Opmerking redactie: deze zaak doet sterk denken aan een zeer recnte zaak die door de het Hof van Beroep in Brussel werd beslist (Hof van Beroep te Brussel 12 november 2013, A.R. 2013/KR/234 (VZW
Koninklijke Belgische Voetbalbond tegen N.V. Van Halewyck)
In die zaak ging het om een omslag van een boek met een wedstrijdfoto van de Rode Duivels. De KBVB wilde het gebruik van de foto, met een beroep op het portretrecht, tevergeefs verbieden.
De vereniging
van contractspelers in het betaald Spelersvakbond, VVCS. is een gerechtelijke
procedure begonnen tegen de KNVB en de clubs in het betaald voetbal. De VVCS (maar
ook de Centrale Spelersraad en PROPROF) zijn van mening dat de voor de clubs
uitkomende spelers zich op grond van hun portretrecht kunnen verzetten tegen
elke vorm van openbaarmaking van hun portret door uitzending van beelden van
nationale of internationale voetbalwedstrijden, zolang zij voor die
openbaarmaking geen redelijke vergoeding ontvangen. De rechtbank wijst de
vordering af, maar de VVCS gaat in hoger beroep. Ook in hoger beroep wordt de
VVCS in het ongelijk gesteld.
Oordeel gerechtshof
Volgens
het gerechtshof neemt de VVCS het standpunt in dat de spelers een commercieel
portretrecht hebben in de zin van een absoluut recht dat hen aanspraak geeft op
een verbod op ieder commercieel gebruik van hun portret waarvoor zij geen
toestemming hebben gegeven en altijd aanspraak geeft op een vergoeding in de
gevallen dat zij meewerken aan een optreden waarvan de beelden in het openbaar
worden vertoond.
Dit
standpunt kan volgens het gerechthof niet als juist worden aanvaard. Een
geportretteerde kan zich verzetten tegen het zonder zijn toestemming openbaar
maken van zijn (niet in opdracht vervaardigd) portret voor zover hij daarbij
een redelijk belang heeft waarvoor het recht van meningsuiting en
informatievrijheid in de gegeven omstandigheden moet wijken. In een zodanig
geval is openbaarmaking van het portret in beginsel onrechtmatig en geldt als
uitgangspunt dat publicatie (of vertoning daarvan) kan worden verboden. Niet
geldt als uitgangspunt dat voor openbaarmaking steeds voorafgaande toestemming
van de geportretteerde is vereist. Ook uit de rechtspraak van het EHRM bij art.
8 EVRM kan niet een dergelijk absoluut verbodsrecht van de geportretteerde worden
afgeleid (vgl HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013: CA2788, Cruijff/Tirion).
In dit
verband is van belang dat ten aanzien van personen die door hun
beroepsuitoefening bekendheid genieten de openbaarmaking van beelden die deze
beroepsuitoefening betreffen en zijn gemaakt in voor het algemeen publiek
toegankelijke plaatsen inherent is aan hun beroepsuitoefening en de daarmee
gemoeide belangstelling van het publiek. Indien de openbaarmaking de
beroepsuitoefening van daardoor in de publieke belangstelling staande
geportretteerden betreft, komt dan ook groot gewicht toe aan factoren als
algemene nieuwswaarde en informatie aan het publiek in verhouding tot het
enkele verzet tegen openbaarmaking.
In het
onderhavige geval is het verzet met name gegrond op overwegingen van
commerciële aard. Daaraan kan echter geen relevant gewicht worden toegekend op
grond van het volgende. Het gaat in dit geding om (hoofdzakelijk) professionele
voetbalspelers die voor hun deelname aan (onder meer) de wedstrijden waarvan
televisiebeelden worden gemaakt en uitgezonden een vergoeding ontvangen in de
vorm van een vast inkomen/salaris. Van belang is voorts dat de beelden die
worden uitgezonden betrekking hebben op het optreden van de betrokkenen als
onderdeel van een team en dat zulks in de regel niet van invloed zal zijn op de
exploitatiemogelijkheden van hun eventuele individuele verzilverbare
populariteit, althans niet in negatieve zin. Van de zijde van de clubs c.s. is
in dat verband aangevoerd dat er in Nederland geen praktijk bestaat waarin
professionele voetballers naast hun inkomen/salaris nog een afzonderlijke
vergoeding kunnen bedingen voor openbaarmaking van hun portret door het
uitzenden van televisiebeelden. Daartegenover hebben de spelers geen bijkomende
omstandigheden gesteld op grond waarvan openbaarmaking van hun portret in
bovenbedoelde zin desondanks onrechtmatig is en de onrechtmatigheid pas wordt
opgeheven door het ontvangen van een financiële vergoeding bovenop hun
inkomen/salaris. Voor zover de VVCS haar vorderingen heeft gebaseerd op een aan
de spelers toekomend portretrecht kunnen deze vorderingen dan ook niet slagen.
Dit geldt evenzeer voor zover de vorderingen mede betrekking hebben op de rechten
van in de voetbalcompetitie betrokken amateurspelers nu geen feiten of
omstandigheden zijn gesteld die meebrengen dat voor deze categorie andere en/of
verdergaande aanspraken en/of afspraken gelden dan voor professionele spelers.
Afspraak
Evenmin is
gebleken dat is afgesproken of door de clubs c.s. is erkend dat de spelers
jegens de clubs c.s. financiële aanspraken zouden kunnen doen gelden op grond
van een hun toekomend (portret) recht naast hun inkomen/salaris. Uit de
discussie met betrekking tot het Beleidsplan 1996-1999, volgt dat nu juist is
beoogd portretrechtelijke aanspraken van de (individuele) spelers uit te
sluiten. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld
noch gebleken. Dat de clubs PSV en Vitesse in contracten met hun spelers de
aanspraak op vergoeding voor de uitzending van wedstrijdbeelden uitdrukkelijk
hebben uitgesloten, is in dit verband onvoldoende om ten aanzien van de andere
clubs de vorderingen wel toe te wijzen. Het gerechtshof wijst de vordering van
de VVCS daarom af.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten