Datum 1 december 2014
Betreft: Wetsvoorstel inzake doping
Geachte voorzitter,
Tijdens het Algemeen Overleg over
sportbeleid dat plaatsvond op 2 juli van dit jaar heb ik uw Kamer toegezegd dat
ik u zou informeren over de in voorbereiding zijnde wetgeving op het gebied van
doping.1 Die toezegging kom ik na
met deze brief, die ik mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst stuur
en waarin ik u de contouren schets van het wetsvoorstel dat ik samen met mijn
ambtgenoot aan het voorbereiden ben.
De aanleiding voor het wetsvoorstel
bestaat uit een standpunt van de Groep gegevensbescherming artikel 29, (de
Groep), een adviesgroep die is ingesteld bij richtlijn 95/46/EG, beter bekend
als de Europese privacyrichtlijn.2
De Groep, waarin vertegenwoordigers van de nationale privacy-autoriteiten
plaatsnemen (in Nederland het College bescherming persoonsgegevens), is
onafhankelijk en heeft tot taak het adviseren van de Europese Commissie over
privacyvraagstukken. De Groep heeft een aantal standpunten gepubliceerd over de
grondslag voor dopingcontroles. Daarin stelt zij zich op het standpunt dat de
in het kader van dopingcontroles gegeven toestemming van topsporters voor de
verwerking van persoonsgegevens niet aan het vereiste van ‘in vrijheid gegeven’
voldoet, vanwege de grote gevolgen (i.e. uitsluiting van deelname aan de
betreffende wedstrijd of competitie) die een eventuele weigering zou hebben
voor de betrokken sporter. Het uitgangspunt in Nederland is altijd geweest dat
de toestemming van sporters wel een voldoende grondslag biedt voor de beperking
van de persoonlijke levenssfeer die bestaat uit het verwerken van
persoonsgegevens in het kader van dopingcontroles. Dit uitgangspunt was
gebaseerd op de verenigingsrechtelijke grondslag voor de verwerking van
persoonsgegevens: de sporter bindt zich door het lidmaatschap van een
vereniging of door deelname aan een (eenmalige) competitie aan de geldende antidopingregels.
Ik onderschrijf de opvatting van de Groep, zoals hierboven weergegeven, dat
toestemming door sporters in vrijheid gegeven moet worden alvorens zij als
grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens kan dienen. Het is mijn
voornemen om de privacy van sporters die worden onderworpen aan dopingcontroles
te waarborgen conform het standpunt van de Groep en daarom heb ik het reeds
aangekondigde wetsvoorstel in voorbereiding.
Het aangekondigde wetsvoorstel ziet op
het verschaffen van een juridische basis voor de uitvoering van dopingcontroles
in het licht van de relevante wet- en regelgeving op het gebied van de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De gegevensverwerking bij
dopingcontroles heeft deels betrekking op, naast ‘gewone persoonsgegevens’ zeer
gevoelige, medische gegevens over de betrokken sporter. De Wet bescherming
persoonsgegevens (Wbp) vereist een grondslag voor de verwerking van
persoonsgegevens. Voor de verwerking van medische persoonsgegevens gelden extra
waarborgen. Naast toestemming van de betrokkene kan de grondslag ook bestaan
uit het feit dat de gegevensverwerking ‘noodzakelijk is voor de goede
vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende
bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt’
(artikel 8, onderdeel e, van de Wbp). Deze alternatieve grondslag wordt in het
wetsvoorstel uitgewerkt door te voorzien in de oprichting van de
Dopingautoriteit als een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Op
grond van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen kan worden besloten tot de
instelling van een zbo indien er behoefte is aan een onafhankelijke
oordeelsvorming op grond van specifieke deskundigheid (artikel 3, eerste lid,
onderdeel a). Ik ben van mening dat de rol van de Dopingautoriteit bij de
bestrijding van dopinggebruik in de sport een beroep op dit instellingsmotief
rechtvaardigt. Het is namelijk wenselijk dat sportorganisaties zelf inhoud
geven aan de uitvoering van dopingcontroles; de manier waarop de
dopingcontroles worden uitgevoerd moet inhoudelijk geen voorwerp van
overheidsbeleid worden. Het is naar mijn mening de taak van de overheid om de
randvoorwaarden te scheppen voor een effectieve bestrijding van dopinggebruik in
de sport, waaronder de mogelijkheid om dopingcontroles uit te voeren op een
manier waarbij de persoonlijke levenssfeer van sporters wordt gerespecteerd.
De huidige praktijk is dat zowel de
Dopingautoriteit als andere (commerciële) partijen dopingcontroles uitvoeren op
verzoek van bijvoorbeeld de organisator van een sporttoernooi. Het wetsvoorstel
zal niet in de weg staan aan de uitvoering van dopingcontroles door andere
partijen dan de Dopingautoriteit. Er is op dit moment geen aanleiding om deze
andere partijen te verbieden hun diensten aan te bieden. Het wetsvoorstel zal
daarom geen verbod bevatten op het uitvoeren van dopingcontroles door andere
partijen dan de Dopingautoriteit. Door het wetsvoorstel krijgen sport- en
evenementenorganisaties de mogelijkheid om dopingcontroles te laten uitvoeren
door de Dopingautoriteit in overeenstemming met de Wbp voor die gevallen waarin
de toestemming niet voldoende is voor de verwerking van persoonsgegevens. Voor
die gevallen waarin die toestemming wel volstaat, behouden zowel de commerciële
uitvoerders als de Dopingautoriteit de mogelijkheid om –uiteraard binnen de
grenzen van de Wbp- dopingcontroles uit te voeren.
Het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel
zal zich voor wat betreft de reikwijdte richten op het toekennen van taken aan
het op te richten zbo. Het wetsvoorstel zal niet voorzien in uitbreiding van de
bevoegdheden van het zbo in vergelijking met de huidige bevoegdheden van de
stichting Dopingautoriteit. De reden daarvoor is dat bestrijding van
dopinggebruik in de sport een verantwoordelijkheid is en blijft van de
sportorganisaties en de overheidsverantwoordelijkheid daarbij niet verder
strekt dan het voorzien in de benodigde kaders en de nakoming door Nederland
van de internationaalrechtelijke verplichtingen. Laatstgenoemde verplichtingen
vloeien voort uit de Wereld Anti Doping Code (WAD-Code) van het Wereld Anti
Doping Agentschap (WADA). De WAD-Code bevat gedetailleerde en uniforme regels
voor sportorganisaties en functioneert in feite als een (verplicht) model
dopingreglement voor sportorganisaties in de gehele wereld.
Het WADA is geen (inter)gouvernementele
organisatie en daarom kunnen overheden zich niet rechtstreeks binden aan de
WAD-Code. Tegen deze achtergrond is in het kader van de UNESCO in 2005 de
‘International Convention Against Doping in Sport’ (UNESCO-Conventie)
vastgesteld, die in 2007 van kracht is geworden. Op 17 november 2006 heeft
Nederland de UNESCO-Conventie geratificeerd. De UNESCO-Conventie legt een
aantal verplichtingen op aan de verdragspartijen, maar laat het aan de
individuele staten zelf te bepalen welke specifieke (juridische) middelen zij
daarbij inzetten. De Dopingautoriteit is in Nederland de nationale
antidopingorganisatie in de zin van de Code en is in die hoedanigheid door het
WADA erkend. De nieuwe WAD-Code, die vanaf 2015 van kracht zal zijn, bevat een
bepaling over intelligence & investigation-activiteiten: het inwinnen en
verwerken van informatie uit alle beschikbare bronnen ten behoeve van het vaststellen
van overtredingen van de dopingregels. De nadruk in het antidopingbeleid
verschuift hierdoor, qua handhaving, van het uitvoeren van dopingcontroles
onder meer naar het doen van onderzoek en het verzamelen van informatie uit
bijvoorbeeld berichtgeving in de media of andere openbare bronnen. Die
informatie kan ook betrekking hebben op het ondersteunend personeel van
sporters, zoals coaches, trainers, begeleidend (medisch) personeel, ouders en
andere betrokkenen.
Met het oog op het bovenstaande wordt
het in te stellen zbo, dat zoals gezegd de opvolger moet worden van de reeds
bestaande stichting Dopingautoriteit, belast met in elk geval drie taken: de
uitvoering van dopingcontroles, de uitvoering van de zogenaamde intelligence
& investigation-activiteiten en het geven van voorlichting over
dopinggebruik in de sport en daarmee samenhangende activiteiten. In het
wetsvoorstel wordt een grondslag opgenomen die de uitvoering van voornoemde
taken in overeenstemming met het geldende privacyrecht mogelijk maakt. De
uitvoering van de intelligence & investigation-activiteiten zonder
toestemming van de betrokkenen, zal een exclusieve taak voor het nieuwe zbo
worden.
Naar mijn mening kan met dit wetsvoorstel
een goede balans worden bereikt tussen een effectieve bestrijding van
dopinggebruik in de sport en de privacy van de betrokken sporters. Mijn
voornemen is om, in overeenstemming met mijn
eerdere toezegging, het wetsvoorstel zo
spoedig mogelijk in procedure te brengen.
Hoogachtend,
de minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport,
mw. drs. E.I. Schippers
1
Kamerstukken II 2013/14, 30 234, nr. 101, blz. 22.
2
Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegeven en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens (PbEG L281).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten