glijden een inschatting kunnen maken van de eigenschappen van de Multi Slide en de daarmee samenhangende gevaren.
Dit geldt temeer, nu “de dader” blijkens zijn verklaring in het voorlopig getuigenverhoor, vóór het ongeval al eerder van een soortgelijke waterglijbaan was gegleden. Hij moet daarom bekend worden geacht met de snelheid waarmee je van een dergelijke waterglijbaan naar beneden gaat en met het feit dat het welhaast onmogelijk is om jezelf tijdens een afdaling van een glijbaan als de Multi Slide af te remmen. Ook moet “de dader” dan bekend worden geacht met het feit dat je een grote vertraging ondervindt wanneer je in het waterbassin onderaan de glijbaan terecht komt en dat het (daardoor) enige moeite en tijd kost om in dat waterbassin op de been te komen en het bassin te verlaten. Bovendien was “de dader” ten tijde van het ongeval een volwassen man, van wie verwacht mag worden dat hij - zeker gezien zijn eerdere ervaring met waterglijbanen - de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen op de glijbaan kan overzien en zijn gedrag daarop aanpast.
Op grond van deze omstandigheden had “de dader” naar het oordeel van de rechtbank moeten kunnen inschatten dat wanneer hij te snel achter het slachtoffer  aan zou glijden, hij in het waterbassin hard met het slachtoffer  in botsing zou kunnen komen en dat zo’n botsing ernstig letsel aan het slachtoffer  zou kunnen toebrengen. Desondanks is “de dader” van de glijbaan gaan glijden op een moment dat het slachtoffer  zich nog glijdend in dezelfde glijbaan van de Multi Slide bevond. “de dader” heeft het slachtoffer  daarmee niet voldoende gelegenheid gegeven om het uitglijpad te verlaten. het slachtoffer  heeft ter zitting onbetwist gesteld dat hij, komende van de glijbaan, nog horizontaal ruggelings aan het uitglijden was in het water op het moment van de botsing en dat zijn gezicht zich op dat moment nog onder water bevond.
“de dader” heeft hiermee weliswaar niet opzettelijk gevaarzettend, maar wel - in het vuur van de recreatieve “strijd” - te onbesuisd en daarmee onzorgvuldig gehandeld. Het slachtoffer  hoefde er onder voormelde omstandigheden geen rekening mee te houden dat “de dader” hem al zou gaan volgen op een moment dat hij zich nog glijdend in de glijbaan bevond. Terecht merkt het slachtoffer op dat “de dader” zonder enig bezwaar nog even had kunnen wachten met glijden. Ook binnen de onderhavige sport- en spelcontext, had “de dader” zich dus naar maatstaven van zorgvuldigheid van dit gedrag moeten onthouden. Weliswaar kan de door “de dader” en het slachtoffer  ondernomen activiteit tot op zekere hoogte - kort gezegd - gevaarlijke handelingen of gedragingen uitlokken of in zich bergen die zij als deelnemers aan die activiteit op de koop toe moeten nemen, maar daaronder valt naar het oordeel van de rechtbank niet het gevaar dat “de dader” met zijn glij-actie op de Multi Slide in het leven heeft geroepen.
De omstandigheden dat de mannen geen waarschuwingsborden hebben gezien en dat zij geen glij-instructies hebben gekregen van de aanwezige badmeesters, maken het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders. “de dader” had ook zonder dergelijke borden en/of instructies de risico’s van zijn glij-actie moeten kunnen inschatten. Hetzelfde geldt voor de door ASR c.s. aangevoerde omstandigheid dat de mannen voor het eerst de Multi Slide-glijbaan afgingen. Dat had “de dader” in deze situatie juist tot extra voorzichtigheid moeten bewegen. Ook het feit dat de mannen geen onderlinge afspraak hebben gemaakt over hoe en wanneer te glijden, doet er niet aan af dat op “de dader” een eigen verantwoordelijkheid rust om de risico’s van het op een dergelijke glijbaan te snel achter een ander aan glijden in te schatten en zijn gedrag daarop aan te passen in die zin, dat hij wacht met glijden tot duidelijk is dat zijn voorganger tijdig het uitglijpad van de glijbaan kan verlaten.
Verder kunnen de door ASR c.s. ter zitting getoonde filmbeelden haar standpunt niet onderbouwen. Integendeel, op de filmbeelden is juist te zien dat de gebruikers van de Multi Slide wachten met glijden tot de voorganger in dezelfde glijbaan zich op z’n minst in het waterbassin bevindt. Uitdrukkelijke instructies op dat punt worden op de filmpjes door personeel van het waterpark niet, althans niet hoorbaar, aan de zwembadgasten gegeven.
ASR c.s. heeft nog betwist dat het ongeval uitsluitend is veroorzaakt door “de dader”. Daarbij heeft ASR c.s. gewezen op de mogelijkheid dat het slachtoffer - om wat voor reden dan ook - niet meteen het waterbassin verliet na het glijden. De rechtbank gaat aan dit standpunt voorbij, nu - zoals hiervoor reeds vermeld - het slachtoffer  ter zitting onbetwist heeft gesteld dat hij nog aan het uitglijden was in het water op het moment van de botsing. Deze verklaring past ook bij het onbetwiste feit dat “de dader” met zijn stuitje op het boven/achterhoofd van het slachtoffer is gebotst. Bovendien volgt, anders dan ASR c.s. stelt, uit de (voorlopig) getuigenverklaringen van de bij het ongeval betrokken mannen, dat het ongeval tussen “de dader” en het slachtoffer al had plaatsgevonden voordat de anderen in het waterbassin waren opgestaan, althans voordat zij dat waterbassin hadden kunnen verlaten.
Tegen deze achtergrond valt zonder een nadere toelichting, die ASR c.s. niet heeft gegeven, niet in te zien dat het slachtoffer  enig verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de snelheid waarmee of de wijze waarop hij het uitglijpad van de glijbaan heeft verlaten.

Oordeel rechtbank
Uit het voorgaande volgt dat ASR c.s. aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer door het ongeval heeft opgelopen. Het verzoek van ASR c.s. moet daarom worden afgewezen en de door het slachtoffer in zijn tegenverzoek (een verklaring voor recht dat “de dader” jegens het slachtoffer  aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer  lijdt) verzochte verklaring voor recht zal worden toegewezen.

Het slachtoffer heeft voorts verzocht ASR te veroordelen om de door hem geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, aan hem te vergoeden. Dit verzoek moet worden afgewezen. Het slachtoffer heeft hierbij immers geen belang. Voor zover partijen in het vervolg van het buitengerechtelijk traject, waarvan deze deelgeschilprocedure deel uitmaakt, niet tot overeenstemming kunnen komen, staat het het slachtoffer  immers vrij om zijn vordering alsdan in een bodemprocedure aanhangig te maken. Voormelde veroordeling heeft het slachtoffer daarvoor niet nodig. De rechtbank wijst wel het verzoek tot betaling van een voorschot van € 100.000,- toe.

vrijdag 4 april 2014

Kunstgrasveld zorgt (nog steeds) voor onrechtmatige hinder


Feiten
De eigenaar van een woning grenzende aan het sportcomplex heft ernstige last van geluidsoverlast van de voetbalvereniging OMC. OMC huurt het complex van de gemeente Dordrecht. De eigenaar van de woning spreekt de gemeente aan op grond van een onrechtmatige daad en vordert verwijdering van het veld.
In deze zaak zijn al eerder rechterlijke uitspraken gedaan.
Bij vonnis van 29 december 2011 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht op vordering van een van de buren van de eigenaar van de woning , OMC geboden om tot 1 januari 2013 het gebruik van het kunstgrasveld te beperken en wel zodanig dat het veld voor trainingen uitsluitend nog wordt gebruikt op doordeweekse dagen tot maximaal 20.30 uur (op straffe van een dwangsom) en erop toe te zien dat het gebruik van het veld gedurende het weekeinde wordt beperkt tot het spelen van wedstrijden, inspeeltijd voor de wedstrijdspelers van maximaal 30 minuten daaronder begrepen.
Van dit vonnis heeft OMC hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 26 juni 2013 heeft het hof het vonnis bekrachtigd .
Op 21 december 2012 is door Burgemeester & Wethouders van de Gemeente het besluit genomen om een maatwerkvoorschrift te stellen aan het aspect geluid (productie 1 bij antwoord). De voorschriften luiden:

1.1     Het gebruik van het kunstgrasveld welke is gelegen naast de woningen aan de [straatnaam], is niet toegestaan tussen 20.40 uur en 07.00 uur.
1.2       Sportvereniging OMC dient er op toe te zien dat er gedurende het in voorschrift 1.1 opgenomen tijdsblok geen lawaaimakende verenigingsactiviteiten meer plaatsvinden op het huidige kunstgrasveld naast de woningen aan de [straatnaam].

Blijkbaar was dit onvoldoende voor de eigenaar van deze woning die om deze reden een procedure tegen de gemeente aanspande.

Oordeel rechtbank
De stelling dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, zal in dit civiele geding worden beoordeeld. Het gaat daarbij immers om handelen en/of nalaten van de Gemeente als eigenaar/verhuurder van het sportcomplex. Daarbij is in geschil of de Gemeente uit hoofde van onrechtmatige daad jegens de eigenaar van de woning  aansprakelijk is voor de schadelijke gevolgen van het geluid dat haar huurder OMC veroorzaakt bij het voetballen op het kunstgrasveld.
Onrechtmatig handelen OMC?
Op grond van het in zoverre onbestreden rapport van de Omgevingsdienst staat vast dat als gevolg van het balcontact op het veld de in tabel 2.17a van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (ook wel Besluit Algemene Regels voor Inrichting Milieubeheer, afgekort “Barim”) toetswaarde van 45 dB(A) in de avondperiode met 3 dB(A) wordt overschreden. Hierdoor handelt OMC in strijd met een wettelijk voorschrift en maakt zij inbreuk op het eigendomsrecht van de eigenaar van de woning  van zijn woning en handelt zij onrechtmatig jegens de eigenaar van de woning  als degene te wiens bescherming genoemde geluidsnormen strekken.
Verder is het de vraag of sprake is van (onrechtmatige) hinder. Bij de beoordeling van die vraag wordt het volgende vooropgesteld.
Het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden (Hoge Raad 3 mei 1991, NJ 1991, 476). Daarbij is mede van belang of degeen die zich beklaagt over hinder, zich ter plaatse heeft gevestigd vóór dan wel ná het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen. In het laatste geval zal hij een zekere mate van hinder eerder hebben te dulden (Hoge Raad 19 september 1998, NJ 1999, 69).
Het staat vast dat het sportcomplex er al was toen de woning is gebouwd en dat het veld waarover het hier gaat toen een zandtrainingsveld was. de eigenaar van de woning  stelt dat het toenmalige zandtrainingsveld niet werd gebruikt voor wedstrijden, maar alleen werd gebruikt voor trainingen, zijnde een enkele training op een avond gedurende het voetbalseizoen (september t/m mei), terwijl het veld in het weekeinde en gedurende de maanden juni, juli en augustus niet werd gebruikt.
Het ligt voor de hand dat dit intensievere gebruik van het veld heeft geleid – en leidt – tot meer geluidsoverlast voor de eigenaar van de woning . Hoewel hij er niet vanuit mocht gaan dat de toenmalige situatie van/op het (zandtrainings-)veld zo zou blijven toen hij de woning in 2004 betrok en hij rekening had moeten houden met enige toename van het gebruik van het veld en van de daarmee gepaard gaande geluidsoverlast (bijvoorbeeld als gevolg van uitbreiding van het aantal en/of de duur van trainingen door bestaande of nieuwe teams), had de eigenaar van de woning geen rekening behoeven te houden met het afwerken van méér trainingen en het houden van wedstrijden op het kunstgrasveld in de mate als zich thans voordoet.
Geoordeeld wordt dat OMC door het geschetste intensievere gebruik van het veld aan de eigenaar van de woning hinder toebrengt en onrechtmatig jegens hem handelt.

Onrechtmatige daad Gemeente?
De vraag is nu of de Gemeente jegens de eigenaar van de woning  aansprakelijk is voor het vastgestelde onrechtmatige handelen van OMC. Geoordeeld wordt dat de Gemeente jegens de eigenaar van de woning heeft gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt door het veld van zandtrainingsveld te laten ombouwen naar een kunstgrasveld en toe te laten dat OMC dit veld intensiever is gaan gebruiken met de vastgestelde overschrijding van de geluidsnormen en de vastgestelde hinder tot gevolg, terwijl dat voorzienbaar was. Dit onrechtmatig handelen valt de Gemeente toe te rekenen.
Kennelijk ter bestrijding van de gestelde onrechtmatigheid en/of toerekenbaarheid betwist de Gemeente dat zij niet had kunnen voorzien dat de gevolgen van de omzetting overlast met zich zou brengen. De Gemeente voert in dat verband aan dat zij er vanuit ging dat er niet méér geluidsoverlast zou komen ondanks dat er ook wedstrijden op het kunstgrasveld zouden worden gespeeld omdat zij niet wist hoeveel wedstrijden er op het veld zouden worden gespeeld. In het licht van de verklaring van de eigenaar van de woning ter zitting dat het kunstgrasveld nu juist is bedoeld voor wedstrijden en trainingen, ook van de jeugd, en in het licht van de eigen verklaring van de Gemeente ter zitting dat kunstgrasvelden zijn bedoeld voor intensief gebruik, wordt het er voor gehouden dat de Gemeente met het intensievere gebruik van het kunstgrasveld bekend was, althans in ieder geval daarmee bekend had moeten zijn. In die zin was het intensievere gebruik voor de Gemeente voorzienbaar.
De Gemeente voert nog aan dat de keuze om het zandtrainingsveld om te zetten naar een kunstgrasveld een logische was omdat het streven is om op den duur alle zandtrainingsvelden te vervangen door kunstgras, omdat dit het enige veld met verlichting was zodat het veld in de winterperiode kan worden gebruikt voor trainingen en omdat het de wens van OMC was om het hoofdveld als grasveld te behouden. Gezien het voorzienbare intensievere gebruik van het kunstgrasveld was dit niet zonder meer een voor de hand liggende keuze, nog afgezien van het feit dat – zoals de eigenaar van de woning onder verwijzing naar de brief van de Gemeente van 24 februari 2009 terecht aanvoert – niet de gehele veldverlichting is gehandhaafd, maar alleen de masten zijn hergebruikt.
De door de Gemeente (in overleg met OMC) getroffen maatregelen ter beteugeling van de geluidsoverlast ontnemen aan het handelen en nalaten van de Gemeente niet het onrechtmatige karakter. De geluidsoverlast zal daardoor wel zijn verminderd, echter vaststaat dat de overlast nog steeds bestaat in een door de eigenaar van de woning  niet te dulden mate.

Oordeel rechtbank
De ontstane situatie vraagt om een oplossing op maat. De gevorderde verwijdering of verplaatsing van het veld komt als te ingrijpend voor.

De rechtbank zal daarom een descente en aansluitend een comparitie ter plaatse gelasten om de situatie ter plaatse op te nemen en vervolgens met partijen (en deskundigen) de wijze te onderzoeken waarop tot een oplossing kan worden gekomen, zodanig dat zal worden voldaan aan de wettelijke voorschriften.