De
feiten
Tussen Harleman en IJsselstreek is een
arbeidsovereenkomst gesloten voor de duur van 10 maanden, ingaande 1 augustus
2013 en derhalve eindigende op 31 mei 2014. Het salaris van Harleman bedroeg €
7.000,00 netto per jaar, uit te betalen in tien gelijke maandelijkse termijnen.
Ruim voor 1 januari 2014 werd tussen
partijen duidelijk dat de arbeidsovereenkomst na 31 mei 2014 niet verder zou
worden verlengd.
Eind februari 2014, begin maart 2014
vernam het bestuur van IJsselstreek-via via dat Harleman enkele spelers van
het elftal dat hij training gaf, had benaderd om te komen voetballen bij de
club waaraan hij met ingang van het seizoen 2014/2015 als trainer/coach zou
zijn verbonden.
Harleman is door het bestuur van
IJsselstreek uitgenodigd te verschijnen op 6 maart 2014. Het bestuur wenste
Harleman alsdan te confronteren met uitingen van een viertal spelers die door
Harleman zouden zijn benaderd. Harleman heeft het bestuur bericht dat hij op
het door het bestuur aangegeven tijdstip was verhinderd.
Het bestuur heeft Harleman- zonder hem
nader te horen- op 6 maart 2014 per e mail en een daarbij gevoegde brief van
dezelfde datum medegedeeld dat deze op staande voet werd ontslagen.
Het
geschil
Harleman
stelt dat het ontslag op staande voet dat hem door IJsselstreek op 6
maart 2014 is gegeven nietig is en dat IJsselstreek derhalve gehouden is het
Harleman toekomende salaris ad € 2.100,00 netto over de periode met welke het
contract nog zou doorlopen te voldoen. IJsselstreek stelt dat het gegeven
ontslag op staande voet correct is.
Oordeel
arbitragcommissie
Harleman heeft uitdrukkelijk betwist
spelers te hebben benaderd. Gelet op over en weer overgelegde- en in sommige
gevallen kennelijk weer ingetrokken getuigenverklaringen heeft de
arbitragecommissie, voordat aan een eventuele bewijsopdracht wordt toegekomen,
eerst te beoordelen of de door IJsselstreek in de brief van 6 maart 2014
gestelde feiten in de gegeven
omstandigheden kan leiden tot een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:678 BW.
Met IJsselstreek meent de arbitragecommissie dat van een
bezoldigd trainer in het amateurvoetbal mag worden verlangd dat deze tijdens
het dienstverband geen spelers benadert met het verzoek om het lidmaatschap bij
de werkgever te beëindigen en te gaan uitkomen voor een andere vereniging. Van
een bezoldigd trainer mag worden verlangd dat deze in ieder geval tot het einde
van de arbeidsovereenkomst zich erop richt de belangen van zijn werkgever te
dienen. Van dit laatste is geen sprake in geval van het benaderen van spelers
om (al dan niet na het seizoen) bij een andere vereniging te komen voetballen.
De
arbitragecommissie acht evenwel, zoals door IJsselstreek wordt gesteld, het
enkele benaderen van één of enkele spelers in zijn algemeenheid niet
voldoende voor het aannemen van een dringende reden. Van een dringende reden zal eerst
sprake kunnen zijn indien de benadering
van spelers plaatsvindt onder bijzondere door de werkgever te stellen
en, zo nodig, na uitdrukkelijke betwisting daarvan door de werknemer, te
bewijzen bijkomende omstandigheden. Zulks wordt mede ingegeven door het feit dat een ontslag op staande voet
binnen het arbeidsrecht als ultimum remedium heeft te gelden.
Als
bijkomende - in het individuele geval te beoordelen - omstandigheden zouden
bijvoorbeeld kunnen gelden dat de spelers in het kader van het benaderen op
enigerlei wijze onder druk zijn gezet of sancties in het vooruitzicht zijn gesteld
door de trainer, dan wel dat het benaderen herhaaldelijk plaatsvindt. Hetzelfde
geldt indien gesproken kan worden van een gerichte gecoördineerde actie van de
trainer met of op verzoek van de nieuwe club. Ook kan meewegen of partijen ter
zake contractuele afspraken hebben gemaakt. Voorts kan een rol spelen of de
trainer eerder door de club is gewaarschuwd zich te onthouden van het benaderen
van spelers dan wel met hen gedurende de contractperiode te overleggen over een
mogelijke overstap.
In casu zijn door IJsselstreek één of meer van voornoemde bijkomende
omstandigheden niet, althans onvoldoende gesteld en is daarvan evenmin
gebleken, terwijl ook geen andere omstandigheden zijn gesteld die de conclusie
rechtvaardigen dat het optreden van Harleman in de bewuste periode grond
opleverde voor het op 6 maart 2014
gegeven ontslag op staande voet Dat
maakt dat de handelwijze van Harleman,
zo deze inderdaad- zoals IJsselstreek stelt en door Harleman, daarnaar
expliciet gevraagd tijdens de mondelinge behandeling, stellig is ontkend- de
vier door IJsselstreek gestelde spelers
zou hebben benaderd, weliswaar
verwijtbaar is maar deze handelwijze niet zodanig ernstig is dat zulks in casu
ook als een objectief dringende reden voor ontslag heeft te gelden.
Het vorenstaande maakt dat de
reconventionele vorderingen van IJsselstreek worden afgewezen en de
vorderingen van Harleman, behoudens ten
aanzien van de wettelijke verhoging, zullen
worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke
verhoging oordeelt de arbitragecommissie
dat met het oog op de aan de orde zijnde omstandigheden matiging tot nihil
billijk is te achten.
De arbitragecommissie verklaart voor
recht dat het door IJsselstreek aangezegd ontslag op staande voet ten onrechte
is gegeven en derhalve nietig is en veroordeelt
IJsselstreek aan Harleman te
betalen een bedrag van € 2.100,00 netto.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten