woensdag 21 januari 2015

Borgstelling bestuurders V.V. Young Boys door geslaagd beroep op artikel 1:88 lid 1 sub c BW vernietigd

Voor achtergrond bij deze zaak zie het artikel uit het AD: "Voorzitter voetbalclub hulpje van topcrimineel"


De feiten
Op 4 maart 2011 is een geldleningsovereenkomst tot stand gekomen tussen een geldverstrekker en de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid V.V. Young Boys. Bestuurders A en B waren op dat moment bestuurder van V.V. Young Boys. In de overeenkomst is onder het kopje “Hoofdelijke aansprakelijkheid” vermeld dat Bestuurder A en bestuurder B, handelend voor zich in privé, verklaren zich hoofdelijk jegens de geldverstrekker te verbinden tot algehele nakoming van alle verplichtingen van V.V. Young Boys uit hoofde van de overeenkomst. Onder het kopje “Ondertekening” zijn bij bestuurder A in privé en bestuurder B in privé handtekeningen geplaatst.
V.V. Young Boys is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst. V.V. Young Boys is op 3 april 2012 in staat van faillissement verklaard.

De vordering
De geldverstrekker heeft bestuurders A en B aangesproken tot betaling van het onbetaalde geldleningsbedrag. Zij heeft zich daarbij beroepen op de bij de geldleningsovereenkomst overeengekomen hoofdelijke aansprakelijkheid van Bestuurder A en B.

Het verweer
Bestuurders A en B hebben in eerste aanleg het verweer gevoerd dat hun echtgenotes geen toestemming hebben verleend als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 sub c BW voor de hoofdelijke verbondenheid van Bestuurders A en B voor de schulden van V.V. Young Boys. Bestuurder B heeft tevens het verweer gevoerd dat hij geen partij bij de geldleningsovereenkomst is, stellende dat de handtekening onder de overeenkomst niet van hem is.

Oordeel kantonrechter
De kantonrechter heeft het op artikel 1:88 BW gegronde verweer verworpen op de grond dat het aangaan van een overeenkomst van geldlening niet valt onder het bereik van artikel 1:88 lid 1 BW. De kantonrechter heeft naar aanleiding van de betwisting van bestuurder B dat de handtekening onder de overeenkomst van hem is een deskundige benoemd. Bestuurders A en B hebben aan de kantonrechter verzocht hoger beroep van het tussenvonnis open te stellen aan welk verzoek de kantonrechter gehoor heeft gegeven.

Oordeel gerechtshof
Bestuurders A en B kunnen zich niet verenigen met de verwerping door de kantonrechter van hun verweer dat hun echtgenotes geen toestemming hebben verleend als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 sub c BW voor de hoofdelijke verbondenheid van bestuurders A en B voor de schulden van V.V. Young Boys. Het hof zal er bij de behandeling van deze grieven veronderstellenderwijs van uitgaan dat ook bestuurder B de overeenkomst heeft ondertekend.
Ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub c BW behoeft een echtgenoot de toestemming van de andere echtgenoot voor overeenkomsten die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt, of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van de derde verbindt. Deze bepaling strekt tot bescherming van de andere echtgenoot.
De overeenkomst tussen de geldverstrekker en V.V. Young Boys bevat de bepaling dat bestuurders A en B zich hoofdelijk jegens de geldverstrekker verbinden tot algehele nakoming van alle verplichtingen van V.V. Young Boys uit hoofde van de overeenkomst. In de overeenkomst zijn de geldverstrekker en V.V. Young Boys als contractspartijen vermeld en uit de overeenkomst blijkt dat de geldverstrekker alleen aan V.V. Young Boys een geldlening heeft verstrekt, omdat die vereniging een liquiditeitsbehoefte had in verband met door de geldverstrekker geleverde maar door V.V. Young Boys onbetaald gelaten zaken. Aan de geldleningsovereenkomst zijn voorts afname- en reclameverplichtingen voor de vereniging verbonden. Nu de geldverstrekker wist dat de schuld uit hoofde van geldlening bestuurders A en B niet aanging, moeten zij als borg ten behoeve van V.V. Young Boys worden aangemerkt. Er is sprake van borgtocht - ongeacht of partijen die term of een andere hebben gebezigd - als iemand zich verbindt de schuld van een ander te voldoen en hij zich bij de schuldeiser aandient als iemand aan wie deze schuld zelf niet aangaat. Die situatie doet zich hier voor. Niet in geschil is voorts dat bestuurders A en B niet handelden in de normale uitoefening van hun beroep of bedrijf; zij waren bestuurder van een amateurvoetbalvereniging. Dat betekent dat zij voor het aangaan van deze verbintenis de toestemming van hun echtgenotes behoefden. De tegen het andersluidende oordeel van de kantonrechter gerichte grieven slagen derhalve.

Artikel 2:30 BW niet van toepassing
Het verweer van de geldverstrekker , dat artikel 2:30 BW in de weg staat aan de toepasselijkheid van artikel 1:88 lid 1 sub c BW, wordt verworpen. Artikel 2:30 BW, dat onder meer bepaalt dat bestuurders van een vereniging hoofdelijk naast de vereniging zijn verbonden voor schulden uit een rechtshandeling die tijdens hun bestuur opeisbaar worden, ziet op bestuurders van een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. V.V. Young Boys is, zoals De geldverstrekker ook zelf stelt, een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. Daarop is artikel 2:30 BW niet van toepassing. Uit artikel 2:29 lid 2 BW volgt dat bestuurders van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid als V.V. Young Boys na de inschrijving en nederlegging van de statuten in het handelsregister niet hoofdelijk naast de vereniging aansprakelijk zijn voor schulden van de vereniging. Gesteld noch gebleken is dat inschrijving en nederlegging niet heeft plaatsgehad.

Bestuurders A en B hebben hun stelling dat zij bij het aangaan van die verbintenis waren gehuwd, na betwisting door de geldverstrekker , bij memorie van antwoord in incidenteel appel onderbouwd met stukken, te weten een kopie van inschrijving van het huwelijk van Bestuurder A en zijn echtgenote in het huwelijksboekje en een kopie van de legitimatiebewijzen van Bestuurder B en zijn echtgenote. De geldverstrekker heeft hierop in de vervolgens door haar genomen akte niet meer gereageerd. Daarmee staat, als onvoldoende nader weersproken, vast dat bestuurders A en B bij het aangaan van de verbintenis waren gehuwd.
Bestuurders A en B hebben bij memorie van grieven gesteld dat hun echtgenotes jegens de geldverstrekker een beroep hebben gedaan op het ontbreken van hun toestemming en dat zij de rechtshandeling buitengerechtelijk hebben vernietigd. De geldverstrekker heeft dit bij gebrek aan wetenschap betwist. Bestuurders A en B hebben vervolgens bij memorie van antwoord in incidenteel appel gesteld dat dit hen verbaast omdat de brieven door de echtgenotes aan de geldverstrekker zijn toegezonden en dat de gemachtigde van de geldverstrekker aan de echtgenote van bestuurder A heeft laten weten dat die vernietiging niet werd geaccepteerd en dat de echtgenote van bestuurder B haar brief niet als zijnde onbestelbaar retour heeft ontvangen. De geldverstrekker heeft hierop bij haar akte niet meer gereageerd. Daarmee staat, als onvoldoende nader weersproken, vast dat de echtgenotes de rechtshandeling van hun echtgenoten buitengerechtelijk hebben vernietigd.

Het rechtsgeldige beroep van de echtgenotes van Bestuurders A en B op vernietigbaarheid van de borgstellingen heeft tot gevolg dat De geldverstrekker geen vordering op hen heeft op grond van de geldleningsovereenkomst. De vordering van De geldverstrekker jegens bestuurders A en B behoort dan ook te worden afgewezen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten