De ongeregeldheden na de
wedstrijd Huizen tegen Bennekom blijven de rechter van werk voorzien. Na een
eerdere uitspraak waarbij SV Huizen het besluit van de Commissie van Beroep met
betrekking tot de opgelegde sancties aan de rechter voorlegde, gaat het
in deze procedure om de aanvoerder van Bennekom die een schorsing van 18 maanden bij de rechter aanvecht.
De
feiten
Eiser heeft als speler en aanvoerder van
zijn team deelgenomen aan een voetbalwedstrijd tussen SV Huizen 1 (hierna:
Huizen) en VV Bennekom 1 (hierna: Bennekom) op 20 september 2014. de aanvoerder
is een speler die uitkomt voor Bennekom.
Na afloop van de voetbalwedstrijd op 20
september 2014 zijn er schermutselingen geweest tussen spelers van beide
voetbalverenigingen.
De bij de wedstrijd betrokken
scheidsrechter heeft een wedstrijdformulier ingevuld. Naar aanleiding van het
in het formulier vermelde, is een tuchtzaak aanhangig gemaakt bij de Landelijke
Tuchtcommissie Amateurvoetbal van de KNVB (hierna: de Tuchtcommissie).
Bij brief van 24 september 2014 heeft de
Tuchtcommissie schriftelijk aan de aanvoerder ten laste gelegd dat hij zich bij
gelegenheid van de wedstrijd Huizen tegen Bennekom na afloop van de wedstrijd
onbehoorlijk heeft gedragen door één of meerdere keren grove/beledigende taal
en/of discriminerende opmerkingen te maken richting een speler van Huizen en/of
één of meerdere spelers van Huizen één of meerdere keren te slaan en/of één of
meerdere keren te schoppen. Dit alles onder verwijzing naar artikel 2 lid 2 sub
b van het Algemeen Regelement.
de aanvoerder heeft een verweerschrift
ingediend bij de Tuchtcommissie. Vervolgens heeft op 30 september 2014 een
mondelinge behandeling plaatsgevonden.
De Tuchtcommissie heeft de aanvoerder
bij uitspraak van 30 september 2014 met ingang van 1 oktober 2014 geschorst
voor de duur van achttien maanden. De commissie acht bewezen dat de aanvoerder
zich na afloop van de wedstrijd Huizen-Bennekom van 20 september 2014,
“onbehoorlijk heeft gedragen door meerdere spelers, althans ten minste één
speler van Huizen meerdere keren te hebben geslagen, althans ten minste één
keer te hebben geslagen.” De bewezenverklaring grondt de Tuchtcommissie volgens
haar uitspraak op de schriftelijke en mondelinge verklaringen van de
scheidsrechter, de schriftelijke verklaring van de heer [A] (voorzitter van
Huizen) en de mondelinge verklaringen van de heer [B] en van de heer [C] .
Volgens het verslag van het mondeling onderzoek van de Tuchtcommissie heeft de
scheidsrechter - voor zover van belang- het volgende verklaard:
“Hij
(lees: de aanvoerder ) begon te duwen en te trekken aan de spelers.
(…)
Ik
zag dat de aanvoerder vervolgens opstond en hem een klap raak gaf in zijn
gezicht.”
en
“Vervolgens
tracht speler de aanvoerder , speler [C] (rugnummer [rugnummer] Huizen) te
slaan, dit is een rake klap. Speler [C] krijgt deze klap in het gezicht. Ook
raakt speler de aanvoerder de speler in het Huizen-trainingspak.”
Het verslag vermeldt voorts dat de heer
[B] heeft gezien dat de aanvoerder vol uithaalt op het achterhoofd van speler
[C] .
Naar aanleiding van het door de
aanvoerder ingestelde beroep tegen de uitspraak van de Tuchtcommissie heeft de
Landelijke Commissie van Beroep van de KNVB (hierna de Commissie van Beroep)
uitspraak gedaan op 21 november 2014. De Commissie van Beroep heeft de
uitspraak van de Tuchtcommissie bekrachtigd. De verklaringen van de
scheidsrechter en van [B] zijn ook opgenomen in de uitspraak van de Commissie
van Beroep.
Het geschil
De aanvoerder vordert samengevat dat de rechtbankvoor recht zal verklaren dat
de uitspraken van de Tuchtcommissie van 30 september 2014 en de Commissie van
Beroep van 21 november 2014 inhoudende schorsing van 18 maanden ten aanzien van
de KNVB nietig zijn.
Oordeel
rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat volgens
artikel 257 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv.) de uitspraak
in kort geding geen nadeel toebrengt aan het bodemgeschil. Dit betekent onder
meer dat de bodemrechter niet gebonden is aan de door de voorzieningenrechter
bepaalde schorsing en het daarbij gegeven voorlopige oordeel over de
aannemelijkheid van het slagen van het beroep op vernietiging in de bodemzaak.
Evenmin is de bodemrechter gebonden aan
het in kort geding gegeven oordeel dat een tuchtrechtelijke uitspraak moet
worden opgevat als een vaststelling als bedoeld in artikel 7: 900 BW die
getoetst kan worden aan de in dat artikel vermelde criteria. De Tuchtcommissie
en de Commissie van Beroep zijn organen van de KNVB, zodat de vernietigbaarheid
of de nietigheid van hun besluiten door de rechter kunnen worden getoetst aan
de in artikel 2:15 lid 1 BW genoemde drie gronden.
Volgens artikel 2:15 lid 3 onder a. BW
is de aanvoerder als lid van de KNVB bevoegd om een vordering als de
onderhavige in te stellen. Op grond van hetzelfde artikellid is de rechtbank
van de woonplaats van de rechtspersoon bevoegd om te oordelen over de
vernietigbaarheid van het besluit van een orgaan van de rechtspersoon. Dit
betekent dat de aanvoerder kan worden ontvangen in zijn vordering en dat deze
rechtbank bevoegd is om te oordelen over het geschil.
Artikel 2:15 lid 1 BW bevat drie gronden
voor de vernietiging van een besluit van een rechtspersoon. Niet gesteld is dat
zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, die indien bewezen zouden
kunnen leiden tot het oordeel dat de tuchtrechtelijke uitspraken tot stand zijn
gekomen in strijd met wettelijke bepalingen dan wel statutaire of reglementaire
bepalingen van de KNVB De onder a. en c. van voormeld artikellid vermelde
gronden zijn dus niet aan de orde.
Volgens
grond b. in het artikellid is een besluit van (een orgaan van) de rechtspersoon
vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel
2:8 BW worden geëist. Artikel 2:8 BW bepaalt dat de rechtspersoon en degenen
die krachtens de wet of zijn statuten bij zijn organen zijn betrokken zich
jegens elkaar moeten gedragen zoals door de redelijkheid en billijkheid wordt
geëist. Een tussen hen krachtens de wet, statuten of besluit geldende regel is
niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven
van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Niet gesteld is dat de KNVB zich jegens
haar lid de aanvoerder heeft gedragen in strijd met de eisen van redelijkheid
en billijkheid. Uitsluitend aan de orde is de vraag of het besluit van de
Tuchtcommissie bevestigd door de Commissie van Beroep en de daaruit
voortvloeiende schorsing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar is.
De rechtbank stelt voorop dat de
formulering in de wet tot uitdrukking brengt dat de rechter bij de toepassing
daarvan de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten.
Naar
de rechtbank begrijpt komt het betoog van de aanvoerder naar de kern genomen er
op neer dat hij het gebruik van excessief geweld altijd heeft ontkend en dat de
Tuchtcommissie/Commissie van Beroep toch en zonder enige motivering hebben
aangenomen dat er sprake is geweest van excessief geweld.
Wat betreft de ontkenning van de
aanvoerder enerzijds en de bewezenverklaring in de uitspraken anderzijds
overweegt de rechtbank als volgt. Volgens de in het feitenrelaas weergeven
systematiek van het reglement dat kennelijk bedoeld is om het geweld op en rond
de amateurvelden in Nederland aan te pakken, wordt bij excessief geweld van een
speler buiten een spelsituatie aan die speler als minimale straf een schorsing
van 18 maanden opgelegd. Voor het bewijs van dat geweld is volgens artikel 76
van het reglement de verklaring van de scheidsrechter of van een door de KNVB
aangestelde assistent-scheidsrechter voldoende. De stelling van de aanvoerder dat de beslissing vernietigbaar/nietig
is, omdat deze - ten onrechte - alleen steunt op de verklaring van de
scheidsrechter die niet wordt ondersteund door zijn verklaring en die van
andere getuigen snijdt derhalve geen hout. Bovendien is deze stelling feitelijk
onjuist. De bewezenverklaring in de uitspraak van de Commissie van Beroep
steunt immers niet alleen op de verklaring van de scheidsrechter, maar ook op
de verklaring van [B] .
De
aanvoerder stelt voorts dat de beslissing van de Tuchtcommissie/Commissie van
Beroep vernietigd dient te worden, omdat deze onvoldoende hebeen gemotiveerd
waarom het bewezenverklaarde buitensporig geweld buiten een spelsituatie
oplevert. Uit de verklaring van de scheidsrechter en de bewezenverklaring maakt
de rechtbank op dat de aanvoerder twee maal heeft geslagen terwijl de wedstrijd
was afgelopen. Daarmee is voldaan aan het vereiste
“buiten een spelsituatie” en aan het herhaaldelijkheidsvereiste voor
gewelddadig handelen als bedoeld in “BIJLAGE 1: VOORBEELDEN VAN OVERTREDINGEN
DIE ALS EXCES KUNNEN WORDEN AANGEMERKT”. Voorts kan uit de bewezenverklaring
worden opgemaakt dat in de klap die de aanvoerder heeft gegeven aan [C]
buitensporig fysiek geweld oplevert. Het gaat hier immers om een rake klap
(gericht) tegen het hoofd van [C] . Weliswaar bevat de lijst van voorbeelden in
voormelde bijlage niet als specifiek voorbeeld een klap op of tegen het hoofd
van een ander, maar volgens de tekst van de lijst is deze opsomming niet
limitatief. De rechtbank is van oordeel
dat de Tuchtcommissie/Commissie van Beroep zonder verdere motivering hebben
mogen oordelen dat een tegen - een vitaal onderdeel van het menselijk lichaam
als - het hoofd, gerichte klap die raak is excessief geweld oplevert.
Dergelijk geweld vertoont voldoende overeenkomst met de in de lijst vermelde
voorbeelden.
De
vordering tot nietigverklaring van de uitspraak/schorsing is derhalve ongegrond
en zal worden afgewezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten