Tussen Van den Berg en Alphense
Racingclub (hierna: ARC) is een arbeidsovereenkomst gesloten voor de bepaalde
duur van één jaar van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013. Van den Berg werd
door ARC aangesteld als hoofdtrainer van de A-selectie (senioren).Het salaris
van Van den Berg bedroeg € 2.572,70 bruto per maand, inclusief 8% vakantiegeld.
In december 2012 heeft overleg plaatsgevonden tussen Van den Berg en het
bestuur. Partijen hebben daarbij overeenstemming bereikt over de voortzetting
van de arbeidsrelatie met nog één jaar, waarbij het salaris (anders dan het
bestuur in eerste instantie wenste) ongewijzigd bleef.
In de digitale
nieuwsbrief van ARC van februari 2013 heeft de voorzitter in het voorwoord het
volgende vermeld:
"In de eerste maanden van 2013 zijn er al voorbereidingen getroffen
voor het nieuwe seizoen. Het contract
met Ron van den Berg werd verlengd; ook
zijn er gesprekken gevoerd met de jeugdselectietrainers en worden er stappen
gezet die gericht zijn op een goede en volwaardige samenstelling van ons
selectieteam Daar hoort bij dat we een goed inzicht hebben in de financiële
(on)mogelijkheden van onze vereniging. De economische vooruitzichten maken het
voor ons op dit moment in ieder geval niet eenvoudig."
Na de winterstop van het
seizoen 2012/2013 zijn strubbelingen in de technische staf ontstaan.
Begin april 2013 heeft
Van den Berg bepaald dat de maandagavondtraining zou worden geschrapt. Van den
Berg heeft dat niet - vooraf - met het bestuur van ARC gecommuniceerd. Het
bestuur besluit vervolgens Van den Berg op non-actief te stellen.
Beoordeling van het geschil
Wel of geen arbeidsovereenkomst?
De arbitragecommissie
oordeelt als volgt. De meest vergaande stelling van ARC is dat tussen partijen
geen overeenstemming is bereikt over de verlenging van de arbeidsovereenkomst
na ommekomst van het eerste contractsjaar. ARC stelt in dat kader dat er met
Van den Berg weliswaar in december 2012 overeenstemming is bereikt over een
voortzetting van de arbeidsrelatie gedurende nog één jaar onder handhaving van
het salaris, maar stelt dat daarmee geen overeenstemming is bereikt over alle
essentialia van de arbeidsovereenkomst. Indien het tot het tekenen van een
nieuwe arbeidsovereenkomst zou zijn gekomen, stelt ARC dat zij, conform de
standaardclausules van de KNVB, een tussentijdse opzegmogelijkheid zou zijn
overeengekomen en dat een voorziening zou zijn getroffen voor de situatie dat
ARC zou degraderen.
De arbitragecommissie
verwerpt de stelling van ARC.
De arbitragecommissie
acht het niet aannemelijk dat ARC tijdens het overleg in december 2012 ook maar
enig voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de verlenging van de
arbeidsovereenkomst en de daarbij volgens ARC nader overeen te komen clausules.
Niet alleen betwist Van den Berg zulks nadrukkelijk, maar voorts blijkt uit de
nieuwsbrief van de voorzitter van februari 2013 onomwonden dat ook het bestuur
van ARC er destijds van uitging dat met Van den Berg een verlenging van de
arbeidsovereenkomst was overeengekomen. Indien, zoals ARC het doet voorkomen,
slechts een intentie zou zijn uitgesproken om tot een verlenging te komen, had
voor de hand gelegen dat die bewoordingen in die nieuwsbrief zouden zijn
gebruikt. Bovendien geldt op voet van het bepaalde artikel 7:667 lid 3 BW dat
een tussentijdse opzegmogelijkheid slechts schriftelijk kan worden
overeengekomen. Dat ARC, zoals zij zelve ter zitting heeft gesteld,
"maanden achterligt" bij het vastleggen van gemaakte afspraken, dient
voor haar rekening en risico te blijven.
Ook de stelling van ARC
dat zij nadere afspraken wilde maken over een beperking van het loon bij
degradatie van ARC, is niet aannemelijk geworden. Ter zitting is gebleken dat
ARC tijdens de onderhandelingen in december 2012 er bij Van den Berg op heeft
aangedrongen dat hij genoegen zou nemen - in het tweede contractsjaar- met een
lager salaris. Van den Berg heeft dat van de hand gewezen, waarna partijen
overeenstemming hebben bereikt over handhaving van het salaris. Indien ARC
afspraken had willen maken voor het geval de club zou degraderen, had ARC dat
destijds- in december 2012- dienen af te spreken.
Overigens merkt de
arbitragecommissie op dat in het door ARC overgelegde blanco arbeidscontract
dat zij thans stelt te hanteren, ook geen voorziening bij degradatie of promotie
is opgenomen.
Partijen zijn derhalve
naar het oordeel van de arbitragecommissie een verlenging van hun
arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar overeengekomen, onder handhaving
van het salaris.
Beroep ARC op redelijkheid en
billijkheid en onvoorziene omstandigheden
ARC stelt voorts dat van
haar in redelijkheid niet kan worden verwacht de arbeidsovereenkomst na te
komen. ARC stelt dat nu het contract werd gesloten terwijl ARC in de
hoofdklasse speelde, dat een essentieel onderdeel van de arbeidsovereenkomst
was en met de degradatie daarmee niet werd ingelost. Onder die - veranderde -
omstandigheid kan van ARC niet worden verwacht de arbeidsovereenkomst na te
komen. Ook dit standpunt wordt door de arbitragecommissie verworpen.
Voor zover ARC een beroep
doet op het bepaalde in artikel 6:248 BW, wordt dat beroep niet gehonoreerd.
Niet is gesteld of gebleken dat sprake is van zodanige omstandigheden, dat
ongewijzigde handhaving naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar zou zijn. Degradatie (en ook promotie) is onlosmakelijk
verbonden met de voetbalsport. Indien partijen ter zake geen contractuele
voorziening zijn overeengekomen, zal dan ook niet snel worden geoordeeld dat
handhaving van een eerdere contractuele afspraak vanwege degradatie/promotie
naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat klemt in
casu temeer, nu partijen expliciet in december 2012 over het salaris hebben
gesproken en kennelijk ARC dat element toen niet in die discussie heeft ingebracht.
Voor zover door ARC
beoogd is te stellen dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid, wordt ook
dat beroep afgewezen. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat aan de in
artikel6:258 BW bedoelde wijziging van omstandigheden niet spoedig zal zijn
voldaan, temeer omdat de redelijkheid en billijkheid immers op de eerste plaats
trouw verlangen aan het gegeven woord en afwijking slechts bij hoge
uitzondering is toegestaan.
Los van de vraag of een
degradatie niet reeds - naar zijn aard -
voor rekening en risico van de voetbalclub komt (en niet van de trainer) als
gevolg waarvan een beroep op artikel 6:258
BW voor de voetbalclub al
op voorhand is uitgesloten, geldt dat de arbitragecommissie meent, temeer nu in
december 2012 expliciet over het salaris is gesproken, Van den Berg van ARC
instandhouding mag verwachten.
Daarmee staat vast dat
ARC, totdat aan de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig een einde komt (uiterlijk
op 30 juni 2014), het salaris aan Van den Berg dient door te betalen. De door
Van den Berg ter zake gevorderde verklaring voor recht zal worden gegeven.
Oordeel
Verklaart voor recht dat
de arbeidsovereenkomst tussen Van den Berg en ARC met een jaar is verlengd en daarom
een looptijd heeft tot en met 30 juni 2014. De arbitragecommissie neemt bij de
hoogte van de schadevergoeding mee dat de financiële positie van ARC zorgelijk
is. Tevens is de arbitragecommissie van oordeel dat van Van den Berg had mogen
worden verwacht dat hij -juist gelet op de strubbelingen binnen de technische
staf- de beslissing om de maandagavondtraining, waar de A-1 jeugd meetrainde,
te schrappen vooraf met het verantwoordelijke bestuurslid zou hebben gedeeld.
Van den Berg krijgt niet
de volledige schade maar de commissie is van oordeel dat een bedrag van €
13.500,-- billijk is en ontbindt per 1 oktober 2013 de arbeidsovereenkomst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten