Voor achtergrond bij deze zaak zie het artikel uit het AD: "Voorzitter voetbalclub hulpje van topcrimineel"
De feiten
Op 4 maart 2011 is een
geldleningsovereenkomst tot stand gekomen tussen een geldverstrekker en de
vereniging met volledige rechtsbevoegdheid V.V. Young Boys. Bestuurders A en B waren
op dat moment bestuurder van V.V. Young Boys. In de overeenkomst is onder het
kopje “Hoofdelijke aansprakelijkheid” vermeld dat Bestuurder A en bestuurder B,
handelend voor zich in privé, verklaren zich hoofdelijk jegens de
geldverstrekker te verbinden tot algehele nakoming van alle verplichtingen van
V.V. Young Boys uit hoofde van de overeenkomst. Onder het kopje “Ondertekening”
zijn bij bestuurder A in privé en bestuurder B in privé handtekeningen
geplaatst.
V.V. Young Boys is tekortgeschoten in de
nakoming van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de
geldleningsovereenkomst. V.V. Young Boys is op 3 april 2012 in staat van
faillissement verklaard.
De
vordering
De geldverstrekker heeft bestuurders A
en B aangesproken tot betaling van het onbetaalde geldleningsbedrag. Zij heeft
zich daarbij beroepen op de bij de geldleningsovereenkomst overeengekomen
hoofdelijke aansprakelijkheid van Bestuurder A en B.
Het
verweer
Bestuurders A en B hebben in eerste
aanleg het verweer gevoerd dat hun echtgenotes geen toestemming hebben verleend
als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 sub c BW voor de hoofdelijke verbondenheid
van Bestuurders A en B voor de schulden van V.V. Young Boys. Bestuurder B heeft
tevens het verweer gevoerd dat hij geen partij bij de geldleningsovereenkomst
is, stellende dat de handtekening onder de overeenkomst niet van hem is.
Oordeel
kantonrechter
De
kantonrechter heeft het op artikel 1:88 BW gegronde verweer verworpen op de grond dat het aangaan van een overeenkomst van geldlening
niet valt onder het bereik van artikel 1:88 lid 1 BW. De kantonrechter heeft
naar aanleiding van de betwisting van bestuurder B dat de handtekening onder de
overeenkomst van hem is een deskundige benoemd. Bestuurders A en B hebben aan
de kantonrechter verzocht hoger beroep van het tussenvonnis open te stellen aan
welk verzoek de kantonrechter gehoor heeft gegeven.
Oordeel
gerechtshof
Bestuurders A en B kunnen zich niet
verenigen met de verwerping door de kantonrechter van hun verweer dat hun
echtgenotes geen toestemming hebben verleend als bedoeld in artikel 1:88 lid 1
sub c BW voor de hoofdelijke verbondenheid van bestuurders A en B voor de
schulden van V.V. Young Boys. Het hof zal er bij de behandeling van deze
grieven veronderstellenderwijs van uitgaan dat ook bestuurder B de overeenkomst
heeft ondertekend.
Ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub c BW
behoeft een echtgenoot de toestemming van de andere echtgenoot voor
overeenkomsten die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening
van zijn beroep of bedrijf, zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar
verbindt, zich voor een derde sterk maakt, of zich tot zekerheidstelling voor
een schuld van de derde verbindt. Deze bepaling strekt tot bescherming van de
andere echtgenoot.
De overeenkomst tussen de
geldverstrekker en V.V. Young Boys bevat de bepaling dat bestuurders A en B zich
hoofdelijk jegens de geldverstrekker verbinden tot algehele nakoming van alle
verplichtingen van V.V. Young Boys uit hoofde van de overeenkomst. In de
overeenkomst zijn de geldverstrekker en V.V. Young Boys als contractspartijen
vermeld en uit de overeenkomst blijkt dat de geldverstrekker alleen aan V.V.
Young Boys een geldlening heeft verstrekt, omdat die vereniging een
liquiditeitsbehoefte had in verband met door de geldverstrekker geleverde maar
door V.V. Young Boys onbetaald gelaten zaken. Aan de geldleningsovereenkomst
zijn voorts afname- en reclameverplichtingen voor de vereniging verbonden. Nu de
geldverstrekker wist dat de schuld uit hoofde van geldlening bestuurders A en B
niet aanging, moeten zij als borg ten behoeve van V.V. Young Boys worden
aangemerkt. Er is sprake van borgtocht -
ongeacht of partijen die term of een andere hebben gebezigd - als iemand zich
verbindt de schuld van een ander te voldoen en hij zich bij de schuldeiser
aandient als iemand aan wie deze schuld zelf niet aangaat. Die situatie doet
zich hier voor. Niet in geschil is
voorts dat bestuurders A en B niet handelden in de normale uitoefening van hun
beroep of bedrijf; zij waren bestuurder van een amateurvoetbalvereniging. Dat
betekent dat zij voor het aangaan van deze verbintenis de toestemming van hun
echtgenotes behoefden. De tegen het andersluidende oordeel van de kantonrechter
gerichte grieven slagen derhalve.
Artikel
2:30 BW niet van toepassing
Het verweer van de geldverstrekker , dat
artikel 2:30 BW in de weg staat aan de toepasselijkheid van artikel 1:88 lid 1
sub c BW, wordt verworpen. Artikel 2:30 BW, dat onder meer bepaalt dat
bestuurders van een vereniging hoofdelijk naast de vereniging zijn verbonden
voor schulden uit een rechtshandeling die tijdens hun bestuur opeisbaar worden,
ziet op bestuurders van een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid waarvan
de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. V.V. Young Boys is,
zoals De geldverstrekker ook zelf stelt, een vereniging met volledige
rechtsbevoegdheid. Daarop is artikel 2:30 BW niet van toepassing. Uit artikel
2:29 lid 2 BW volgt dat bestuurders van een vereniging met volledige
rechtsbevoegdheid als V.V. Young Boys na de inschrijving en nederlegging van de
statuten in het handelsregister niet hoofdelijk naast de vereniging
aansprakelijk zijn voor schulden van de vereniging. Gesteld noch gebleken is
dat inschrijving en nederlegging niet heeft plaatsgehad.
Bestuurders A en B hebben hun stelling
dat zij bij het aangaan van die verbintenis waren gehuwd, na betwisting door de
geldverstrekker , bij memorie van antwoord in incidenteel appel onderbouwd met
stukken, te weten een kopie van inschrijving van het huwelijk van Bestuurder A en
zijn echtgenote in het huwelijksboekje en een kopie van de legitimatiebewijzen
van Bestuurder B en zijn echtgenote. De geldverstrekker heeft hierop in de
vervolgens door haar genomen akte niet meer gereageerd. Daarmee staat, als
onvoldoende nader weersproken, vast dat bestuurders A en B bij het aangaan van
de verbintenis waren gehuwd.
Bestuurders A en B hebben bij memorie
van grieven gesteld dat hun echtgenotes jegens de geldverstrekker een beroep
hebben gedaan op het ontbreken van hun toestemming en dat zij de
rechtshandeling buitengerechtelijk hebben vernietigd. De geldverstrekker heeft
dit bij gebrek aan wetenschap betwist. Bestuurders A en B hebben vervolgens bij
memorie van antwoord in incidenteel appel gesteld dat dit hen verbaast omdat de
brieven door de echtgenotes aan de geldverstrekker zijn toegezonden en dat de
gemachtigde van de geldverstrekker aan de echtgenote van bestuurder A heeft
laten weten dat die vernietiging niet werd geaccepteerd en dat de echtgenote
van bestuurder B haar brief niet als zijnde onbestelbaar retour heeft
ontvangen. De geldverstrekker heeft hierop bij haar akte niet meer gereageerd.
Daarmee staat, als onvoldoende nader weersproken, vast dat de echtgenotes de
rechtshandeling van hun echtgenoten buitengerechtelijk hebben vernietigd.
Het
rechtsgeldige beroep van de echtgenotes van Bestuurders A en B op
vernietigbaarheid van de borgstellingen heeft tot gevolg dat De geldverstrekker
geen vordering op hen heeft op grond van de geldleningsovereenkomst. De vordering van De geldverstrekker jegens bestuurders A en B behoort
dan ook te worden afgewezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten