donderdag 23 maart 2017

Duw na afloop van ijsvoetbal, sport en spel situatie?



De feiten
Het voetbalteam waarvan zowel X als Y deel uitmaken, heeft een meerdaags uitstapje naar Düsseldorf georganiseerd dat is geëindigd met een wedstrijd ijsvoetbal op 5 september 2015 in het ijsstadion. X , onder meer eigenaar van een evenementenbureau, heeft het uitstapje mede georganiseerd. Bij het ijsvoetbalspel trekken de deelnemers grote plastic ballen (over het hoofd) aan. De plastic ballen creëren een beschermingsconstructie die ervoor zorgt dat spelers tegen elkaar aan kunnen duwen en stoten tijdens het spel. De plastic ballen bieden tevens valbescherming. Het doel van het spel is om de voetbal in het doel van de tegenstander te krijgen.
Nadat het ijsvoetbalspel op 5 september 2015 was geëindigd en het fluitsignaal van de scheidsrechter had geklonken, heeft X de plastic bal uitgetrokken om de ijsbaan via de ijshockeyspelersklapdeur te kunnen verlaten. Y , die de plastic bal op dat moment nog droeg, heeft X op dat moment bij wijze van grap in de rug geduwd als gevolg waarvan X ten val is gekomen en met zijn hoofd tegen de rand/boarding van de ijsbaan is gegleden. X is daarbij buiten westen geraakt. X heeft Y aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het ongeval.

Standpunt X
Uit de getuigenverklaringen blijkt dat Y bewust roekeloos heeft gehandeld na een spelsituatie. Het spel was afgelopen na een duidelijk fluitsignaal van de scheidsrechter en verscheidene personen hadden de plastic bal al uitgetrokken. Y heeft toen besloten, ook al was de uiteindelijke schade niet het beoogde gevolg, om X een forse duw te geven. Daarmee aanvaardde Y het aanmerkelijke risico dat het zou aflopen zoals prompt het geval werd: een zware hersenschudding met restgevolgen bij X . Uit de verschillende verklaringen over de toedracht van het ongeval blijkt dat er geen sprake was van een speels duwtje. Ook echter indien door Y geduwd zou zijn zonder dat hij daarbij een aanloop nam, is er sprake van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad (6:162 BW). Het vermaak tijdens het ijsvoetbalspel had niets van doen met het gewraakte incident. Het effect van de duw was groot. Door de energie van het botsen met een opgeblazen bal stuiterde X weg. Hij werd gelanceerd door een verende bal die veel energie toevoegde. X is voorover gevallen en over het ijs met zijn hoofd tegen de onderrand van de boarding terecht gekomen.

Standpunt Y
IJsvoetbal is een spel met een wedstrijdelement. De gedraging van Y vond daarom plaats in een sport- en spelsituatie. Het beëindigen van de wedstrijd door de scheidsrechter betekent nog niet dat de sport- en spelsituatie is geëindigd. De enkele omstandigheid dat X – in tegenstelling tot Y , die nog aan het doorspelen was – zijn plastic bal had uitgetrokken om vervolgens naar de boarding te lopen, maakt nog niet dat hij zijn hoedanigheid van deelnemer aan het spel had verloren. Nu nog sprake was van een sport- en spelsituatie geldt bij de beoordeling van de aansprakelijkheid een verhoogde aansprakelijkheidsdrempel. Die drempel wordt volgens Y niet gehaald. De mate van waarschijnlijkheid dat X letsel zou oplopen als gevolg van de duw was niet zo groot, dat Y zich daarvan naar maatstaven van zorgvuldigheid had dienen te onthouden. Y beoogde niet X te laten vallen of hem letsel toe te brengen. Y ontkent dat sprake is geweest van een forse duw of het lanceren van X . Het betrof een speelse duw. Omdat er geen spelregels waren, kan hij de regels van het spel niet hebben overtreden.

Oordeel rechtbank
Aan de orde is de vraag of Y aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van X op 5 september 2015. Uitgangspunt daarbij is dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar, dat gedrag onrechtmatig doet zijn, maar dat zodanig gevaar scheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (vgl. o.m. Hoge Raad 9 december 1994, NJ 1996, 403 en Hoge Raad 28 maart 2003, NJ 2003, 718).
De vraag of aan dit criterium wordt voldaan, dient te worden beantwoord op grond van de specifieke omstandigheden van het geval. Bij de toetsing aan de hiervoor genoemde maatstaf dient betrokken te worden het gevaar dat partijen gezien de specifieke situatie over en weer redelijkerwijze van elkaar kunnen en moeten verwachten. Deze nuancering komt in de rechtspraak onder meer tot uiting in gevallen waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis plaatsvindt binnen een sport- en/of spelsituatie. De vraag of een deelnemer aan een sport of spel onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging als gevolg waarvan een andere deelnemer letsel is toegebracht, wordt minder spoedig bevestigend beantwoord dan in het geval dat diezelfde gedraging buiten een sport- of spelsituatie heeft plaats gevonden. De reden daarvan is dat deelnemers aan een sport of spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerde getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar moeten verwachten (vgl. o.m. Hoge Raad 28 juni 1991, NJ 1992, 622 en, nogmaals, Hoge Raad 28 maart 2003 NJ 2003, 718).
De rechtbank is met Y van oordeel dat de in voornoemde jurisprudentie benoemde verhoogde aansprakelijkheidsdrempel in dit geval van toepassing is. Deze verhoogde drempel om aansprakelijkheid te kunnen aannemen, houdt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet op te gelden doordat het fluitsignaal van de scheidsrechter had geklonken en enkele deelnemers bezig waren het veld te verlaten om een volgende groep spelers de mogelijkheid te bieden het ijsvoetbalspel te spelen. Zowel X als Y bevonden zich ten tijde van het ongeval nog op het ijs.
In dit licht dient vervolgens met betrekking tot de aansprakelijkheid de vraag te worden beantwoord of de gedraging van Y op 5 september 2015 valt binnen een normale uitoefening van het ijsvoetbalspel. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Het handelen van Y jegens X op 5 september 2015 was zodanig gevaarlijk en onzorgvuldig dat dit handelen als onrechtmatig moet worden aangemerkt (artikel 6:162 BW). Daarbij oordeelt de rechtbank met name de volgende vaststaande feiten en omstandigheden doorslaggevend:
- het fluitsignaal voor het einde van de wedstrijd had reeds geklonken en verschillende deelnemers waren bezig de ijsbaan te verlaten of hadden de ijsbaan reeds verlaten;
- X was bezig de ijsbaan te verlaten en nam geen deel meer aan het spel;
- X had de plastic bal reeds uitgetrokken en droeg geen bescherming meer, hetgeen voor Y kenbaar was;
- Y heeft X opzettelijk in de rug geduwd, hetgeen X niet aan heeft zien (kunnen) komen;
- Y droeg ten tijde van de duw wel nog de plastic bal, waarvan het extra verende effect op X Y gelet het eerder gespeelde spel bekend was.
Op grond van deze vaststaande feiten en omstandigheden was de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval en het oplopen van letsel door X als gevolg van de duw naar het oordeel van de rechtbank zo groot dat Y zich daarvan naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten onthouden. De stelling van Y dat hij niet had hoeven verwachten dat X zou vallen, laat staan letsel oplopen, wordt door de rechtbank verworpen. In dat verband merkt de rechtbank op dat voldoende vast staat dat geen sprake is geweest van een speels duwtje. De verschillende getuigenverklaringen (productie 1 verzoekschrift) waarin onder meer wordt gesproken over: ‘met behoorlijke snelheid op X inbeukte’, ‘vol in zijn rug gelopen werd’ en ‘vol in zijn rug werd geraakt’ zijn naar het oordeel van de rechtbank onverenigbaar met deze door Y gebruikte kwalificatie. Dat de exacte snelheid van de duw niet vaststaat, zoals Y bij monde van zijn advocaat ter comparitie nog heeft opgemerkt, oordeelt de rechtbank mede gelet op het hiervoor genoemde criterium voor de aansprakelijkheidsvraag niet van belang. De rechtbank oordeelt evenmin van belang de stelling van Y dat er door het verhuurbedrijf van de ballen, [naam verhuurder] , of door anderen nauwelijks instructies waren gegeven of spelregels uiteen waren gezet. Nog daargelaten dat X deze stelling heeft betwist, heeft Y niet aangegeven welke specifieke instructies volgens hem hadden moeten worden gegeven en waarom het ongeval, als gevolg van een bewuste gedraging van Y , daardoor had kunnen worden voorkomen. Aan deze stelling gaat de rechtbank daarom voorbij. De rechtbank merkt tot slot nog op dat het oordeel omtrent de aansprakelijkheid wellicht anders had kunnen zijn geweest indien Y per ongeluk tegen X was aangebotst of indien Y niet had gezien dat X geen bescherming meer droeg, maar daarvan is in dit geval geen sprake geweest.
De conclusie van het voorgaande is dat Y aansprakelijk is voor de door X ten gevolge van het ongeval op 5 september 2015 te Düsseldorf geleden schade.

Geen eigen schuld slachtoffer
Bij de vraag of de volledige schade van X dient te worden vergoed, is van belang het beroep van Y op eigen schuld bij X (artikel 6:101 BW).
In dit verband heeft Y in de eerste plaats aangevoerd dat X de luchtbal al had uitgetrokken toen hij zich nog op het speelveld bevond terwijl er nog enkele deelnemers aan het doorspelen waren. X had, als organisator van het spel, een andere uitgang kunnen kiezen waar hij wel met de bal doorheen had gekund. X zou zich, door de bal op de ijsbaan uit te trekken, hebben blootgesteld aan risico’s waarmee hij bekend was omdat hij vaker ijsvoetbal had gespeeld.
In de tweede plaats heeft Y aangevoerd dat X als organisator zelf een spel heeft uitgezocht dat gericht is op baldadig gedrag. X heeft daarmee zelf de omstandigheden in het leven geroepen waaronder het ongeval kon gebeuren, door de setting en de sfeer te creëren. Vervolgens heeft hij op een onzorgvuldige manier de ijsbaan verlaten. Dat mag hem volgens Y op grond van artikel 6:101 BW aangerekend worden. Y meent dat door de toepassing van voornoemd wetsartikel de schade voor rekening van X dient te blijven.

De rechtbank verwerpt dit beroep op eigen schuld aan de zijde van X . Naar het oordeel van de rechtbank had X er redelijkerwijs geen rekening mee hoeven te houden dat hij, nadat het voor het einde van de wedstrijd was gefloten, hij zijn bal had uitgetrokken en zich richting de uitgang van de ijsbaan begaf, opzettelijk in de rug zou worden gelopen door een teamgenoot. Ondanks de door Y gestelde baldadige/jolige sfeer tijdens het uitstapje, kan van X als initiatiefnemer van het spel redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij zodanige maatregelen treft dat de kans op baldadig gedrag volledig wordt uitgesloten. De stelling van X dat onder meer voor het ijsvoetbalspel is gekozen omdat de kans op ongelukken gelet op de beschermingsconstructie van de plastic bal daarbij klein was, oordeelt de rechtbank niet onbegrijpelijk. X heeft verder onweersproken gesteld dat het niet mogelijk was de ijsbaan door de spelersuitgang te verlaten met de bal om het lichaam. Door Y zijn verder onvoldoende feiten omtrent de situatie ter plaatse gesteld waaruit kan worden afgeleid dat X bij het verlaten van de ijsbaan zodanig afwijkende of weinig voor de hand liggende keuzes heeft gemaakt, dat zijn gedrag als onzorgvuldig moet worden aangemerkt. Evenmin is gesteld of gebleken dat X bij het verlaten van de ijsbaan zich anders heeft gedragen dan zijn teamgenoten. Naar het oordeel van de rechtbank kan Y bovendien ter afwering van een schadevergoedingsplicht voor een eigen opzettelijke gedraging die heeft geleid tot een ongeval, niet stellen dat het slachtoffer van die gedraging maar maatregelen had moeten te treffen om het ongeval te voorkomen.

1 opmerking: