Situatie
Een meisje van 12 jaar is om
godsdienstige redenen een hoofddoek gaan dragen. Zij is vanaf haar negende lid
van de vereniging Karate-Do Youkou Breda. De karatevereniging staat niet toe
dat het meisje traint met een (sport)hoofddoek. Het meisje heeft daarom haar
lidmaatschap van de vereniging Karate-Do Youkou Breda opgezegd en is lid
geworden van een andere karatevereniging waar zij wel met een hoofddoek mag
trainen. De moeder van het meisje is van mening dat sprake is van discriminatie
op grond van godsdienst jegens haar dochter.
Oordeel
College
Het College is van oordeel dat
Vereniging Karate-Do Youkou Breda jegens het meisje verboden onderscheid op
grond van godsdienst heeft gemaakt door haar niet toe te staan met een
(sport)hoofddoek te trainen.
Toelichting
Het verbod op het dragen van een
(sport)hoofddoek tijdens de trainingen is in het Huishoudelijk Regelement van
de karatevereniging neutraal geformuleerd en verwijst niet naar de grond
godsdienst. Daarom is geen sprake van direct onderscheid op grond van
godsdienst. Er is wel sprake van indirect onderscheid op grond van godsdienst.
Door het verbod om met een (sport)hoofddoek te trainen worden leden die vanwege
hun godsdienst een hoofddoek dragen bijzonder getroffen. Indirect onderscheid
is niet verboden als de karatevereniging een goede reden heeft voor dit
onderscheid (een objectieve rechtvaardiging).
Het College stelt vast dat de
karatevereniging vier redenen heeft voor het verbod om met een (sport)hoofddoek
te trainen, namelijk het waarborgen van:
(1) de gelijkheid van de leden binnen de
vereniging vanuit de karatetraditie,
(2) de veiligheid van haar leden tijdens
de training,
(3) de hygiëne tijdens de training en
(4) respect voor elkaar en discipline
vanuit de karatetraditie.
Het College oordeelt dat als de kleding
van het meisje verder precies gelijk is aan die van de andere leden, een
(sport)hoofddoek niet een zo wezenlijk verschil in uiterlijk maakt dat dat het
belang van het meisje moet wijken voor het belang van de karatevereniging.
Verder is het College van oordeel dat de karatevereniging niet aannemelijk
heeft gemaakt dat een sporthoofddoek onveilig is. Ook heeft de karatevereniging
niet aannemelijk gemaakt dat een verbod van het dragen van een (sport)hoofddoek
in dit geval noodzakelijk is om de hygiëne te waarborgen. Ten slotte is een
verbod op het dragen van een hoofddoek niet noodzakelijk om respect voor elkaar
en discipline te waarborgen. De karatevereniging heeft dan ook geen goede reden
(objectieve rechtvaardiging) voor het gemaakte onderscheid op grond van
godsdienst gegeven. Door het meisje niet te laten deelnemen aan de trainingen
met een (sport)hoofddoek heeft de karatevereniging verboden onderscheid gemaakt
op grond van godsdienst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten