De feiten
Eisers wonen allen aan, of in de omgeving van de straat
[adres] in [woonplaats].
De Gemeente is eigenaar van een perceel grond aan het
[adres] in [woonplaats]. Op dit perceel grond is een zogenoemde voetbalkooi
gelegen. Deze kooi heeft een ondergrond van geluiddempend kunstgras. In de kooi
zijn twee doelen geplaatst. Naast de voetbalkooi is een aantal speeltoestellen
voor jonge kinderen geplaatst. Voor de voetbalkooi geldt een toegangsverbod
tussen 22.00 en 6.00 uur.
De voetbalkooi bevindt zich met de lange zijde, die 19,5
meter lang is, op een afstand van ongeveer vier meter, parallel aan de lange
zijde van de woning van [eiser sub 1].
Tussen eisers sub 1, sub 2 en sub 3 als eisers enerzijds
en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal als
verweerder anderzijds, hebben procedures (met zaaknummers UTR 12/2875, UTR
12/3161 en UTR 12/3182) plaatsgevonden bij de bestuursrechter van deze
rechtbank. Deze procedures resulteerden gezamenlijk in een uitspraak van dezerechtbank van 2 mei 2013 (ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9538). De gang van zaken
voorafgaand aan deze procedure wordt hierna beschreven.
Bij besluit van 7 juli 2011 (door de bestuursrechter van
deze rechtbank aangeduid als het primaire besluit; waarover later meer) heeft
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal het
verzoek van [eiser sub 1] om handhavend op te treden tegen – kort gezegd –
geluidsoverlast veroorzaakt door het gebruik van de voetbalkooi, afgewezen. Tegen
dit besluit heeft [eiser sub 1] bezwaar gemaakt.
Het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente Veenendaal heeft het bezwaar van [eiser sub 1] (door de
bestuursrechter van deze rechtbank aangeduid als het bestreden besluit 1) tegen
de weigering van het college om handhavend op te treden tegen – kort gezegd –
geluidsoverlast veroorzaakt door het gebruik van de voetbalkooi, gegrond
verklaard bij besluit van 14 augustus 2012. In dit besluit is tevens opgenomen
het voornemen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Veenendaal om handhavend op te treden.
Eveneens op 14 augustus 2012 heeft het college van
burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal ontheffing verleend aan
de Gemeente van het verbod tot het veroorzaken van geluidhinder als bedoeld in
artikel 4:6 lid 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening (door de
bestuursrechter van deze rechtbank aangeduid als het bestreden besluit 2).
Hierdoor behoefde de Gemeente, als bestuursorgaan, niet langer handhavend op te
treden tegen geluidsoverlast. Deze wijze van opereren is door de
bestuursrechter van deze rechtbank niet goed bevonden. Hij heeft zowel besluit
1 als besluit 2 vernietigd.
2.8.
De inhoud van de uitspraak van de bestuursrechter van 2
mei 2013 luidt – voor zover relevant – als volgt:
“(…)
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2011 (het primaire besluit)
heeft verweerder het verzoek van eiser 1. ([eiser sub 1], eiser sub 1
in dit kort geding; voorzieningenrechter) om handhavend op te treden
tegen (voortdurende) geluidsoverlast veroorzaakt door het gebruik van de
voetbalkooi aan het [adres] te [woonplaats] afgewezen.
Bij besluit van 14 augustus 2012 (het bestreden
besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser 1 gegrond verklaard. Verder
is besloten alsnog over te gaan tot handhavend optreden tegen de door de
voetbalkooi veroorzaakte geluidsoverlast.
Bij besluit van eveneens 14 augustus 2012 (het
bestreden besluit 2) heeft verweerder aan de gemeente Veenendaal ontheffing
verleend van het verbod tot het veroorzaken van geluidhinder als bedoeld in
artikel 4:6, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
Eiser 1 heeft tegen beide besluiten van 14 augustus
2012 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder
nummer UTR 12/2875.
Eisers 2 en 3 hebben beroep ingesteld tegen het
bestreden besluit 2. Deze beroepen zijn geregistreerd onder nummers UTR 12/3161
([eiser sub 2]) en UTR 12/3182 ([eiser sub 3]).
(…)
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
13. Na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 15
december 2011 in zaak SBR 11/2552, heeft verweerder onderzoek laten verrichten
naar de vraag in hoeverre het gebruik van de voetbalkooi aan het [adres] leidt
tot geluidhinder in de zin van de APV. De resultaten uit dit onderzoek hebben
er toe geleid dat tussen partijen niet meer in geschil is, en ook voor de
rechtbank vaststaat, dat er inderdaad sprake is van geluidhinder als gevolg van
het gebruik van bedoelde voetbalkooi.
(…)
Conclusie
21. Het beroep van eiser 1 tegen zowel het bestreden
besluit 1 als het bestreden besluit 2 is gegrond.
(…)
22. Het beroep van eisers 2 en 3 tegen het bestreden
besluit 2 is eveneens gegrond.
(…)
23. Hoe nu verder? Verweerder zal nieuwe besluiten
dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Verweerder zal alle denkbare opties de revue moeten laten passeren om te komen
tot een redelijker oplossing. Daaronder valt ook de mogelijkheid van
verplaatsing van de voetbalkooi. Indien dit na een gedegen onderzoek geen reële
oplossing zal blijken te zijn, bijvoorbeeld vanwege een gebrek aan geschikte
locaties of de met verplaatsing gemoeide kosten, dan zal verweerder moeten
beoordelen op welke wijze de overlast van de voetbalkooi aan het [adres] verder
kan worden ingeperkt. Dit kan een combinatie van maatregelen zijn. Te denken
valt aan het eiser 1 geboden pakket aan voorzieningen, in samenhang met een
ontheffing onder voorschriften, en een (verdere) inperking van de
openingstijden, zoals ook ter zitting van de rechtbank met partijen is
besproken. Eiser 1 zal zich daarbij moeten realiseren dat hij enige overlast
zal moeten dulden.
(…)”
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft het college van
burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal een hernieuwd verzoek van
[eiser sub 1] om handhavend op te treden, afgewezen.
Zowel [eiser sub 1] als het college van burgemeester en
wethouders van de gemeente Veenendaal is in hoger beroep gekomen van de
uitspraak van de rechtbank bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van
State. In die procedure zijn tevens eiser sub 2 en sub 3 als partijen betrokken
geweest. Op grond van artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:19 lid 1 AWB
maakte het door [eiser sub 1] tegen het besluit van 11 juni 2013 gemaakte
bezwaar van rechtswege deel uit van de procedure bij de Afdeling. De Afdeling
heeft in haar uitspraak van 5 maart 2014 (ECLI:NL:RvS:2014:731; JB 2014,
81) de uitspraak van de rechtbank van 2 mei 2013 bevestigd, maar heeft daarbij
tevens het beroep van [eiser sub 1] – en kennelijk uitgaande van een beroep van
[eiser sub 2] en [eiser sub 3]– en [eiser sub 2] en [eiser sub 3] tegen het
besluit van 11 juni 2013 met daarin de weigering tot handhaving over te gaan,
ongegrond verklaard.
Het geschil
[eisers c.s.]
vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, en met veroordeling van de
Gemeente in de proceskosten de Gemeente te bevelen om de voetbalkooi geheel af
te (doen) sluiten totdat met eisers overeenstemming is bereikt over de
voorwaarden waaronder de voetbalkooi gebruikt mag worden.
De beoordeling
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Gemeente in
dit kort geding optreedt in hoedanigheid van privaatrechtelijke eigenaar van
het perceel grond dat naast de percelen van [eisers c.s.] is gelegen en waarop
de voetbalkooi is gelegen.
De Gemeente betoogt, onder verwijzing naar het Gorsselse
Bomen-arrest (HR 28 april 1961, NJ 1961, 433), dat de door
[eisers c.s.] ingeroepen bepalingen van burenrecht niet onverkort geldt voor
erven met een publieke bestemming. Dit beroep van de Gemeente faalt. De
bepalingen betreffende de rechten en verplichtingen van de eigenaren van
naburige erven, kort gezegd bepalingen van burenrecht, vinden alleen dan geen
toepassing als de toepassing van deze bepalingen onverenigbaar is met de
bestemming van onroerende zaken ten openbare nutte of met de voorzieningen
welke met het oog op de verwezenlijking van de ten openbare nutte gegeven
bestemming zijn vereist. In dit geval is er geen sprake van de verwezenlijking
van de ten openbare nutte gegeven bestemming die alleen gediend kan worden door
inbreuk te maken op de belangen van [eisers c.s.] In het bestek van dit kort
geding heeft de Gemeente niet gesteld dat zwaarwegende maatschappelijke
belangen meebrengen dat [eisers c.s.] (met name) in de avonduren en op zondag
onrechtmatige hinder heeft te dulden. Dat dit niet is gesteld klemt omdat er
binnen de gemeente Veenendaal meerdere voetbalkooien zijn ingericht, waarvan
twee kooien zich binnen een straal van 750 meter van de voetbalkooi aan het
[adres] bevinden. Zo onderkent ook de Gemeente. De twee andere voetbalkooien
zijn, zo is ter terechtzitting aan de orde gekomen, op enige afstand van
bebouwing gelegen en brengen daardoor geen hinder teweeg voor omwonenden.
Bovendien bevinden deze andere voetbalkooien zich op een afstand die eenvoudig
overbrugbaar is voor jongeren die, gelet op hun leeftijd, in de avonduren en op
zondagen gebruik willen (en van hun ouders mogen) maken van deze andere
voetbalkooien.
Bezien in het licht van het voorgaande valt zonder nadere
toelichting, die niet door de Gemeente is gegeven, niet in te zien dat
openstelling van de voetbalkooi aan het [adres] in de avonduren en op zondag
vereist is voor de verwezenlijking van de daaraan door de Gemeente ten openbare
nutte gegeven bestemming, met name die in het kader van haar Speelruimteplan
2008-2012. De voorzieningenrechter is op grond van het voorgaande van oordeel
dat de bepalingen van burenrecht onverkort opgeld doen. Daarom dient onderhavig
geschil beoordeeld te worden aan de hand van het burenrecht zoals dit is
geregeld in – met name – boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel
6:162 BW. Van belang hierbij is dat alleen [eiser sub 1] zich kan beroepen op
artikel 5:37 BW omdat hij eigenaar is van het naast het perceel van de Gemeente
gelegen erf. Toepassing van artikel 5:37
BW brengt mee dat de Gemeente, als eigenaar van het perceel met daarop de
voetbalkooi, aan [eiser sub 1] geen hinder mag toebrengen in een mate of op een
wijze die onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. De vorderingen van
eisers sub 2 tot en met 7 zullen, omdat zij geen eigenaren zijn van
aangrenzende erven, worden beoordeeld aan de hand van artikel 6:162 BW.
Partijen zijn het
erover eens dat [eisers c.s.] hinder ondervindt van jongeren die in en rond de
voetbalkooi spelen, dan wel zich in de omgeving van die kooi ophouden. Zij
verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag of deze hinder
onrechtmatig is jegens [eisers c.s.] De beantwoording van de vraag of het
toebrengen van hinder onrechtmatig is, hangt af van de aard, de ernst en de
duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere
omstandigheden van het geval, waaronder ook de plaatselijke omstandigheden
(vgl. Hoge Raad 3 mei 1991, NJ 1991, 476).
Eisers sub 1,2 en 3 hebben vanaf 2011 in diverse
bestuursrechtelijke procedures getracht het college van burgemeester en
wethouders van de gemeente Veenendaal aan te sporen tot handhavend optreden om
de door hen ervaren overlast te beperken of weg te nemen. Deze pogingen duren
reeds enkele jaren, maar zijn onsuccesvol gebleken (mede) als gevolg van het
feit dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal
ontheffing heeft verleend aan de Gemeente van het verbod tot het veroorzaken
van geluidhinder als bedoeld in artikel 4:6 lid 3 van de Algemene Plaatselijke
Verordening. Dat aan de Gemeente de genoemde ontheffing is verleend door openbare
sport- en speelvoorzieningen en terreinen uit te zonderen van het verbod op –
kort gezegd – het veroorzaken van geluidsoverlast, brengt niet zonder meer mee
dat de veroorzaakte hinder niet onrechtmatig is of kan zijn jegens – in dit
geval - [eisers c.s.]
Ter onderbouwing
van zijn stelling dat de door hem ondervonden hinder onrechtmatig is in de zin
van de artikelen 5:37 en 6:162 BW, heeft [eisers c.s.] onder meer een drietal
rapportages overgelegd met daarin de resultaten van akoestische onderzoeken.
Het eerste onderzoek is in opdracht van [eiser sub 1] verricht door
onderzoeksbureau LBP Sight. De overige twee onderzoeken zijn in opdracht van de
Gemeente verricht door onderzoeksbureau Peutz. Voorts heeft de echtgenote van
[eiser sub 1] ter terechtzitting een toelichting gegeven en een tweetal
filmpjes getoond van jongeren die in en rond de voetbalkooi spelen.
Onderzoeksbureau
LBP Sight komt in haar onderzoeksrapport tot de conclusie dat de locatie van de
voetbalkooi onverenigbaar is met de nabijgelegen woningen. Verder is
volgens [eisers c.s.] van belang dat de geluidwaarden die LBP Sight heeft
gemeten, lager liggen dan de waarden die Peutz heeft gemeten in opdracht van de
Gemeente. Uit de resultaten van deze onderzoeksrapporten blijkt volgens [eisers
c.s.] dat er sprake is van een sterke overschrijding van waarden die in de
milieuwetgeving als maximaal toelaatbaar worden beschouwd.
[eisers c.s.]
heeft in het bestek van dit kort geding voldoende aannemelijk gemaakt dat hij
vrijwel dagelijks geluidhinder ondervindt van jongeren die op luidruchtige
wijze voetbal spelen in de voetbalkooi en van oudere jongeren die met scooters,
brommers en auto’s naar de voetbalkooi komen en zich daar ophouden. Dit wordt
door de Gemeente grotendeels onderkend. Verder heeft de Gemeente niet
weersproken dat [eiser sub 1] trillinghinder ondervindt van ballen die
stuiteren op de grond en dat er sprake is van geluidhinder door het geluid van
ballen die tegen het gaas van de kooi komen of die een paal of doel raken. Dit
voorgaande blijkt ook uit de ter terechtzitting getoonde filmpjes. Daarop is te
zien en te horen dat jongeren die voetbal spelen veel en hard schreeuwen en
joelen en dat ballen tegen het gaas van de kooi komen en de regelmatig de
doelen in de voetbalkooi raken. Bij het voorgaande komt dat de Gemeente niet
weerspreekt dat [eisers c.s.] zich geïntimideerd voelt door de jongeren die om
22.00 uur het speelterrein niet willen verlaten op het moment dat [eisers c.s.]
dit verzoekt. In de week voorafgaand aan de terechtzitting is, zoals [eiser sub
1] onweersproken heeft aangevoerd, door jongeren een fles tegen de gevel van
zijn huis gegooid nadat [eiser sub 1] hen had verzocht de voetbalkooi te
verlaten. Deze daad van de jongeren is op [eiser sub 1] en zijn echtgenote naar
eigen zeggen intimiderend overgekomen.
Verder blijkt uit de overgelegde onderzoeksrapporten van
LBP Sight en Peutz dat sprake is van overschrijding van geluidsnormen zoals
deze gangbaar zijn in milieuwetgeving. De vraag of hoe groot deze overschrijding
voor ieder van eisers is en of de door [eisers c.s.] genoemde wettelijke
bepalingen (analoge) toepassing vinden, behoeft geen beantwoording.
De
voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat
[eisers c.s.] dagelijks hinder ondervindt van het rumoer dat wordt veroorzaakt
door het geschreeuw en gejoel van jongeren die zich in en nabij de voetbalkooi
ophouden en als gevolg van trillingen die worden veroorzaakt door ballen die
het gaas van de kooi en de doelen raken. Voorts is duidelijk dat de kinderen
van [eiser sub 1] slecht slapen door deze hinder en daardoor slaperig op school
verschijnen en dat [eisers c.s.] wordt geïntimideerd door jongeren die zich na
de – thans geldende – sluitingstijd van 22.00 uur in en rond de voetbalkooi
ophouden. Deze hinder als gevolg van rumoer en trillingen heeft, zo is door
hem voldoende onderbouwd gesteld, invloed op het functioneren van hem en zijn
gezinsleden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze hinder
onrechtmatig jegens [eisers c.s.] en dient deze hinder te worden beëindigd.
Gelet op de hiervoor aannemelijk geoordeelde dagelijkse
hinder en de invloed daarvan op het (gezins)leven van [eisers c.s.] en gelet op
het feit dat de Gemeente weigert vrijwillig de hinder bij de bron aan te pakken
door de openingstijden te beperken, heeft [eisers c.s.] een voldoende
spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen. Onder de hiervoor genoemde
omstandigheden kan niet van [eisers c.s.] worden verlangd dat hij een bodemprocedure
aanhangig maakt om te (laten) bepalen welke maatregelen er genomen moeten
worden om de hinder te verminderen of te beëindigen. Dat [eisers c.s.] reeds
geruime tijd in de omgeving van de voetbalkooi woont en de Gemeente in 2012
heeft aangeboden geluidwerende voorzieningen aan de woning van [eiser sub 1]
aan te brengen, ontneemt niet het spoedeisend belang van [eisers c.s.] bij zijn
vorderingen, zoals de Gemeente betoogt. Haar verweren falen en worden daarom
verworpen.
Hetgeen de Gemeente heeft aangevoerd over het aanbrengen
van geluidwerende voorzieningen in en aan de woning van [eiser sub 1] en de
invloed daarvan op de geluidshinder zoals [eiser sub 1] thans ervaart, behoeft
geen bespreking. [eiser sub 1] en de Gemeente zijn het immers niet eens over de
(rand)voorwaarden waaronder overeenstemming zou kunnen worden bereikt over het
aanbrengen van genoemde voorzieningen. Daarbij komt dat het aanbrengen van
geluidwerende voorzieningen aan de woning van [eiser sub 1] onverlet laat dat
andere omwonenden, onder wie eisers 2 tot en met 7, hinder (kunnen) blijven
ondervinden.
Wel wordt nog het volgende overwogen. Waar de Gemeente
ter terechtzitting te kennen heeft gegeven dat zij haar aanbod tot het
aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in en aan de woning van [eiser sub
1] en het plaatsen van een geluidwerend scherm tussen de woning van [eiser sub
1] en de voetbalkooi gestand doet, mag van de Gemeente worden verwacht dat zij
de onderhandelingen over het aanbrengen en aanleggen van deze voorzieningen
uitermate voortvarend ter hand neemt. Dit met name om ook de hinder die [eisers
c.s.] (mogelijk) overdag ondervindt, zo spoedig mogelijk te beëindigen. Bij de
te voeren onderhandelingen kan de Gemeente in redelijkheid niet van [eiser sub
1] verwachten dat hij jegens de Gemeente afstand doet van het hem toekomende
(proces)recht om op te komen voor zijn belangen waar het overlast van de
voetbalkooi betreft.
De overige door de Gemeente gevoerde verweren omtrent
bestuursrechtelijke handhaving en de door het college van burgemeester en
wethouders van de gemeente Veenendaal aangeboden geluidwerende maatregelen,
behoeven geen bespreking omdat zij, zoals hiervoor is overwogen, in
hoedanigheid van privaatrechtelijke eigenaar van de percelen optreedt.
4.14.
Gelet op het belang van de Gemeente bij de uitvoering van
haar Speelruimteplan 2008-2012 en van de gebruikers van de voetbalkooi en
speelplaats bij de mogelijkheid om van de faciliteiten gebruik te maken, acht
de voorzieningenrechter algehele sluiting van de voetbalkooi niet geraden. Uit de stellingen van [eisers c.s.] en de
toelichting daarop ter terechtzitting maakt de voorzieningenrechter op dat de
ondervonden hinder zich met name concentreert op de uren na 19.00 ’s avonds en
op de gehele zondag en niet op hinder van spelende kinderen in de uren na
schooltijd. Als het mindere van het primair gevorderde zal daarom, rekening
houdend met de belangen van de Gemeente enerzijds en de belangen van [eisers
c.s.] bij ongestoord woongenot en gebruik van zijn tuin anderzijds, de sluiting
van de voetbalkooi worden bevolen vanaf 19.00 uur tot 6.00 uur in de morgen op
de dagen van maandag tot en met zaterdag en op de gehele zondag.
De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in
de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers c.s.]
worden begroot op:
- dagvaarding € 93,79
- griffierecht 282,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.191,79
De beslissing
De voorzieningenrechter
- beveelt de Gemeente om binnen vierentwintig uren na
betekening van dit vonnis de voetbalkooi aan het [adres] te [woonplaats] af te
(doen) sluiten vanaf 19.00 uur tot 6.00 uur van maandag tot en met zaterdag en
op de gehele zondag, totdat partijen overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden
waaronder de voetbalkooi mag gebruikt mag worden,
- veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, aan de
zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op € 1.191,79,
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij
voorraad,
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten