vrijdag 20 september 2013

Arbitragecommissie KNVB: Wel arbeidsovereenkomst trainer en club, beroep redelijkheid en billijkheid en onvoorziene omstandigheden afgewezen

Arbitragecommissie KNVB, 17 september 2013, nr. 1378a + 1378b (Van den Berg/ARC)

Tussen Van den Berg en Alphense Racingclub (hierna: ARC) is een arbeidsovereenkomst gesloten voor de bepaalde duur van één jaar van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013. Van den Berg werd door ARC aangesteld als hoofdtrainer van de A-selectie (senioren).Het salaris van Van den Berg bedroeg € 2.572,70 bruto per maand, inclusief 8% vakantiegeld. In december 2012 heeft overleg plaatsgevonden tussen Van den Berg en het bestuur. Partijen hebben daarbij overeenstemming bereikt over de voortzetting van de arbeidsrelatie met nog één jaar, waarbij het salaris (anders dan het bestuur in eerste instantie wenste) ongewijzigd bleef.
In de digitale nieuwsbrief van ARC van februari 2013 heeft de voorzitter in het voorwoord het volgende vermeld:

"In de eerste maanden  van 2013 zijn er al voorbereidingen getroffen voor het nieuwe seizoen.  Het contract met Ron van den Berg werd verlengd;  ook zijn er gesprekken gevoerd met de jeugdselectietrainers en worden er stappen gezet die gericht zijn op een goede en volwaardige samenstelling van ons selectieteam Daar hoort bij dat we een goed inzicht hebben in de financiële (on)mogelijkheden van onze vereniging. De economische vooruitzichten maken het voor ons op dit moment in ieder geval niet eenvoudig."

Na de winterstop van het seizoen 2012/2013 zijn strubbelingen in de technische staf ontstaan.
Begin april 2013 heeft Van den Berg bepaald dat de maandagavondtraining zou worden geschrapt. Van den Berg heeft dat niet - vooraf - met het bestuur van ARC gecommuniceerd. Het bestuur besluit vervolgens Van den Berg op non-actief te stellen.

Beoordeling van het geschil

Wel of geen arbeidsovereenkomst?
De arbitragecommissie oordeelt als volgt. De meest vergaande stelling van ARC is dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over de verlenging van de arbeidsovereenkomst na ommekomst van het eerste contractsjaar. ARC stelt in dat kader dat er met Van den Berg weliswaar in december 2012 overeenstemming is bereikt over een voortzetting van de arbeidsrelatie gedurende nog één jaar onder handhaving van het salaris, maar stelt dat daarmee geen overeenstemming is bereikt over alle essentialia van de arbeidsovereenkomst. Indien het tot het tekenen van een nieuwe arbeidsovereenkomst zou zijn gekomen, stelt ARC dat zij, conform de standaardclausules van de KNVB, een tussentijdse opzegmogelijkheid zou zijn overeengekomen en dat een voorziening zou zijn getroffen voor de situatie dat ARC zou degraderen.
De arbitragecommissie verwerpt de stelling van ARC.
De arbitragecommissie acht het niet aannemelijk dat ARC tijdens het overleg in december 2012 ook maar enig voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de verlenging van de arbeidsovereenkomst en de daarbij volgens ARC nader overeen te komen clausules. Niet alleen betwist Van den Berg zulks nadrukkelijk, maar voorts blijkt uit de nieuwsbrief van de voorzitter van februari 2013 onomwonden dat ook het bestuur van ARC er destijds van uitging dat met Van den Berg een verlenging van de arbeidsovereenkomst was overeengekomen. Indien, zoals ARC het doet voorkomen, slechts een intentie zou zijn uitgesproken om tot een verlenging te komen, had voor de hand gelegen dat die bewoordingen in die nieuwsbrief zouden zijn gebruikt. Bovendien geldt op voet van het bepaalde artikel 7:667 lid 3 BW dat een tussentijdse opzegmogelijkheid slechts schriftelijk kan worden overeengekomen. Dat ARC, zoals zij zelve ter zitting heeft gesteld, "maanden achterligt" bij het vastleggen van gemaakte afspraken, dient voor haar rekening en risico te blijven.
Ook de stelling van ARC dat zij nadere afspraken wilde maken over een beperking van het loon bij degradatie van ARC, is niet aannemelijk geworden. Ter zitting is gebleken dat ARC tijdens de onderhandelingen in december 2012 er bij Van den Berg op heeft aangedrongen dat hij genoegen zou nemen - in het tweede contractsjaar- met een lager salaris. Van den Berg heeft dat van de hand gewezen, waarna partijen overeenstemming hebben bereikt over handhaving van het salaris. Indien ARC afspraken had willen maken voor het geval de club zou degraderen, had ARC dat destijds- in december 2012- dienen af te spreken.
Overigens merkt de arbitragecommissie op dat in het door ARC overgelegde blanco arbeidscontract dat zij thans stelt te hanteren, ook geen voorziening bij degradatie of promotie is opgenomen.
Partijen zijn derhalve naar het oordeel van de arbitragecommissie een verlenging van hun arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar overeengekomen, onder handhaving van het salaris.

Beroep ARC op redelijkheid en billijkheid en onvoorziene omstandigheden
ARC stelt voorts dat van haar in redelijkheid niet kan worden verwacht de arbeidsovereenkomst na te komen. ARC stelt dat nu het contract werd gesloten terwijl ARC in de hoofdklasse speelde, dat een essentieel onderdeel van de arbeidsovereenkomst was en met de degradatie daarmee niet werd ingelost. Onder die - veranderde - omstandigheid kan van ARC niet worden verwacht de arbeidsovereenkomst na te komen. Ook dit standpunt wordt door de arbitragecommissie verworpen.
Voor zover ARC een beroep doet op het bepaalde in artikel 6:248 BW, wordt dat beroep niet gehonoreerd. Niet is gesteld of gebleken dat sprake is van zodanige omstandigheden, dat ongewijzigde handhaving naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Degradatie (en ook promotie) is onlosmakelijk verbonden met de voetbalsport. Indien partijen ter zake geen contractuele voorziening zijn overeengekomen, zal dan ook niet snel worden geoordeeld dat handhaving van een eerdere contractuele afspraak vanwege degradatie/promotie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat klemt in casu temeer, nu partijen expliciet in december 2012 over het salaris hebben gesproken en kennelijk ARC dat element toen niet in die discussie heeft ingebracht.
Voor zover door ARC beoogd is te stellen dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid, wordt ook dat beroep afgewezen. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat aan de in artikel6:258 BW bedoelde wijziging van omstandigheden niet spoedig zal zijn voldaan, temeer omdat de redelijkheid en billijkheid immers op de eerste plaats trouw verlangen aan het gegeven woord en afwijking slechts bij hoge uitzondering is toegestaan.
Los van de vraag of een degradatie niet reeds  - naar zijn aard - voor rekening en risico van de voetbalclub komt (en niet van de trainer) als gevolg waarvan een beroep op artikel 6:258
BW voor de voetbalclub al op voorhand is uitgesloten, geldt dat de arbitragecommissie meent, temeer nu in december 2012 expliciet over het salaris is gesproken, Van den Berg van ARC instandhouding mag verwachten.
Daarmee staat vast dat ARC, totdat aan de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig een einde komt (uiterlijk op 30 juni 2014), het salaris aan Van den Berg dient door te betalen. De door Van den Berg ter zake gevorderde verklaring voor recht zal worden gegeven.

Oordeel
Verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen Van den Berg en ARC met een jaar is verlengd en daarom een looptijd heeft tot en met 30 juni 2014. De arbitragecommissie neemt bij de hoogte van de schadevergoeding mee dat de financiële positie van ARC zorgelijk is. Tevens is de arbitragecommissie van oordeel dat van Van den Berg had mogen worden verwacht dat hij -juist gelet op de strubbelingen binnen de technische staf- de beslissing om de maandagavondtraining, waar de A-1 jeugd meetrainde, te schrappen vooraf met het verantwoordelijke bestuurslid zou hebben gedeeld.

Van den Berg krijgt niet de volledige schade maar de commissie is van oordeel dat een bedrag van € 13.500,-- billijk is en ontbindt per 1 oktober 2013 de arbeidsovereenkomst.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten