De
feiten
Op 25 mei 2015 heeft in [woonplaats] een
(amateur)voetbalwedstrijd plaatsgevonden tussen de eerste elftallen van
[voetbalclub 1] en [voetbalclub 2]. De trainer was op dat moment trainer van
[voetbalclub 2] .
Tijdens de wedstrijd heeft de trainer
een rode kaart gekregen. Na afloop heeft zich in de bestuurskamer een incident
voorgedaan, waarbij de trainer het arbitraal trio verbaal onheus heeft
bejegend.
De scheidsrechter heeft op 25 mei 2015
een rapportage opgesteld over het incident, waarin hij melding maakt van de
door hem geconstateerde overtredingen. Daarmee is de overtreding aanhangig
geworden bij de Tuchtcommissie van de sectie amateurvoetbal van de KNVB
(hierna: de tuchtcommissie). De assistent-scheidsrechters hebben op 26 mei 2015
eveneens een rapportage ingediend. De tuchtcommissie heeft de trainer naar
aanleiding van deze rapportage op 28 mei 2015 een tenlastelegging gezonden.
Op 10 juni 2015 heeft de tuchtcommissie
mondeling onderzoek gedaan, ter gelegenheid waarvan zes personen zijn gehoord,
waaronder beide assistent-scheidsrechters, de trainer en de voorzitter en
secretaris van [voetbalclub 2] .
Bij uitspraak van 24 juni 2015 heeft de
tuchtcommissie bewezen verklaard:
“Dat
u zich tijdens en na de wedstrijd [voetbalclub 1] - [voetbalclub 2] d.d. 25 mei
2015 te [woonplaats] onbehoorlijk heeft gedragen door:
1.
Het bedreigen van de scheidsrechter(s) met de woorden: ‘jij vuile racist, jij
moet snel naar je fucking god bidden want dit is het einde van het leven voor
jou. ga maar fucking bidden want dit is echt het einde voor jou. Je zult het
fucking bidden nodig hebben, vuile racist.’
2.
Het beledigen van de scheidsrechter(s) met de woorden: ‘racist’, ‘jullie hebben
mij genaaid’, ‘jullie zijn flikkers’, ‘het is een schande en jullie zijn een
schande’, ‘jullie zijn vuile racisten’, ‘vuile fucking racisten’, ‘fucking
brilsmurf’, ‘fucking kale’
3.
Het op agressieve wijze belagen van de scheidsrechter(s)
(Artikel
2 lid 2 sub b Algemeen Reglement)”
De tuchtcommissie heeft de trainer
daarop als volgt beslist:
“STRAFMOTIVERING
(…)
De
tuchtcommissie heeft zich bij het bepalen van de strafmaat in eerste aanleg
afgevraagd of er sprake is geweest van een excessieve overtreding, waarbij
dient te worden vastgesteld of de geuite bedreigingen ernstig (…) zijn geweest.
De tuchtcommissie is van oordeel dat de strekking van de woorden in combinatie
met de houding van betrokkene als excessief bestempeld en ook betraft dienen te
worden.
De
richtlijn voor het ernstig bedreigen van de scheidsrechter schrijft conform
paragraaft 2.3.2.2 van de Handleiding tuchtzaken amateurvoetbal - seizoen
2014/’15 een schorsing van 12 maanden t/m ontzetting uit het lidmaatschap als
straf voor.
De
tuchtcommissie is van oordeel dat alleen al de geuite bedreigingen op zich
zouden leiden tot de minimale straf. Daarnaast heeft de tuchtcommissie bij het
bepalen van de strafoplegging het volgende in acht genomen:
- Dat betrokkene na afloop van de
wedstrijd de mogelijkheid heeft gehad om zich te bezinnen en er zodoende voor
heeft kunnen kiezen om niet naar de bestuurskamer te gaan.
- Dat betrokkene tijdens de wedstrijd de
assistent-scheidsrechter bij zijn arm heeft gepakt.
- Dat er naast bedreigingen ook
beledigingen zijn geuit door betrokkene.
- De strafkaart van betrokkene, waarop
valt af te lezen dat dit de derde overtreding van betrokkene is dit seizoen.
Hierdoor
heeft de tuchtcommissie besloten om af te wijken van de minimale straf ten
nadele van betrokkene. Deze afwijking komt ten uiting in het voorwaardelijke
deel van de straf.
STRAFOPLEGGING
(…)
- Een schorsing van 18 maanden, waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De
ingangsdatum van de straf is 24 juni 2015.
Dit
houdt in dat betrokkene gedurende de schorsing niet aan wedstrijden in de zaal
of op het veld noch aan zaal- of veldtrainingen mag deelnemen, geen functie
binnen de KNVB of binnen een vereniging mag vervullen en op geen enkele wijze,
actief of passief, mag deelnemen aan activiteiten binnen de KNVB of binnen een
vereniging.”
De trainer heeft op 25 juni 2015 beroep
ingesteld tegen de uitspraak. Bij uitspraak van 13 juli 2015 heeft de commissie
van beroep de uitspraak van de tuchtcommissie van 24 juni 2015 bevestigd.
Vervolgens heeft de trainer op 7 augustus 2015 een herzieningsverzoek
ingediend. Dit verzoek is door de commissie van beroep afgewezen op 28 augustus
2015.
Het
geschil
De trainer vordert schorsing van de
uitspraak waarbij de trainer is geschorst.
De
beoordeling
De
trainer heeft onweersproken gesteld dat de werkzaamheden die hij voor
[voetbalclub 2] verrichtte zijn voornaamste bron van inkomen vormden en dat hij
ten gevolge van de schorsing geen inkomen meer ontvangt. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat
de KNVB haar tuchtrechtspraak statutair heeft belegd bij onafhankelijke organen
van de KNVB, waaronder de tuchtcommissie van de sectie amateurvoetbal. De
uitspraken van die commissie betreffen daarmee besluiten van een orgaan van de
rechtspersoon, zodat de nietigheid en/of vernietigbaarheid van deze uitspraken
getoetst dienen te worden aan de in de artikelen 2:14 lid 1 BW en 2:15 lid 1 BW
opgenomen criteria.
De trainer heeft verzocht om schorsing
van de uitspraak nu deze de toets van de redelijkheid en billijkheid niet kan
doorstaan en in een bodemprocedure geen stand zal houden. De
voorzieningenrechter begrijpt de vordering aldus dat de trainer meent dat de
uitspraak vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW. De
voorzieningenrechter dient bij een dergelijke vordering het bestreden besluit
marginaal te toetsen, waarbij als toetsingskader geldt of de tuchtcommissie
en/of de commissie van beroep in redelijkheid en naar billijkheid tot diens
uitspraken konden komen en het besluit bij de bodemrechter stand zal houden.
Tussen partijen is ter gelegenheid van
de mondelinge behandeling debat ontstaan of de vordering zich dient te richten
tegen de uitspraak van de tuchtcommissie of de commissie van beroep. de trainer
heeft bij dagvaarding terecht schorsing van het besluit van de tuchtcommissie
gevorderd, nu de vraag of het orgaan van de KNVB in redelijkheid en naar
billijkheid tot diens besluit moet komen met name ziet op de wijze waarop de
tuchtcommissie de procedure heeft vormgegeven en de strafmaat heeft
gemotiveerd. Bovendien zou schorsing van het besluit van de commissie van
beroep niet tot een voor de trainer gunstig resultaat leiden, nu daarmee het
besluit van de tuchtcommissie in stand gelaten wordt.
de trainer heeft ter onderbouwing van
zijn stelling dat de uitspraak van de tuchtcommissie vernietigbaar is enerzijds
aangevoerd dat de tuchtcommissie ten onrechte geen getuigen aan de zijde van de
trainer heeft gehoord en anderzijds dat de opgelegde schorsing disproportioneel
is gezien de persoonlijke situatie van de trainer .
Ten aanzien van de getuigen geldt dat
zijdens de KNVB onweersproken is gesteld dat zij in de schriftelijke oproeping
voor de mondelinge behandeling heeft gewezen op de mogelijkheid om getuigen te
doen horen. de trainer heeft echter niet op voorhand opgave gedaan van de door
hem gewenste getuigen, noch heeft hij ter gelegenheid van het mondeling
onderzoek van 10 juni 2015 de tuchtcommissie verzocht om getuigen te horen.
Overigens zijn bij het mondeling onderzoek wel getuigen van de zijde van
[voetbalclub 2] gehoord. Daarmee staat voldoende vast dat de trainer weliswaar
de mogelijkheid heeft gehad om getuigen te laten horen, maar dat hij daarvan
geen gebruik heeft gemaakt. Dat deze getuigen niet zijn gehoord kan de trainer
dan ook niet aan de KNVB tegenwerpen. Daarbij geldt bovendien dat in dit kort
geding ook niet is gebleken wat deze getuigen zouden hebben kunnen verklaren en
of dit de tuchtcommissie tot een ander oordeel had kunnen brengen. Daaruit
volgt reeds dat de tuchtcommissie in redelijkheid en naar billijkheid tot haar
bewezenverklaring heeft kunnen komen, nu de gestelde disproportionaliteit
slechts ziet op de opgelegde straf. Onvoldoende aannemelijk is dan ook dat de
bodemrechter op deze grond over zal gaan tot vernietiging van het besluit.
Ten aanzien van de gehanteerde strafmaat
geldt dat in artikel 25 lid 3 onder b van het Reglement Tuchtrechtspraak
Amateurvoetbal is bepaald dat voor excessieve overtredingen zoals door de
trainer begaan onvoorwaardelijke minimum- en maximumstraffen gelden. Uit het in
een bijlage bij dat reglement opgenomen ‘Overzicht excessen en
onvoorwaardelijke minimum- en maximumstraffen excessen’ blijkt dat voor
‘Ernstige bedreiging’ de geldende minimumstraf een schorsing van 12 maanden
bedraagt en de maximumstraf ontzetting uit het lidmaatschap van de KNVB
betreft. Zoals blijkt uit de hiervoor opgenomen strafmotivering heeft de
tuchtcommissie aansluiting gezocht bij de vastgestelde minimumstraf. De door haar
geconstateerde strafverzwarende omstandigheden heeft zij tot uitdrukking
gebracht in een voorwaardelijke sanctie.
Daaruit
volgt dat de door de tuchtcommissie opgelegde straf geheel binnen het door de
KNVB opgestelde kader past, waarbij de tuchtcommissie voor het
onvoorwaardelijke deel van de straf heeft volstaan met de minimum. Als zodanig
acht de voorzieningenrechter, marginaal toetsend, de straf dan ook niet
disproportioneel. Voor zover de
voorzieningenrechter het betoog van de trainer zo moet begrijpen dat de
tuchtcommissie, gezien de belangen van de trainer , die naar eigen zeggen met
[voetbalclub 2] opstaat en naar bed gaat, af had moeten wijken van de
minimumstraf treft dit evenmin doel. Tegenover het belang van de trainer om bij
[voetbalclub 2] werkzaam te kunnen zijn staat immers het zwaarwegende belang
van de KNVB om geweld en agressie in het amateurvoetbal waar mogelijk uit te
bannen. Dat de tuchtcommissie het laatste belang kennelijk zwaarder heeft laten
wegen is alleszins te billijken, zodat zij in redelijkheid en naar billijkheid
tot haar besluit heeft kunnen komen en het besluit dan ook stand zal houden bij
de bodemrechter. De vordering zal worden afgewezen.
Deze reactie is verwijderd door een blogbeheerder.
BeantwoordenVerwijderen