Aanvulling dd. 19 mei 2015
Het onderstaande oordeel werd door het gerechtshof bevestigd:
De vordering van Stichting BAN tegen KNVB wordt afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang
GerechtshofArnhem-Leeuwarden 12 mei 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3395
Red.
..............................................
Rechtbank Midden-Nederland 25-07-2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3170
Het onderstaande oordeel werd door het gerechtshof bevestigd:
De vordering van Stichting BAN tegen KNVB wordt afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang
GerechtshofArnhem-Leeuwarden 12 mei 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3395
Red.
..............................................
Rechtbank Midden-Nederland 25-07-2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3170
De feiten
KNVB heeft, in het kader van de voetbalwedstrijden die
onder haar auspiciën plaatsvinden, beleidsuitgangspunten geformuleerd en de
naleving daarvan voorgeschreven aan de lokale organisatoren van die
wedstrijden, de zogenaamde BVO’s (Betaald Voetbal Organisaties). Daartoe
behoort onder meer de Richtlijn Bestrijding Verbaal Geweld, waarin is bepaald:
“ b. BVO’s en
supportersverenigingen zijn verantwoordelijk voor duidelijke tolerantiegrenzen
ten aanzien van ongewenste spreekkoren c.q. verbaal geweld. Deze grenzen worden
onder meer bekend gemaakt in het huisreglement.
c. BVO’s en
supportersverenigingen ondernemen al het mogelijke om ongewenste spreekkoren
c.q. verbaal geweld tegen te gaan. Dat doen zij zowel preventief, beheersmatig
als repressief. Dit betekent in elk geval dat aanstichters en daders worden
aangesproken op hun gedrag. (…)”
De bedoelde maatregelen dienen te worden getroffen door
daartoe adequate afspraken te maken met de stadionspeaker, de arbiters, de
politie en de stewardgroepen.
Tweemaal per jaar vindt een wedstrijd plaats die niet
door een lokale BVO wordt georganiseerd, maar door KNVB zelf. Dit betreft de
finalewedstijd om de KNVB-beker (de Bekerfinale) en de wedstijd om de Johan
Cruijffschaal. Hoewel zij daarbij formeel niet BVO geldt, acht KNVB zich wel
gehouden daarbij de voor BVO’s geldende regels na te leven.
Op 20 april 2014 is de Bekerfinale gespeeld tussen PEC
Zwolle en Ajax. Tijdens deze wedstrijd hebben onder andere Ajax-supporters de
volgende spreekkoren aangeheven:
“Wie niet springt, die is een Jood”,
“Wie niet springt, die is geen Jood” en
“Wat zijn die Joden stil”.
KNVB heeft niets ondernomen tegen deze spreekkoren.
De wedstrijd om de Johan Cruijffschaal, eveneens tussen
PEC Zwolle en Ajax, zal dit jaar plaatsvinden op 3 augustus 2014.
Het geschil
Stichting BAN vordert om vanaf 24 uur na betekening van
het vonnis onmiddellijk adequate maatregelen te treffen indien zich tijdens de
door KNVB georganiseerde voetbalwedstrijden langdurig – dan wel in geval van
kortstondigheid – bij herhaling spreekkoren voordoen, waarin de woorden “Jood”
en/of “Joden” in enige samenstelling voorkomen, teneinde die spreekkoren te
beëindigen en/of nieuwe spreekkoren te voorkomen, welke maatregelen zo nodig
dienen uit te monden in het stilleggen van de betreffende wedstrijd, zulks op
straffe van een dwangsom ter hoogte van € 1.000.000,- per wedstrijd waarin KNVB
dit gebod niet naleeft.
Stichting BAN heeft aan deze vordering - zakelijk
weergegeven - ten grondslag gelegd dat de spreekkoren tijdens de Bekerfinale
antisemitisch waren en ongewenst en dat KNVB onrechtmatig heeft gehandeld door
niet op te treden.
KNVB voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt
hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering
van Stichting BAN vanwege de door KNVB georganiseerde voetbalwedstrijd tussen
PEC Zwolle en Ajax die op 3 augustus 2014 zal plaatsvinden, voldoende
spoedeisend is om een behandeling in kort geding te rechtvaardigen. Echter, of
de spoedvoorziening ook daadwerkelijk kan worden verleend is afhankelijk van de
uitkomst van een beoordeling van de voorlopige merites van de zaak waarbij de
gevorderde voorlopige voorziening alleen voor toewijzing in aanmerking komt als
in deze kortgedingprocedure aan de hand van de door partijen gepresenteerde
feiten en omstandigheden - zonder dat daarbij ruimte is voor nader onderzoek -
geoordeeld moet worden dat de vordering van Stichting BAN in een eventueel
tussen partijen te voeren bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft,
dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. Daarbij
dient een afweging van belangen plaats te vinden, waarbij de ingrijpendheid van
de gevolgen voor de eiser bij uitblijven van de voorziening moeten worden
afgewogen tegen de gevolgen voor gedaagde bij verlening van de voorziening.
In de kern genomen betreft het geschil tussen partijen de
vraag of ieder gebruik van het woord “Jood” of “Joden” in een spreekkoor
ontoelaatbaar is. Het gaat daarbij niet om spreekkoren als “Wij gaan op
Jodenjacht”, “Hamas, Hamas, Joden aan het gas” en “Kutkankerjoden”, waarvan het
antisemitische karakter tussen partijen vast staat en waarvan tussen hen in
confesso is dat daartegen moet worden opgetreden, maar om spreekkoren zoals
zich voordeden bij de laatste Bekerfinale, te weten “Wie niet springt, die is
een Jood”, “Wie niet springt, die is geen Jood” en “Wat zijn die Joden stil”.
Dat de eerstgenoemde spreekkoren niet de inzet van dit geding vormen, volgt uit
het vaststaande feit dat deze zich tot op heden niet tijdens een door KNVB zelf
georganiseerde wedstrijd hebben voorgedaan en het vaststaande feit dat, in het
geval zich dergelijke spreekkoren wel zullen voordoen tijdens een dergelijke wedstrijd,
KNVB daar tegen op zal treden. Ook is hier van belang dat, voor zover
dergelijke spreekkoren zich wel voordeden tijdens andere KNVB-wedstrijden dan
de Bekerfinale, Stichting BAN daarop de desbetreffende BVO (ook in rechte)
aanspreekt.
Stichting BAN heeft niet weersproken dat (een deel van de
fanatieke) Ajax-supporters zelf uiteenlopende spreekkoren met daarin het woord
“Jood” al tientallen jaren bij iedere (thuis)wedstrijd van Ajax inzetten, omdat
zij dat zelf beschouwen als een geuzennaam waarvan zij zich met een grote mate
van trots bedienen, zoals KNVB ter zitting uitgebreid heeft toegelicht. Bij die
door hen zelf gebezigde naam sluiten ook andere clubs zich met hun tot
Ajax(-supporters) gerichte spreekkoren aan. Dat betekent dat er bij de
wedstrijd van 20 april 2014 geen sprake was van een nieuw fenomeen, maar van
een verschijnsel dat zich al vele jaren voordoet en dat kennelijk door de BVO’s
(en door KNVB in de wijze waarop zij de aan de BVO’s voorgeschreven richtlijnen
nageleefd wenst te zien), al dan niet noodgedwongen, wordt getolereerd. Hoewel
- zoals Stichting BAN terecht heeft aangevoerd - KNVB deze wedstrijd
organiseerde (anders dan het geval is bij de overige wedstrijden van het
KNVB-bekertoernooi) betrof het aldus spreekkoren die een vast gebruik zijn bij
de wedstrijden van Ajax.
Partijen zijn het niet eens over de vraag of de
spreekkoren zoals die geklonken hebben op 20 april 2014, in objectieve zin als
antisemitisch zijn aan te merken en op die grond tot ingrijpen van de wedstrijdorganisator
dienen te leiden (waarschuwen door de stadionspeaker/stilleggen van de
wedstrijd/staken van de wedstrijd). Naar de voorzieningenrechter verstaat, op
grond van de in zoverre eensluidende stellingen van partijen, zijn zij het er
wel over eens dat - ook als die spreekkoren in objectieve zin niet als
antisemitisch zijn aan te merken - zij wel in subjectieve zin door aanhoorders
als antisemitisch en kwetsend kunnen worden ervaren en dat dat rechtvaardigt
dat die spreekkoren worden teruggedrongen. Naar KNVB voldoende aannemelijk
heeft gemaakt, is in dat verband overleg noodzakelijk met alle betrokken
(voetbal-, supporters- en veiligheidsinstanties en Joodse organisaties), opdat
bij degenen die die bedoelde spreekkoren aanheffen bewustheid wordt gecreëerd
omtrent het karakter daarvan en om in verband daarmee te kunnen komen tot een
passend beleid ter terugdringing van die spreekkoren en tot adequate
maatregelen daartoe die handhaafbaar zijn. KNVB heeft ter zitting aangeboden in
dat overleg het voortouw te nemen.
Daarbij is voorts aannemelijk dat in dat overleg een
belangrijke rol voor Ajax zelf is weggelegd, omdat KNVB slechts twee
wedstrijden per jaar organiseert, omdat Ajax voor het verloop van al haar
thuiswedstrijden zelf verantwoordelijk is, maar vooral omdat het voortduren van
de bedoelde spreekkoren mede is gebaseerd op het gebruik van de woorden “Jood”
en “Joden” (als geuzennaam) door de Ajaxsupporters zelf en Ajax geacht moet
worden op die praktijk aanmerkelijke invloed uit te kunnen oefenen. Dat
Stichting BAN, naar zij heeft gesteld, al in 2011 met Ajax afspraken heeft
gemaakt, maakt dat niet anders, nu niet ter discussie staat dat Ajax - net als
KNVB dus - ook niet optreedt tegen de bedoelde spreekkoren of tegen het gebruik
door haar supporters van de naam “Jood” en Stichting BAN niet heeft toegelicht
welke afspraken zij met Ajax heeft gemaakt en waarom zij op grond daarvan Ajax
sindsdien niet meer aanspreekt.
Op grond van dit
een en ander is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit kort geding een te
beperkt kader biedt om reeds thans - door toewijzing van het gevorderde -
vooruit te kunnen lopen op het oordeel dat in een eventueel bodemgeschil
omtrent deze kwestie zou worden gewezen, zowel wat de vraag betreft of (en in
welke mate) de bedoelde spreekkoren als antisemitisch en kwetsend zijn aan te
merken, als wat de daarmee samenhangende vraag betreft met welke feitelijke
maatregelen aan de terugdringing ervan gewerkt dient te worden en de vraag
welke maatregelen daartoe (thans en/of in de nabije toekomst) handhaafbaar
zijn.
In het voordeel van KNVB speelt daarbij voorts een rol
dat KNVB ter zitting heeft aangevoerd – en voldoende aannemelijk gemaakt - dat
er aan toewijzing van de door Stichting BAN gevraagde voorzieningen
onbeheersbare veiligheidsrisico’s zitten, omdat de verwachting is dat van (de
handhaving van) een plotseling algeheel verbod op het gebruik van het woord
“Jood” zo kort vóór de wedstrijd een zeer escalerend effect zal uitgaan.
Daarnaast heeft zij toegelicht dat het voor haar niet mogelijk is om de
gevorderde maatregelen voor 3 augustus 2014 te treffen en (met het oog op de
handhaafbaarheid) voldoende openbaar te maken. Dit betekent dan ook dat de
gevolgen (voor KNVB, maar ook in breder verband) bij oplegging van het
gevorderde gebod te ingrijpend zijn om daartoe thans over te gaan, zo daar
overigens reeds aanleiding toe zou bestaan.
Ten aanzien van de gevorderde publicatie van de
‘tolerantiegrenzen’ van KNVB (met de door Stichting BAN gewenste inhoud)
bestaat ook afgezien van de omschreven bezwaren onvoldoende grond, daar het
voornoemde overleg de juiste plek lijkt om die normen en het draagvlak daarvoor
te bewerkstelligen. Dat aan de zijde van Stichting BAN voldoende belang bestaat
om die normen reeds thans geopenbaard te zien, ook zonder dat de
handhaafbaarheid ervan is gegeven, is niet gebleken. Daarbij telt dat het
afzien van het bedoelde overleg naar verwachting aan de zeggingskracht en
uiteindelijke handhaafbaarheid van die normen af zal doen. Er bestaat in dit
geding daarom ook geen grond om KNVB te verplichten tot openbaarmaking van
zodanige normen zonder dat haar (zoals Stichting BAN als subsidiaire
mogelijkheid heeft geopperd) ter zake een dwangsom wordt opgelegd of zonder dat
zij (krachtens toezegging van Stichting BAN) een dergelijke dwangsom verbeurt.
Alles overziend is de voorzieningenrechter van oordeel
dat de gevorderde voorzieningen in dit kort geding niet kunnen worden
toegewezen. Dit neemt niet weg dat ook
de voorzieningenrechter het belang ervan inziet dat er duidelijkheid komt over
de (on)toelaatbaarheid van spreekkoren als hier in het geding zijn en de
daartoe te formuleren normen en dat daarover het door KNVB omschreven brede
gesprek wordt gevoerd. Op grond van de door KNVB ter zitting gedane uitlatingen
mag Stichting BAN verwachten dat KNVB het hare zal doen om dat gesprek op gang
te brengen en te houden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten