De feiten
Een hockeytrainer heeft verzocht om een
VAR-wuo(winst uit onderneming). De belastingdienst heeft een VAR-loon afgegeven
voor zijn activiteiten als coach van een hockeyelftal en een VAR-row(resultaat
overige werkzaamheden) voor zijn marketing en advies werkzaamheden. Uitleg over
de verschillende VAR verklaringen en de inhoud ervan is HIER te vinden. Volgens de
belastingdienst moet de arbeidsrelatie tussen eiser en de hockeyclub als een
(fictieve) dienstbetrekking worden aangemerkt.
De overwegingen
De rechtbank is van oordeel dat sprake
is van een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:402, eerste lid,
van het BW. Partijen hebben duidelijk de bedoeling gehad een overeenkomst van
opdracht te sluiten en hebben daaraan ook op die wijze uitvoering gegeven (vgl.
Hoge Raad 25 maart 2011, nr. 10/02146, LJN: BP3887, BNB 2011/205c*).
De rechtbank is van oordeel dat:
- De overgelegde overeenkomst geen andere conclusie toelaat dan dat de
hockeytrainer en de hockeyclub uitdrukkelijk hebben beoogd een overeenkomst van
opdracht te sluiten en geen arbeidsovereenkomst.
- Voorts kan op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting worden
vastgesteld dat partijen ook feitelijk uitvoering aan die overeenkomst hebben
gegeven. Zo heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk
gemaakt dat hij ondernemersrisico loopt, bestaande uit een incassorisico voor
betalingen en het ontbreken van enige ontslagbescherming.
- Ook loopt eiser het risico voor arbeidsongeschiktheid en dient hij een
verzekering af te sluiten voor eventuele schade die hij veroorzaakt bij de
uitoefening van zijn werkzaamheden. - Verder heeft eiser op geloofwaardige
wijze verklaard dat hij zijn eigen tijd kan indelen, ook tegen de wensen van de
hockeyclub in, dat hij zelf de trainingsschema's vaststelt en de wijze van
coaching invult.
- Verder is de tijdsbesteding voor andere opdrachtgevers substantieel,
zeker in vergelijking met een relatief kort hockeyseizoen van zes maanden. Dat
het bestuur van de hockeyclub aanwijzingen heeft gegeven, is niet gebleken, en
evenmin dat dergelijke aanwijzingen in een ander kader zouden worden gegeven
dan overeenkomstig artikel 7:402 van het BW. Dit geldt eveneens voor de
verantwoording die eiser zo nodig dient af te leggen. Voor zover de
belastingdienst in dit verband heeft gewezen op de uitlatingen van
bestuursleden zoals die blijken uit notulen van bestuursvergaderingen uit 2009
en 2010, dan kunnen die uitlatingen niet aan het voorgaande afdoen. Niet alleen
duiden die uitlatingen niet zonder meer op werkgeversgezag in plaats van het
geven van een aanwijzing als opdrachtgever, maar ook zijn die uitlatingen
gedaan in verband met de voorganger van de hockeytrainer, waarvan niet
duidelijk is in welke arbeidsverhouding die stond ten opzichte van de
hockeyclub. Dat eiser geen aangiften omzetbelasting heeft gedaan dwingt evenmin
tot de conclusie dat sprake is van een dienstbetrekking.
De beslissing
De rechtbank stelt de hockeytrainer in
het gelijk.
De uitspraak staat HIER
Geen opmerkingen:
Een reactie posten