Op 22 april 2013 waren het minderjarige slachtoffer, en de
minderjarige dader samen met diverse andere kinderen op een speelveld tikkertje
aan het spelen. Tijdens dit spel is op enig moment door de dader met een stok
gegooid. Deze stok is in het linkeroog van slachtoffer terecht gekomen. slachtoffer
heeft hierdoor ernstig oogletsel opgelopen; tijdens een controle op 16 juli
2013 was de visus met het linkeroog 0,3. Op 24 juli 2013 heeft de dader, in
aanwezigheid van zijn vader en een verzekeringsexpert die was ingeschakeld door
de verzekeringsmaatschappij van de gedaagden gezamenlijk, voor zover hier van
belang, de volgende verklaring afgelegd:
“Ik kan omtrent het voorval dat plaatsvond d.d.
22-04-2013 te Amsterdam het volgende verklaren:
(…) Op 22 april 2013
was ik met een paar kinderen tikkertje aan het doen op het speelveldje vlak in
de buurt. Bij die kinderen was ook slachtoffer. Op een gegeven moment werd slachtoffer
achterna gezeten door de tikker. Ik zag een stokje liggen en gooide dat in de
lucht. Ik gooide het stokje niet in de richting van slachtoffer maar juist een
stuk van hem vandaan. Ik gooide het stokje rechtuit en slachtoffer stond opzij
van mij. Hij stond ongeveer 7 of 8 meter van mij vandaan. Terwijl ik dat stokje
gooide rende slachtoffer weg voor de tikker. Hierbij liep hij in de richting
van de plek waar ik de stok heen gooide. Ik kon er niets meer aan veranderen
want ik had het stokje al gegooid. slachtoffer kwam in de baan van de terugvallende
stok en die kwam tegen een van zijn ogen. (…) Het stokje was ongeveer 30 cm
lang en ongeveer een halve centimeter dik (…)”.
Bij brief van 16 mei 2013 heeft de advocaat van eisers de gedaagden
aansprakelijk gesteld voor alle schade die slachtoffer lijdt en nog zal lijden
als gevolg van het ongeval.
Het geschil
eisers vorderen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren
vonnis te bepalen dat gedaagde aansprakelijk is voor de door slachtoffer
geleden en te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van het
hiervoor omschreven ongeval op 22 april 2013,en gedaagden te veroordelen tot vergoeding van de
materiële en immateriële schade, welke slachtoffer heeft geleden en nog zal
lijden. Eiser stelt hiertoe – kort gezegd – dat door de dader in strijd met de maatschappelijke
zorgvuldigheid en dus onrechtmatig is gehandeld.
De beoordeling
Onrechtmatige daad
[eisers
gezamenlijk] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de dader door
het gooien van de stok in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid – en
dus onrechtmatig – heeft gehandeld.
Voor de beoordeling is van belang wat de omstandigheden
zijn geweest waaronder de stok is gegooid.
[gedaagden
gezamenlijk] heeft in dat verband verwezen naar de verklaring van de dader.
Door de dader is – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij de stok (van 30
centimeter lang en 0,5 centimeter breed) niet in de richting van slachtoffer
heeft gegooid, maar dat slachtoffer terwijl hij achterna werd gezeten door de
tikker in de baan van de stok is gerend .
Op grond van de
hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
is het aan [eisers gezamenlijk] om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat en
waarom de gedragingen van de dader maatschappelijk onzorgvuldig waren. Op
hem rust in beginsel eveneens de stelplicht en bewijslast omtrent de feitelijke
toedracht van het ongeval. Door [eisers gezamenlijk] is in feite enkel gesteld
dat de dader met een stok heeft gegooid en is slechts in algemene zin de
verklaring van de dader betwist. Concrete feiten en omstandigheden zijn door
[eisers gezamenlijk] op dit punt niet gesteld. Evenmin is gesteld dat er
volgens slachtoffer iets anders zou zijn gebeurd dan uit de verklaring van de
dader blijkt. Daarmee heeft [eisers gezamenlijk] niet aan zijn stelplicht
voldaan en is de door [gedaagden gezamenlijk] gestelde toedracht van het
ongeval onvoldoende betwist.
Het voorgaande betekent dat in rechte, overeenkomstig de
verklaring van de dader, als vaststaand dient te worden aangenomen dat de dader
tijdens het spelen van tikkertje de stok recht voor zich uit heeft gegooid,
waarbij slachtoffer vervolgens in de baan van de stok is gerend terwijl hij
achterna werd gezeten door de tikker. Daaruit vloeit voort dat eveneens als
vaststaand dient te worden aangenomen dat de dader de stok niet opzettelijk in
de richting van slachtoffer heeft gegooid.
Ter beoordeling ligt vervolgens de vraag voor of het
handelen van de dader als maatschappelijk onzorgvuldig moet worden aangemerkt.
Daarbij heeft als maatstaf te gelden dat de enkele
mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag
inherent gevaar, dit gedrag niet reeds onrechtmatig maakt. Dergelijk
gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van
waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als
gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van
zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (vergelijk Hoge Raad 9
december 1994, NJ 1996, 403).
Van belang in dat verband is verder dat beide partijen
hebben gesteld dat ten tijde van het gooien van de stok sprake was van een
sport- en spelsituatie. In een sport- en spelsituatie worden voor het aannemen
van onrechtmatigheid zwaardere eisen gesteld dan wanneer die gedraging niet in
het kader van die sport- en spelsituatie zou hebben plaatsgevonden (vergelijk
Hoge Raad 19 oktober 1990, NJ 1992, 621). Door [eisers gezamenlijk] is echter
ook gesteld dat de dader met het gooien van de stok een nieuw – voor de andere
deelnemers niet te verwachten – element in het spel heeft gebracht. De
rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat [eisers gezamenlijk], in lijn met de
door hem genoemde uitspraak van de Rechtbank Leeuwarden van 31 mei 2006(ECLI:NL:RBLEE:2006:AZ0314), heeft bedoeld te stellen dat de zwaardere eisen
die in een sport- en spelsituatie gelden voor het aannemen van onrechtmatigheid
– vanwege dit nieuwe element – niet van toepassing zijn op het onderhavige
geval.
De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan worden
gelaten of in het onderhavige geval de normen zoals die gelden in een sport- en
spelsituatie van toepassing zijn, respectievelijk of de gedraging buiten de
normaal aanvaardbare risico’s van het spel valt, zoals [eisers gezamenlijk]
kennelijk daarnaast met zijn beroep op de uitspraak van deze rechtbank van 24oktober 2013 (ECL:NL:RBAMS:2013:7079) heeft bedoeld te stellen. Ook indien slechts de algemene maatstaf wordt
toegepast, is naar het oordeel van de rechtbank namelijk geen sprake van
maatschappelijk onzorgvuldig handelen. Dat wordt als volgt toegelicht.
Door [eisers gezamenlijk] zijn geen feiten en
omstandigheden gesteld die maken dat in het onderhavige geval sprake is van een
dusdanig gevaarzettend handelen dat de dader zich daarvan had moeten onthouden.
Herhaald zij dat door [eisers gezamenlijk] niets is gesteld over de manier
waarop de stok door de dader is gegooid, waaronder de snelheid waarmee de stok
is gegooid en de positie van de aanwezige personen op het moment dat de stok
werd gegooid. Dit had wel op de weg van [eisers gezamenlijk] gelegen. In algemene zin kan niet worden
geoordeeld dat bij het gooien van een stok – van 30 centimeter lang en een
halve centimeter breed – op een speelterrein de mate van waarschijnlijkheid van
een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag
zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat
gedrag had moeten onthouden. Dat geldt des te meer nu vaststaat dat de dader de
stok recht voor zich uit heeft gegooid, in de richting van een plek waar – naar
de rechtbank als vaststaand moet aannemen – op dat moment niemand stond.
De dader heeft derhalve niet in strijd gehandeld met
hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Daarmee is de grondslag aan de vorderingen van [eisers gezamenlijk] komen te
ontvallen, zodat de vorderingen van [eisers gezamenlijk] zullen worden
afgewezen.
[eisers gezamenlijk] zal als de in het ongelijk gestelde
partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten