De
feiten
Het voetbalteam waarvan zowel X als Y
deel uitmaken, heeft een meerdaags uitstapje naar Düsseldorf georganiseerd dat
is geëindigd met een wedstrijd ijsvoetbal op 5 september 2015 in het
ijsstadion. X , onder meer eigenaar van een evenementenbureau, heeft het uitstapje
mede georganiseerd. Bij het ijsvoetbalspel trekken de deelnemers grote plastic
ballen (over het hoofd) aan. De plastic ballen creëren een
beschermingsconstructie die ervoor zorgt dat spelers tegen elkaar aan kunnen
duwen en stoten tijdens het spel. De plastic ballen bieden tevens
valbescherming. Het doel van het spel is om de voetbal in het doel van de
tegenstander te krijgen.
Nadat het ijsvoetbalspel op 5 september
2015 was geëindigd en het fluitsignaal van de scheidsrechter had geklonken,
heeft X de plastic bal uitgetrokken om de ijsbaan via de
ijshockeyspelersklapdeur te kunnen verlaten. Y , die de plastic bal op dat
moment nog droeg, heeft X op dat moment bij wijze van grap in de rug geduwd als
gevolg waarvan X ten val is gekomen en met zijn hoofd tegen de rand/boarding
van de ijsbaan is gegleden. X is daarbij buiten westen geraakt. X heeft Y
aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het ongeval.
Standpunt
X
Uit de getuigenverklaringen blijkt dat Y
bewust roekeloos heeft gehandeld na een spelsituatie. Het spel was afgelopen na
een duidelijk fluitsignaal van de scheidsrechter en verscheidene personen
hadden de plastic bal al uitgetrokken. Y heeft toen besloten, ook al was de
uiteindelijke schade niet het beoogde gevolg, om X een forse duw te geven.
Daarmee aanvaardde Y het aanmerkelijke risico dat het zou aflopen zoals prompt
het geval werd: een zware hersenschudding met restgevolgen bij X . Uit de
verschillende verklaringen over de toedracht van het ongeval blijkt dat er geen
sprake was van een speels duwtje. Ook echter indien door Y geduwd zou zijn
zonder dat hij daarbij een aanloop nam, is er sprake van aansprakelijkheid op
grond van onrechtmatige daad (6:162 BW). Het vermaak tijdens het ijsvoetbalspel
had niets van doen met het gewraakte incident. Het effect van de duw was groot.
Door de energie van het botsen met een opgeblazen bal stuiterde X weg. Hij werd
gelanceerd door een verende bal die veel energie toevoegde. X is voorover
gevallen en over het ijs met zijn hoofd tegen de onderrand van de boarding
terecht gekomen.
Standpunt
Y
IJsvoetbal is een spel met een
wedstrijdelement. De gedraging van Y vond daarom plaats in een sport- en
spelsituatie. Het beëindigen van de wedstrijd door de scheidsrechter betekent
nog niet dat de sport- en spelsituatie is geëindigd. De enkele omstandigheid
dat X – in tegenstelling tot Y , die nog aan het doorspelen was – zijn plastic
bal had uitgetrokken om vervolgens naar de boarding te lopen, maakt nog niet
dat hij zijn hoedanigheid van deelnemer aan het spel had verloren. Nu nog
sprake was van een sport- en spelsituatie geldt bij de beoordeling van de
aansprakelijkheid een verhoogde aansprakelijkheidsdrempel. Die drempel wordt
volgens Y niet gehaald. De mate van waarschijnlijkheid dat X letsel zou oplopen
als gevolg van de duw was niet zo groot, dat Y zich daarvan naar maatstaven van
zorgvuldigheid had dienen te onthouden. Y beoogde niet X te laten vallen of hem
letsel toe te brengen. Y ontkent dat sprake is geweest van een forse duw of het
lanceren van X . Het betrof een speelse duw. Omdat er geen spelregels waren,
kan hij de regels van het spel niet hebben overtreden.
Oordeel
rechtbank
Aan de orde is de vraag of Y
aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van X op 5 september 2015. Uitgangspunt
daarbij is dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als
verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar, dat gedrag
onrechtmatig doet zijn, maar dat zodanig gevaar scheppend gedrag slechts
onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het
oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de
dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten
onthouden (vgl. o.m. Hoge Raad 9 december 1994, NJ 1996, 403 en Hoge Raad 28
maart 2003, NJ 2003, 718).
De vraag of aan dit criterium wordt
voldaan, dient te worden beantwoord op grond van de specifieke omstandigheden
van het geval. Bij de toetsing aan de hiervoor genoemde maatstaf dient
betrokken te worden het gevaar dat partijen gezien de specifieke situatie over
en weer redelijkerwijze van elkaar kunnen en moeten verwachten. Deze nuancering
komt in de rechtspraak onder meer tot uiting in gevallen waarin de
schadeveroorzakende gebeurtenis plaatsvindt binnen een sport- en/of
spelsituatie. De vraag of een deelnemer aan een sport of spel onrechtmatig
heeft gehandeld door een gedraging als gevolg waarvan een andere deelnemer
letsel is toegebracht, wordt minder spoedig bevestigend beantwoord dan in het
geval dat diezelfde gedraging buiten een sport- of spelsituatie heeft plaats
gevonden. De reden daarvan is dat deelnemers aan een sport of spel in
redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerde
getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de
activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar moeten verwachten
(vgl. o.m. Hoge Raad 28 juni 1991, NJ 1992, 622 en, nogmaals, Hoge Raad 28
maart 2003 NJ 2003, 718).
De
rechtbank is met Y van oordeel dat de in voornoemde jurisprudentie benoemde
verhoogde aansprakelijkheidsdrempel in dit geval van toepassing is. Deze verhoogde drempel om aansprakelijkheid te kunnen aannemen,
houdt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet op te gelden doordat
het fluitsignaal van de scheidsrechter had geklonken en enkele deelnemers bezig
waren het veld te verlaten om een volgende groep spelers de mogelijkheid te
bieden het ijsvoetbalspel te spelen. Zowel X als Y bevonden zich ten tijde van
het ongeval nog op het ijs.
In
dit licht dient vervolgens met betrekking tot de aansprakelijkheid de vraag te
worden beantwoord of de gedraging van Y op 5 september 2015 valt binnen een
normale uitoefening van het ijsvoetbalspel. Dat is naar het oordeel van de
rechtbank niet het geval. Het handelen van Y jegens
X op 5 september 2015 was zodanig gevaarlijk en onzorgvuldig dat dit handelen
als onrechtmatig moet worden aangemerkt (artikel 6:162 BW). Daarbij oordeelt de
rechtbank met name de volgende vaststaande feiten en omstandigheden
doorslaggevend:
-
het fluitsignaal voor het einde van de wedstrijd had reeds geklonken en
verschillende deelnemers waren bezig de ijsbaan te verlaten of hadden de
ijsbaan reeds verlaten;
-
X was bezig de ijsbaan te verlaten en nam geen deel meer aan het spel;
-
X had de plastic bal reeds uitgetrokken en droeg geen bescherming meer, hetgeen
voor Y kenbaar was;
-
Y heeft X opzettelijk in de rug geduwd, hetgeen X niet aan heeft zien (kunnen)
komen;
-
Y droeg ten tijde van de duw wel nog de plastic bal, waarvan het extra verende
effect op X Y gelet het eerder gespeelde spel bekend was.
Op
grond van deze vaststaande feiten en omstandigheden was de mate van
waarschijnlijkheid van een ongeval en het oplopen van letsel door X als gevolg
van de duw naar het oordeel van de rechtbank zo groot dat Y zich daarvan naar
maatstaven van zorgvuldigheid had moeten onthouden.
De stelling van Y dat hij niet had hoeven verwachten dat X zou vallen, laat
staan letsel oplopen, wordt door de rechtbank verworpen. In dat verband merkt
de rechtbank op dat voldoende vast staat dat geen sprake is geweest van een
speels duwtje. De verschillende getuigenverklaringen (productie 1
verzoekschrift) waarin onder meer wordt gesproken over: ‘met behoorlijke
snelheid op X inbeukte’, ‘vol in zijn rug gelopen werd’ en ‘vol in zijn rug
werd geraakt’ zijn naar het oordeel van de rechtbank onverenigbaar met deze
door Y gebruikte kwalificatie. Dat de exacte snelheid van de duw niet
vaststaat, zoals Y bij monde van zijn advocaat ter comparitie nog heeft
opgemerkt, oordeelt de rechtbank mede gelet op het hiervoor genoemde criterium
voor de aansprakelijkheidsvraag niet van belang. De rechtbank oordeelt evenmin
van belang de stelling van Y dat er door het verhuurbedrijf van de ballen,
[naam verhuurder] , of door anderen nauwelijks instructies waren gegeven of
spelregels uiteen waren gezet. Nog daargelaten dat X deze stelling heeft
betwist, heeft Y niet aangegeven welke specifieke instructies volgens hem
hadden moeten worden gegeven en waarom het ongeval, als gevolg van een bewuste
gedraging van Y , daardoor had kunnen worden voorkomen. Aan deze stelling gaat
de rechtbank daarom voorbij. De rechtbank merkt tot slot nog op dat het oordeel
omtrent de aansprakelijkheid wellicht anders had kunnen zijn geweest indien Y
per ongeluk tegen X was aangebotst of indien Y niet had gezien dat X geen
bescherming meer droeg, maar daarvan is in dit geval geen sprake geweest.
De
conclusie van het voorgaande is dat Y aansprakelijk is voor de door X ten
gevolge van het ongeval op 5 september 2015 te Düsseldorf geleden schade.
Geen
eigen schuld slachtoffer
Bij de vraag of de volledige schade van X
dient te worden vergoed, is van belang het beroep van Y op eigen schuld bij X
(artikel 6:101 BW).
In dit verband heeft Y in de eerste
plaats aangevoerd dat X de luchtbal al had uitgetrokken toen hij zich nog op
het speelveld bevond terwijl er nog enkele deelnemers aan het doorspelen waren.
X had, als organisator van het spel, een andere uitgang kunnen kiezen waar hij
wel met de bal doorheen had gekund. X zou zich, door de bal op de ijsbaan uit
te trekken, hebben blootgesteld aan risico’s waarmee hij bekend was omdat hij
vaker ijsvoetbal had gespeeld.
In de tweede plaats heeft Y aangevoerd
dat X als organisator zelf een spel heeft uitgezocht dat gericht is op baldadig
gedrag. X heeft daarmee zelf de omstandigheden in het leven geroepen waaronder
het ongeval kon gebeuren, door de setting en de sfeer te creëren. Vervolgens
heeft hij op een onzorgvuldige manier de ijsbaan verlaten. Dat mag hem volgens Y
op grond van artikel 6:101 BW aangerekend worden. Y meent dat door de
toepassing van voornoemd wetsartikel de schade voor rekening van X dient te
blijven.
De
rechtbank verwerpt dit beroep op eigen schuld aan de zijde van X . Naar het
oordeel van de rechtbank had X er redelijkerwijs geen rekening mee hoeven te
houden dat hij, nadat het voor het einde van de wedstrijd was gefloten, hij
zijn bal had uitgetrokken en zich richting de uitgang van de ijsbaan begaf,
opzettelijk in de rug zou worden gelopen door een teamgenoot. Ondanks de door Y gestelde baldadige/jolige sfeer tijdens het
uitstapje, kan van X als initiatiefnemer van het spel redelijkerwijs niet
worden gevergd dat hij zodanige maatregelen treft dat de kans op baldadig
gedrag volledig wordt uitgesloten. De stelling van X dat onder meer voor het
ijsvoetbalspel is gekozen omdat de kans op ongelukken gelet op de
beschermingsconstructie van de plastic bal daarbij klein was, oordeelt de
rechtbank niet onbegrijpelijk. X heeft verder onweersproken gesteld dat het
niet mogelijk was de ijsbaan door de spelersuitgang te verlaten met de bal om
het lichaam. Door Y zijn verder onvoldoende feiten omtrent de situatie ter
plaatse gesteld waaruit kan worden afgeleid dat X bij het verlaten van de
ijsbaan zodanig afwijkende of weinig voor de hand liggende keuzes heeft
gemaakt, dat zijn gedrag als onzorgvuldig moet worden aangemerkt. Evenmin is
gesteld of gebleken dat X bij het verlaten van de ijsbaan zich anders heeft
gedragen dan zijn teamgenoten. Naar het oordeel van de rechtbank kan Y
bovendien ter afwering van een schadevergoedingsplicht voor een eigen
opzettelijke gedraging die heeft geleid tot een ongeval, niet stellen dat het
slachtoffer van die gedraging maar maatregelen had moeten te treffen om het
ongeval te voorkomen.
Heldere en terechte uitspraak.
BeantwoordenVerwijderenRutger Middendorf
Köster Advocaten