donderdag 29 november 2012

Drie jaar cel voor doodtrappen voetbalsupporter



De amateurvoetballer die een 77-jarige supporter vorig jaar een dodelijke trap gaf, is veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. Dat heeft de rechtbank Amsterdam vandaag bepaald.
Amateurvoetballer Silvester M. is volgens de rechtbank schuldig aan een daad van excessief geweld, die heeft geleid tot ernstig leed voor het slachtoffer en grote verslagenheid bij de nabestaanden.
M. heeft het slachtoffer op 3 december 2011 met gestrekt been hard tegen de borstkas getrapt. Hierdoor is de milt van de supporter gescheurd en is ernstig bloedverlies ontstaan. Uiteindelijk is het slachtoffer op 4 januari 2012 aan de gevolgen daarvan overleden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat meegewogen dat de 33-jarige verdachte heeft gehandeld in een onmiddellijke impuls, waarbij hij kort tevoren niet wist dat hij dit zou doen en waarvan hij kort daarna grote spijt had. Bovendien is een dergelijke daad in zijn leven uitzonderlijk.
Dat neemt echter niet weg dat M. verantwoordelijk is voor zijn daden. De rechtbank legt M. daarom een gevangenisstraf van drie jaar op wegens zware mishandeling met de dood tot gevolg. Aan de nabestaanden is een schadevergoeding toegekend.

De uitspraak staat HIER

zaterdag 24 november 2012

Commissie van beroep verlaagt straf Ajax speler Enoh




Appellant E.T. Enoh, speler van AFC Ajax, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing d.d. 26 oktober 2012 van de tuchtcommissie betaald voetbal, waarbij hij is uitgesloten van deelname aan competitie-, play- off- en/of bekerwedstrijden van de KNVB, tot de dag, volgende op die, waarop het 2e elftal van zijn club 3 achtereenvolgende competitie-, play-off- en/of bekerwedstrijden van de KNVB heeft gespeeld, waarvan 1 zodanige wedstrijd voorwaardelijk, zulks met een proeftijd van 1 jaar, wegens het trappen van een tegenspeler tijdens de op 22 oktober 2012 gespeelde wedstrijd Jong NAC Breda – Jong Ajax.

De gronden van beroep
Appellant vecht de beslissing van de tuchtcommissie aan door te stellen, zakelijk weergegeven, dat er geen sprake is geweest van een overtreding, althans niet van een overtreding die een rode kaart rechtvaardigt en zeker niet van ʺhet trappen van een tegenspelerʺ zoals de tuchtcommissie betaald voetbal (kennelijk) bewezen heeft geacht.
Meer in het bijzonder heeft appellant het navolgende aangegeven.
Ter hoogte van de middenlijn vond er een kopduel plaats tussen een speler van Ajax en een speler van NAC. De scheidsrechter floot voor dit duel vanwege een overtreding van een speler van Ajax.
De bal werd echter tegelijkertijd doorgekopt en NAC-speler Gommeren nam de bal op zijn borst aan. De bal sprong iets bij hem weg en appellant probeerde de bal af te pakken met de rechtervoet. Daarna raakte appellant uit balans en boog, op één been staand, voorover. Het rechterbeen zwaaide logischerwijs omhoog maar appellant raakte daarbij zijn tegenspeler niet.
Toen appellant probeerde bij de bal te komen was er wel contact tussen zijn rechterbeen en de hand van zijn tegenspeler, maar onmiddellijk daarna, toen hij dat been omhoog zwaaide, raakte hij de benen van zijn tegenspeler niet.
Ook uit de beelden van het betreffende spelmoment blijkt duidelijk dat appellant zijn tegenspeler niet heeft getrapt, alle relevante verklaringen in het dossier zijn op dit cruciale punt (maar ook op andere punten) aantoonbaar onjuist, naar het oordeel van appellant.

De verklaring in het dossier van de heer Van Tilburg, teammanager van Jong NAC Breda, wijkt af van hetgeen hij na de wedstrijd in de catacomben tegen de heer Arendse, teammanager van Jong Ajax, heeft gezegd. De heer Van Tilburg heeft na de wedstrijd namelijk verklaard dat hij gezien heeft dat er sprake was van een gewoon duel en dat appellant geen overtreding zou hebben gemaakt. Omdat de schriftelijke verklaring van de heer Van Tilburg afweek van zijn mondelinge verklaring, is contact gezocht met de heer Van Tilburg en hem verzocht een nieuwe schriftelijke verklaring op te stellen. In overleg met de heer Van Tilburg heeft de raadsman van appellant een concept-verklaring toegezonden. De heer Van Tilburg was echter niet bereid om deze verklaring te tekenen.

Ook de overige verklaringen in het dossier komen niet overeen met de tv-beelden. Zo geeft de scheidsrechter aan dat appellant betrokken was bij het duel waarvoor hij floot. Dit is echter niet juist.
Bovendien geeft de scheidsrechter aan dat appellant zijn tegenspeler op de benen heeft geraakt. Naar het oordeel van appellant is op de tv-beelden duidelijk zichtbaar dat appellant zijn tegenspeler niet op diens benen heeft geraakt.
Assistent-scheidsrechter Burlet heeft verklaard dat appellant zijn tegenspeler bewust tegen de benen heeft getrapt hetgeen niet het geval is geweest. Appellant had namelijk niet de intentie om zijn tegenspeler te raken.
Ook de andere assistent-scheidsrechter, de heer Zwagemaker, heeft verklaard dat appellant
zijn tegenspeler raak natrapte op de benen hetgeen niet het geval is geweest.
Tot slot stelt appellant dat de later door de aanklager ingebrachte verklaring van de tegenspeler niet juist is. Immers, er was geen sprake van een trap van achteren op de zijkant van zijn kuit. Daarnaast heeft de tegenspeler eerst verklaard dat hij de bal op het bovenbeen kreeg en na het aantikken door appellant viel. Echter, in zijn aanvullende verklaring stelt de tegenspeler dat hij nog wel kon doorlopen en dus niet viel.
Ten aanzien van het vonnis van de tuchtcommissie merkt appellant nog op dat hier wordt
gesproken over „bewust en met opzet heeft getrapt‟. Hiervan is absoluut geen sprake.
Indien en voor zover gemeend zou worden dat enige sanctie op zijn plaats is, dan is een schorsing voor de duur van 3 wedstrijden, waarvan 1 voorwaardelijk, te zwaar en – alle omstandigheden in aanmerking genomen – niet in de pas met de strafmaat die in andere gevallen wordt gehanteerd.
Appellant voert hierbij tevens aan dat er termen aanwezig zijn om voor de berekening van de duur van een eventuele schorsing aan te sluiten bij het wedstrijdschema van het 1e elftal van Ajax in plaats van bij het wedstrijdschema van Jong Ajax. Appellant is een vaste waarde van het 1e elftal maar heeft door een blessure dit seizoen nauwelijks gespeeld. De aanklager verklaarde ter zitting bij de tuchtcommissie zich in dit geval te kunnen vinden in een strafmaat gebaseerd op het wedstrijdschema van het 1e elftal, maar de tuchtcommissie heeft ten onrechte anders beslist.

Oordeel commissie van beroep
Op basis van de tv-beelden die zijn vertoond tijdens de mondelinge behandeling, in samenhang met de verklaringen van de arbitrage, is de commissie van beroep van oordeel dat de gedraging van appellant een overtreding oplevert die als het trappen naar een tegenspeler gekwalificeerd kan worden.
De beweging die appellant met zijn rechterbeen maakt, nadat hij eerst heeft geprobeerd de bal te veroveren op zijn tegenspeler, is een onnatuurlijke beweging met het been richting de tegenspeler.
Appellant heeft door zijn actie het risico genomen dat hij zijn tegenspeler zou raken.
De commissie van beroep heeft evenwel aan de hand van de tv-beelden de overtuiging gekregen dat appellant bij het maken van de hiervoor bedoelde onnatuurlijke beweging zijn tegenspeler niet heeft geraakt.
In het feit dat de actie van het trappen naar een tegenspeler als minder ernstig wordt gezien
dan het trappen van een tegenspeler, ziet de commissie van beroep aanleiding een lagere straf op te leggen dan geëist door de aanklager.

De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een overtreding van artikel 19 juncto artikel 21 van het Reglement Tuchtrechtspraak Betaald Voetbal juncto Titel I, artikel 2, sub 2.2. onder b. van de Richtlijnen van het Reglement Tuchtrechtspraak Betaald Voetbal.

De beslissing

De commissie van beroep vernietigt de beslissing van de tuchtcommissie waartegen het beroep is ingesteld.
Appellant is terzake strafbaar en wordt, opnieuw rechtdoende met ingang van 9 november 2012 uitgesloten van deelname aan competitie-, play off- en/of bekerwedstrijden van de KNVB, tot de dag, volgende op die, waarop het 2e elftal van zijn club 2 (zegge twee) achtereenvolgende competitie-, play off- en/of bekerwedstrijden van de KNVB heeft gespeeld, waarvan 1 zodanige wedstrijd voorwaardelijk, zulks met een proeftijd van 1 jaar.
Hierop wordt in mindering gebracht de in de periode van de automatische uitsluiting gespeelde wedstrijd Jong Ajax – Jong NEC/FC Oss d.d. 29 oktober jl.

De uitspraak staat HIER

Commissie van beroep KNVB bevestigt veroordeling NEC voor ongeregeldheden tijdens wedstrijd NEC-Vitesse

Commissie van beroep KNVB, 12/13-01


De aanklager betaald voetbal, heeft appellante NEC, bij telefaxbericht van 13 augustus 2012 op grond van artikel 19 juncto artikel 20, lid 2, sub a van het Reglement Tuchtrechtspraak Betaald Voetbal in staat van beschuldiging gesteld voor wanordelijkheden door de aanhang van haar club bij gelegenheid van de op 13 mei 2012 gespeelde wedstrijd Vitesse – NEC, te weten een poging tot uitbraak uit het bezoekersvak en/of het aanrichten van vernielingen na afloop van de wedstrijd.
De aanklager NECe een schikkingsvoorstel doen toekomen, inhoudende:
-          een onvoorwaardelijke geldboete van € 2.500;
-          een voorwaardelijke opschorting van het recht van haar club tot het verkrijgen van toegangskaarten voor de eerstvolgende uitwedstrijd tegen Vitesse in de competitie, bekercompetitie of play-offs van de KNVB, zulks met de proeftijd van 1 jaar.
NEC accepteert het voorstel niet en de zaak wordt behandeld door de tuchtcommissie.
De tuchtcommissie heeft in haar beslissing d.d. 25 september 2012 bewezen geacht dat de tenlastegelegde feiten hebben plaatsgevonden. De bewezenverklaring steunt op de navolgende bewijsmiddelen:
-          De auditrapportage van de heer A. Meijer d.d. 13 mei 2012;
-          De ter zitting van de tuchtcommissie afgelegde verklaring alsmede de schriftelijke verklaring van appellante d.d. 23 mei 2012;
-          De schriftelijke verklaring van Vitesse d.d. 2 juli 2012.

De tuchtcommissie heeft onder meer het volgende overwogen:
“De tuchtcommissie wijst beschuldigde erop dat zij zich slechts kan disculperen indien zij aannemelijk maakt dat zij voor, tijdens en na de wedstrijd voldoende maatregelen heeft getroffen van dusdanig verstrekkende en stringente aard, dat de kans dat haar aanhang zich misdraagt te verwaarlozen is."
De tuchtcommissie toetst de onderhavige zaken aan dit criterium. De tuchtcommissie acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat beschuldigde tijdens en na de wanordelijkheden die na afloop van de wedstrijd hebben plaatsgevonden voldoende maatregelen heeft getroffen die in de gegeven omstandigheden van haar gevergd konden worden om de wanordelijkheden te bestrijden dan wel herhaling daarvan in de toekomst te voorkomen.

Argumenten NEC
NEC gaat in beroep tegen de uitspraak en voert de volgende argumenten aan:
Enkele minuten na het laatste fluitsignaal zijn er wanordelijkheden uitgebroken in het vak met NEC-supporters. Deze wanordelijkheden zijn echter een gevolg geweest van feiten en gedrag, waarop appellante geen enkele invloed kon uitoefenen.
Dit betreft navolgende feiten:
-          de spelers van Vitesse meenden tijdens een ereronde door het stadion, provocerende gebaren te moeten maken richting het uitvak van NEC;
-          ongeveer op dat moment ging de nooduitgang vooraan in het uitvak plotseling open als gevolg van een beweging van een steward van NEC, zonder dat enige fysieke druk aan
de orde was;
-          de supporters van Vitesse zagen vervolgens aanleiding om de NEC-supporters in het uitvak eveneens te gaan provoceren en kwamen daarvoor zelfs in de bufferzone naast het uitvak en aan de voorzijde van het uitvak.

Het provocerend gedrag van Vitesse-spelers moet niet alleen als onnodig maar ook als ongewenst gekwalificeerd worden, in de wetenschap, dat dergelijk gedrag emoties oproept bij supporters van de tegenpartij.
Dit gedrag van de spelers van Vitesse was kennelijk voor de supporters van Vitesse een alibi om de supporters van NEC eveneens te provoceren en – anders dan de supporters van NEC – uit de voor hen bestemde vakken te komen, zoals de beelden duidelijk laten zien (ze staan in
de neutrale zone naast het uitvak en lopen zelfs voor het uitvak langs).
Er lijkt op zijn minst sprake van rechtsongelijkheid, wanneer in ogenschouw wordt genomen, dat Vitesse niet in staat van beschuldiging is gesteld.
Naar het oordeel van appellante blijkt, uit de uitspraak van de tuchtcommissie, niet dat de tuchtcommissie zich rekenschap heeft gegeven van de beelden. Voorts heeft de
tuchtcommissie ten onrechte betekenis toegekend aan de schriftelijke verklaring van appellante d.d. 23 mei 2012, waarover appellante op de zitting heeft verklaard, dat deze verklaring genuanceerd moet worden, omdat deze is opgesteld alvorens appellante de beelden had kunnen bekijken.

Oordeel commissie van beroep
Appellante erkent dat de tenlastegelegde feiten hebben plaatsgevonden maar stelt dat de oorzaak van de wanordelijkheden buiten haar invloedssfeer lag en zij hiervoor niet aansprakelijk kan worden gesteld.
De commissie van beroep wijst appellante erop dat zij zich slechts kan disculperen indien zij actief door feiten en/of omstandigheden aannemelijk maakt dat zij voor, tijdens en na de wedstrijd voldoende maatregelen heeft getroffen van dusdanig verstrekkende en stringente aard, dat de kans dat haar aanhang zich misdraagt te verwaarlozen is. Het is vaste rechtspraak van de commissie van beroep dat in dit verband buitengewoon strenge eisen worden gesteld teneinde het karakter van de aansprakelijkheid van appellante voor het gedrag van haar aanhang niet verloren te laten gaan.
De commissie van beroep is van oordeel dat appellante voorafgaand en tijdens de wedstrijd voldoende heeft opgetreden. Echter, na afloop van de wedstrijd heeft appellante onvoldoende gedaan om zich te kunnen disculperen.
De commissie van beroep merkt op dat op basis van de auditrapportage van de heer A. Meijer d.d. 13 mei 2012 kan worden vastgesteld dat ongeveer 35 stoeltjes zijn vernield.
Het feit dat de deur van het uitvak gemakkelijk open zou zijn gegaan en dat de supporters zouden zijn geprovoceerd door spelers en supporters van Vitesse – voor zover deze stelling van appellante al juist is; de commissie van beroep laat dit uitdrukkelijk in het midden - rechtvaardigt niet het gedrag van de supporters van appellante.
Van appellante mag worden verwacht dat zij maatregelen neemt tegen die supporters die zich schuldig hebben gemaakt aan de wanordelijkheden.
Appellante stelt thans in hoger beroep dat na afloop van de wedstrijd aan drie supporters een waarschuwing is uitgedeeld vanwege het vernielen van stoeltjes in het uitvak.
Tevens heeft appellante aangegeven dat geen nadere opsporing plaats zal vinden naar de personen die zich schuldig hebben gemaakt aan het vernielen van stoeltjes en de overige wanordelijkheden.
Appellante heeft verder verklaard de beschikking te hebben over de foto’s van de ruim 700 seizoenkaarthouders die zijn meegereisd naar deze wedstrijd en zich in het “NEC”-vak bevonden.
De maatregelen die appellante achteraf heeft genomen zijn naar het oordeel van de commissie van beroep volstrekt onvoldoende om zich te kunnen disculperen.
Het is vaste jurisprudentie van de commissie van beroep dat betaaldvoetbalorganisaties zoveel mogelijk die personen die zich schuldig hebben gemaakt aan wanordelijkheden opsporen en waar mogelijk aanmelden voor een (landelijk) stadionverbod.
Niet alleen heeft appellante tot nu toe slechts drie supporters geïdentificeerd voor het vernielen van stoeltjes die daarvoor slechts met een waarschuwing zijn bestraft. Maar daarnaast heeft appellante verklaard er bewust voor gekozen te hebben geen onderzoek in te stellen naar de overige supporters die zich hebben misdragen niettegenstaande het feit dat op de aan de commissie van beroep getoonde (en door appellante geknipte) beelden een aantal supporters herkenbaar in beeld was dat zich ook op andere wijze misdroeg dan het vernielen van stoeltjes, zoals het trachten uit het vak te klimmen.
Daarbij komt bovendien dat de hiervoor genoemde drie supporters niet bij de KNVB zijn aangemeld voor een landelijk stadionverbod.
Door middel van een dergelijke handelwijze – of beter gezegd, het nalaten invulling te geven aan haar verantwoordelijkheid - vult appellante haar verantwoordelijkheid als betaaldvoetbalorganisatie niet op de juiste wijze in.
Tevens gaat van een dergelijke handelwijze naar het oordeel van de commissie van beroep een verkeerd signaal uit richting de supporters.

De commissie van beroep is dan ook van oordeel dat appellante zich niet kan disculperen nu zij na de wedstrijd niet voldoende verstrekkende en stringente maatregelen heeft getroffen.

De beslissing
De commissie van beroep bevestigt, met aanvulling van de hierboven vermelde gronden, de beslissing van de tuchtcommissie waartegen het beroep is ingesteld.
Appellante is terzake strafbaar en aan haar wordt, opnieuw rechtdoende, de navolgende straf opgelegd:
-          een onvoorwaardelijke geldboete van € 2.500 (tweeduizendvijfhonderd euro);
-          een voorwaardelijke opschorting van het recht van haar club tot het verkrijgen van toegangskaarten voor de eerstvolgende uitwedstrijd tegen Vitesse in de competitie, bekercompetitie of play-offs van de KNVB, zulks met de proeftijd van 1 (één) jaar.

De uitspraak staat HIER

zaterdag 17 november 2012

Sportkantine is middenstandsbedrijfsruimte ex. Artikel 7:290 BW

Redactie: in hoger beroep van deze uitspraak kwam het gerechtshof Amsterdam tot de conclusie dat er geen sprake was van middenstandsbedrijfsruimte. Zie het bericht: "Hoger beroep: Kantine toch geen middenstandsbedrijfsruimte"
Of voor de uitspraak van het gerechtshof HIER
......................
LJN: BY3228, RechtbankHaarlem, Datum uitspraak: 01-11-2012

Alliance is een hockeyclub in Heemstede en heeft een explotatieovereenkomst gesloten met gedaagde met betrekking tot de exploitatie van de kantine van het clubhuis van Alliance. In de explotatieovereenkomst is de volgende bepaling opgenomen met betrekking tot de duur van de overeenkomst:
Artikel 2.  Exploitatietermijn
1.  Het recht tot exploitatie gaat in op 1-8-2004 en eindigt op 31-7-2007.
2.  Na afloop van deze periode wordt de overeenkomst op dezelfde condities met vijf jaar verlengd, tenzij één van de partijen uiterlijk twaalf maanden voor het einde van de duur van deze termijn, bij aangetekende brief of deurwaardersexploot de overeenkomst heeft opgezegd. Na 31-7-2012 kan de overeenkomst iedere keer met één jaar worden verlengd met behoud van de opzegtermijn van twaalf maanden.
Alliance zegt de huurovereenkomst op met ingang van 1 augustus 2012.

Het geschil
De exploitant stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst dwingendrechtelijk dient te worden gekwalificeerd als de huur en verhuur van middenstandsbedrijfsruimte ex art. 7:290 BW en dat hij daarom recht heeft op huurbescherming . 
Alliance is van mening dat er geen huurbescherming op grond van artikel 7:290 BW is omdat het gaat om bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW. De kantine is uitsluitend bedoeld  voor leden van de vereniging en spelers die daar op bezoek komen voor wedstrijden en slechts geopend is tijdens de uren dat de vereniging actief is. Mede bepalend is volgens Alliance wat partijen ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst, mede gelet op de aard en de inrichting van het gehuurde, voor ogen stond en op welke wijze zij hieraan uitvoering hebben gegeven. De overeenkomst is qua inhoud en tekst volstrekt duidelijk in die zin dat het gaat om de exploitatie van een clubkantine. Partijen hebben ook altijd in die zin uitvoering gegeven aan de overeenkomst.
Het clubhuis is gelegen op een sportpark en van buiten het gebouw valt ook niet vast te stellen dat zich in het clubhuis een kantine bevindt. De kantine is niet voor het publiek toegankelijk. De kantine wordt nooit gebruikt door niet-bezoekers van de hockeyclub en is in de zomermaanden (buiten het hockeyseizoen) dan ook gesloten.
Volgens de exploitant is het onjuist dat de kantine enkel is bedoeld voor leden van Alliance en bezoekende teams. De kantine is vrij toegankelijk voor elke bezoeker van Alliance. Iedereen die als toeschouwer een wedstrijd wil volgen of om een andere reden het clubhuis bezoekt, heeft toegang tot de kantine.
 Bij het sluiten van de overeenkomst stond partijen voor ogen dat de horeca door [gedaagde] zou worden geëxploiteerd, waarbij er geen sprake is van een besloten vereniging of een sociëteit die enkel voor leden toegankelijk is.
 Uit de huurovereenkomst komt naar voren dat de exploitatie ten dienste staat van de leden van de vereniging, dan wel hun bezoekers, dan wel hun introducés. De bedoeling van partijen hierbij was dat hetexploitant niet vrijstaat om in het gehuurde partijen en feesten van derden te organiseren.
 Deze bepaling ziet dan ook niet op het uitsluiten van bezoekers, immers alle bezoekers zijn meer dan welkom. Zo is ook steeds uitvoering aan de overeenkomst gegeven. Naast de leden van Alliance en de bezoekende teams maken ook ouders, grootouders en geïnteresseerden in de sportieve verrichtingen van Alliance gebruik van de kantine.
De kantonrechter beantwoord de vraag beantwoord of tussen partijen sprake is van verhuur van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW bevestigend. Volgens de kantonrechter valt onder het begrip "bedrijfsruimte" van artikel 7:290 BW alle bedrijven waar (als kernactiviteit) gelegenheid wordt geboden aan het publiek om in of vanuit het bedrijf gekochte etenswaren en dranken ter plaatse te nuttigen. Die situatie doet zich hier voor. Er kunnen immers in de kantine daar gekochte etenswaren en dranken worden genuttigd. Ook uit de wetsgeschiedenis blijkt volgens de kantonrechter dat het de bedoeling van de wetgever was/is dat kantines, voor zover zij voor het publiek toegankelijk zijn.
Er moet voorts een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van zaken of voor dienstverlening aanwezig zijn. Dat hoeft geen besloten ruimte te zijn of een anderszins als zodanig kenbare inrichting om klanten te ontvangen. Voldoende is dat een verkooppunt voor het publiek aanwezig is. Ook daarvan is hier sprake. Niet vereist is dat het publiek zich ook daadwerkelijk bij het verkooppunt vervoegt. Alleen als elke bedoeling van de ondernemer om het aan het publiek mogelijk te maken hem in het gehuurde op te zoeken ontbreekt, is geen sprake van een dergelijk verkooppunt.
Het ‘publiek’ mag een enigszins beperkt publiek zijn. Het feit dat het publiek dat de kantine bezoekt alleen uit personen zou bestaan die voor de hockeysport komen, staat er dus niet aan in de weg dat de onderhavige kantine als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW wordt gekwalificeerd. De formulering in de overeenkomst “ten dienste van de leden van de vereniging, dan wel hun bezoekers, dan wel hun introducé(e)s” laat ruimte open voor toegang door een breder publiek dan alleen de leden van Alliance. Partijen zijn het er ook over eens dat naast de leden van Alliance en de bezoekende teams ook ouders, grootouders en geïnteresseerden in de sportieve verrichtingen van Alliance gebruik maken van de kantine.
Het feit dat de kantine twee maanden per jaar gesloten is wegens sluiting van het hockeyseizoen doet aan het vorenstaande niet af. Zoals door de exploitant terecht is aangevoerd, had de overeenkomst dus moeten worden gesloten voor twee keer vijf jaren en loopt het contract pas af op 31 juli 2014. Alliance heeft daarom ten onrechte de overeenkomst opgezegd per 31 juli 2012, zodat de vordering tot ontruiming moet worden afgewezen.

De uitspraak staat HIER

woensdag 14 november 2012

Sherwin Grot mag niet uitkomen voor PEC Zwolle, overschrijvingsformulier te laat ingeleverd



Feiten
Sherwin Grot is een spelerscontract aangegaan voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2012 met PEC Zwolle.(Een oplettende lezer wijst er op dat het 2013 moet zijn. Hij heeft natuurlijk gelijk. Kennelijke schrijffout van de rechtbank red.)  Het bruto maandsalaris bedraagt op grond van dit contract € 2.250,-- per maand.
Grot heeft het overschrijvingsformulier te laat bij de KNVB ingediend. Dat had voor 15 juli moeten gebeuren en hij heeft het op 23 juli ingediend. Acht dagen te laat.
De KNVB weigert Grot daarom over te schrijven naar PEC Zwolle.

Het geschil
Grot heeft om dispensatie verzocht van de KNVB, maar heft die niet gekregen. Sherwin Grot betoogt dat (het bestuur van) de KNVB in dit geval in redelijkheid had moeten oordelen dat sprake is van zodanige exceptionele omstandigheden dat dispensatie van de overschrijvingsbepalingen had moet worden verleend. Sherwin Grot voert daartoe het volgende aan.
 De belangen die de KNVB heeft bij handhaving van de overschrijvingsregels wegen niet op tegen de belangen van Sherwin Grot bij het verlenen van dispensatie van die regels.
 De belangen van amateurvereniging [naam] of welke andere amateurvereninging ook worden niet geschaad. Er is geen sprake van competitie- en/of concurrentievervalsing. Ook zal er geen sprake zijn van precedentwerking indien het verzoek om dispensatie wordt ingewilligd. Daartegenover staat dat de belangen van Sherwin Grot bij het verlenen van dispensatie van de overschrijvingsregels groot zijn. Doordat geen dispensatie wordt verleend wordt Sherwin Grot:
a) het onmogelijk gemaakt zijn inkomsten te genereren, waardoor hij afhankelijk blijft van
 derden en zijn hand moet ophouden,
b) de kans ontnomen om: 
i) als profvoetballer in het betaald voetbal uit te komen en zich verder te ontwikkelen en te manifesteren in het betaald voetbal, 
ii) zijn spelersvaardigheden in competitieverband op peil te houden en zich in de kijker te spelen van andere geïnteresseerde betaaldvoetbalorganisaties voor het volgende  voetbalseizoen.
Daarbij komt dat het te laat indienen van het verzoek tot overschrijving niet aan Sherwin Grot kan worden toegerekend, aangezien hij met PEC Zwolle is overeengekomen dat PEC Zwolle hiervoor zou zorgdragen.

 Oordeel rechter
1.         Een speler is zelf verantwoordelijk voor het indienen van het overschrijvingsformulier      en dat de speler dit formulier ook zelf moet ondertekenen.
 De stelling van [eiser] dat het te laat indienen van het verzoek tot overschrijving niet aan hem kan worden toegerekend, omdat hij met PEC Zwolle had afgesproken dat PEC Zwolle daarvoor zou zorgen, gaat gelet op deze bepaling daarom niet op.
 Het bestuur van de KNVB hoefde deze omstandigheid daarom niet mee te wegen bij de vraag of zij wel of niet dispensatie zou verlenen.

2.         Het is verder niet aannemelijk geworden dat het [eiser] door de weigering om             dispensatie te verlenen onmogelijk wordt gemaakt zijn inkomsten te genereren.
 Integendeel, [eiser] heeft tijdens de zitting verklaard dat PEC Zwolle tot op heden het overeengekomen basisloon ad € 2.250,-- bruto per maand aan hem heeft betaald.

3.         De door [eiser] aangevoerde omstandigheid dat hem de kans wordt ontnomen om: i) als profvoetballer in het betaald voetbal uit te komen en zich verder te ontwikkelen en te manifesteren in het betaald voetbal, ii) zijn spelersvaardigheden in competitieverband op peil te houden en zich in de kijker te spelen van andere geïnteresseerde betaaldvoetbalorganisaties voor het volgende voetbalseizoen.
 De voorzieningenrechter kan de KNVB volgen in haar stelling dat indien zij alleen vanwege deze omstandigheid het dispensatieverzoek van [eiser] zou toewijzen, het hele dispensatiesysteem op de helling gaat. Voor vrijwel iedere speler die zich te laat heeft ingeschreven, zal deze omstandigheid immers aan de orde zijn.

Wijst de vordering af.

De uitspraak staat HIER

maandag 5 november 2012

werkgever niet aansprakelijk voor schade van surveillant die bal tegen hoofd krijgt op schoolplein


De uitspraak in eerste instantie



Een uitspraak waarvan ik het hoger beroep gemist had:

Ik werd daar opmerkzaam gemaakt door DIT bericht op het blog van Dirkzwager

In hoger beroep:
Een lerares krijgt in de pauze, terwijl zij surveilleert op het schoolplein, een bal tegen haar gezicht. Op het schoolplein is voetballen verboden. De lerares loopt een zware hersenschudding op en spreekt haar werkgever aan op schending van de niet nagekomen zorgplicht van artikel 7:658 BW.
De kantonrechter stelt de lerares in het gelijk. Bij het gerechtshof dat de zaak in hoger beroep behandelt heeft ze minder geluk. Het gerechtshof stelt dat de wet niet beoogt een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen het in art. 7:658 BW bedoelde gevaar, maar slechts de strekking heeft de werknemer in zoverre tegen dit gevaar te beschermen als redelijkerwijs in verband met de arbeid kan worden gevergd.
Het gerechtshof stelt dat er geen wettelijke normen bestaan en ook geen breed gedragen normen in de samenleving bestaan waaruit zou zijn op te maken dat het verantwoord is om een surveillant op een schoolplein een maximaal aantal kinderen in de gaten te laten houden.
De kantonrechter heeft aangesloten bij de norm die in de kinderopvang geldt van 15 a 20 kinderen. Het toezicht houden op een schoolplein betreft echter volgens het gerechtshof een wezenlijk andere situatie.
Bij de beantwoording van de vraag of de zorgplicht van de werkgever inhield dat zij het geldende voetbalverbod handhaafde, bijvoorbeeld door leerkrachten die het voetballen op verboden plaatsen gedoogden daarvoor ter verantwoording te roepen, stelt het gerechtshof voorop dat in het algemeen niet te verwachten valt dat het geraakt worden door een (geschopte) voetbal tot schade leidt in de zin van art. 7:658 lid 1 BW. Als een leerkracht al door een voetbal wordt getroffen, zal dat doorgaans hooguit ergernis wekken en/of pijnlijk zijn, maar dat daardoor tot vermogensschade leidend letsel wordt opgelopen ligt niet voor de hand.
Het gerechtshof is dan ook van oordeel dat de zorgplicht van de werkgever niet inhield dat zij het door de school ter plaatse ingestelde voetbalverbod handhaafde. Ook als er meerdere pleinwachten waren geweest had dit kunnen gebeuren, in het bijzonder wanneer iemand door een voetbal wordt geraakt nog voordat een pleinwacht heeft gezien dat er gevoetbald wordt op een gedeelte van het schoolplein waar dat niet is toegestaan.

Aansprakelijkheid werkgever voor schade ontstaan bij sportief personeelsuitje




Een medewerkster is sinds 1 april 1997 in dienst bij Randstad Techniek in de regio Nijmegen  op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Jaarlijks wordt voor Randstad Techniek een landelijke personeelsdag georganiseerd. 
Op 22 september 2008 heeft Randstad aan de medewerkster het volgende geschreven:

“Aankomende zaterdag 27 september gaat het gebeuren; de Powerdag techniek. Dit jaar zal ons weer veel spektakel ten deel vallen. Uiteraard verklappen we nog niets over de exacte invulling van het programma. Laat je vooral verrassen. Het belooft in ieder geval een spraakmakende dag te worden. (…)

Tips en benodigdheden:
-  sportieve/outdoor kleding
-  stevig schoeisel
-  extra set kleding
-  eventueel zwemkleding (…)”

Het actieve deel van de Powerdag, bestond onder meer uit het varen over de rivier de Maas met twee zogenaamde RIB-boten (Rigid Inflatable Boat). Een RIB-boot is een soort speedboot. De RIB-boot waarop de intercedente tien van haar collega’s zich bevonden werd bestuurd door de eigenaar van evenementenbureau, dat de tocht in opdracht van Randstad organiseerde .
Tijdens de speedboottocht werden er bewust golven van andere boten opgezocht om daarover heen te springen, er werden draaien van 180 graden gemaakt en de twee RIB-boten van het evenementenbureau voeren zijdelings langs elkaar of kruisten naar elkaar toe om elkaars boeg- of hekgolven te kunnen raken. De boot waarop de intercedente zich bevond is op enig moment met een grote klap in/tegen een golf (tot stilstand) gekomen na over een andere golf te zijn gesprongen waarbij de eigenaar verrast werd door de aanwezigheid van nog een - hoge - golf. Meerdere opvarenden zijn daarbij van hun plek gevallen of zijn tegen elkaar of tegen de rugleuningen voor of achter hen gebotst. De intercedente raakte daarbij gewond aan haar linkerschouder en is met haar hoofd tegen een collega gebotst die bij haar in de buurt zat. Na het ongeluk ervaart de intercedente pijnklachten en beperkingen aan de nek, rug, en arm.
De werkneemster stelt Randstad aansprakelijk voor de schade omdat de intercedente van mening is dat Randstad haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW heeft geschonden. Artikel 7:658 lid 1 BW verplicht de werkgever onder andere zodanige maatregelen te treffen als redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
De vraag is of de werkneemster de schade geleden heeft "in de uitoefening van de werkzaamheden" en of de werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden.
Volgens de intercedente is dat het geval. De Powerdag diende in de eerste plaats een bedrijfsmatig doel, namelijk het versterken van de onderlinge band tussen de werknemers ter verbetering van hun prestaties bij de uitvoering van hun reguliere werkzaamheden. Randstad weerspreekt dit. Het tijdstip van de activiteiten (zaterdag), de plaats (buiten kantoor, op de Maas), de inhoud van het programma (puur recreatief), de omstandigheid dat er geen beloning tegenover stond en het vrijwillige karakter van de dag en de tocht wijzen hierop.
De kantonrechter is het met de intercedente eens. De kantonrechter is van mening dat er een voldoende relevante band is tussen de personeelsdag en de door intercedente uitgeoefende werkzaamheden.
Dat het programma afweek van de dagelijkse werkzaamheden van de intercedente maakt geen verschil. Het is een feit van algemene bekendheid aldus de kantonrechter dat een breed netwerk van belang is bij het uitoefenen van de werkzaamheden als (senior) intercedent. Ook de omstandigheid dat de personeelsdag op een zaterdag plaatsvond is niet doorslaggevend. De reden daarvoor kan immers ook gelegen zijn in het belang van de werkgever bij het voorkomen van het onbemand zijn van het onderdeel Randstad Techniek op een werkdag.
De Powerdag valt dus onder het begrip "in de uitoefening van de werkzaamheden" artikel 7:658 lid 1 BW. Vervolgens komt de kantonrechter toe aan de vraag of Randstad haar zorgplicht heeft geschonden. Ook dat is naar het oordeel van de kantonrechter het geval. Het met een hoge snelheid (tot 100 kilometer per uur) varen met een speedboot, het daarbij bewust opzoeken van golven van andere boten en vervolgens daarover heen springen, het maken van draaien van 180 graden en het zijdelings langs elkaar varen of naar elkaar toe kruisen van twee speedboten is een evident gevaarlijke, althans risicovolle activiteit, hetgeen Randstad wist of redelijkerwijs moet hebben geweten.
De kantonrechter is van oordeel dat Randstad, òf het op een andere manier had moeten organiseren, bijvoorbeeld door het springen over golven te verbieden, òf er helemaal van af had moeten zien.
De kantonrechter voegt er nog aan toe dat, ook al zou Randstad niet aansprakelijk zijn geweest op grond van artikel 7:658 lid 1 BW, Randstad toch aansprakelijk zou zijn geweest op grond van artikel 7:611 BW. Een werkgever die voor zijn personeel een activiteit organiseert of laat organiseren waaraan een (bijzonder) risico op schade voor de deelnemende werknemers verbonden is, is ook uit hoofde van de eisen van goed werkgeverschap artikel 7:611 BW gehouden de ter voorkoming van die schade redelijkerwijs van hem te verlangen zorg te betrachten.

 De uitspraak staat HIER