Een zaak in de categorie: "Blij dat het mijn ouders niet zijn"
De feiten
[het kind] turnde vanaf
september 2010 bij een vereniging in Leek, waar op regionaal niveau wordt
getraind. Vanwege zijn groei in niveau is [het kind] medio 2011 aangemeld bij
turnvereniging WIK-FTC, waar ook op landelijk niveau kan worden getraind.
De trainers van de vereniging zijn van mening
dat [het kind] in potentie over talent beschikt. Echter, alle omstandigheden in overweging nemende is [het kind] thans
onvoldoende ontwikkeld om uit te komen in de Benjamins Talenten Divisie. Niet
moet worden uitgesloten dat [het kind] in de nabije toekomst wél in deze
divisie zal uitkomen. De huidige situatie van [het kind] laat dit echter niet
toe.
Beoordeling van de rechter
5.2. De
rechtsverhouding tussen WIK-FTC en [het kind], zijnde een vereniging en een lid
van die vereniging, wordt beheerst door het rechtspersonenrecht. Uit artikel
2:8 lid 1 BW volgt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de
statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar
moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd.
Op grond van artikel 2:15 lid 1 BW is een besluit van een orgaan van een
rechtspersoon vernietigbaar wegens strijd met - onder meer -de redelijkheid en
billijkheid of wegens strijd met een reglement. Van vernietigbaarheid is sprake
als een besluit naar inhoud of totstandkoming in strijd is met de gedragsregel
van artikel 2:8 BW. Toetsingsmaatstaf daarbij is, volgens vaste jurisprudentie,
de vraag of het orgaan dat het besluit heeft genomen bij afweging van álle bij
het besluit betrokken belangen van de in artikel 2:8 lid 1 BW bedoelde personen
in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen (HR 9 januari 1987, NJ 1987,
959). Dit veronderstelt een marginale toetsing van het bestreden besluit. Het
is niet aan de (voorzieningen)rechter om de aan het besluit ten grondslag
liggende belangenafweging volledig te toetsen.
5.3. Uit de stellingen van [de ouders] leidt de
voorzieningenrechter af dat het belang van [het kind] en zijn ouders is het
bereiken door [het kind] van een zo hoog mogelijk niveau in de turnsport, welk
belang als zodanig ook niet in strijd is met de doelstelling van WIK-FTC.
Kennelijk is [de ouders] van mening dat aan dit belang slechts recht wordt
gedaan indien WIK-FTC [het kind] (thans al) in een trainingsgroep onder leiding
van [A] plaatst. Anders dan [de ouders] is de voorzieningenrechter van oordeel
dat het niet aannemelijk is dat WIK-FTC een bindende toezegging heeft gedaan
aangaande trainingen van [het kind] onder leiding van [A], nu uit het daartoe
door [de ouders] aangevoerde e-mailbericht van 2 september 2010 slechts kan
volgen dat [het kind] tijdens de proefperiode tot 1 januari 2012 onder leiding
van [A] mocht trainen. Weliswaar heeft [het kind] vervolgens nog enige tijd bij
[A] getraind, maar WIK-FTC heeft ter zitting genoegzaam toegelicht dat dit op
grond van een compromis met [de ouders] is gebeurd. Een (bindende) toezegging,
inhoudende dat [het kind] ongeacht het oordeel van (al) zijn trainers over zijn
niveau op landelijk niveau zou mogen (blijven) trainen, kan ook daaruit niet
worden afgeleid. Ook indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat
de gedragsregels van de KNGU op dit geschil van toepassing zijn, vloeit daaruit
geen verplichting voor WIK-FTC voort om [het kind] in de groep onder leiding
van [A] in te delen, nu daarin slechts is opgenomen dat, afhankelijk van het
niveau, in overleg met de ouders van de minderjarige gymnast concrete doelen
worden vastgesteld. Instemming van de ouders is derhalve geen vereiste.
5.4. Het besluit van WIK-FTC van 12 april 2012 is
- naar zij onweersproken heeft gesteld - unaniem en in overleg met de
betreffende trainers - waaronder kennelijk ook [A] - en de hoofdtrainer
genomen, terwijl tussen partijen niet in geschil is dat WIK-FTC over deskundige
trainers beschikt. Aan dit besluit zijn voorafgegaan een besluit van 24 maart
2012, een gesprek met [de ouders] op 8 maart 2012 en correspondentie met (de
advocaat van) [de ouders] In het besluit wordt gerefereerd aan het huidige
niveau van [het kind] en wordt expliciet gesteld dat ook WIK-FTC niet uitsluit
dat [het kind] in de nabije toekomst wel op een hoger niveau zal uitkomen. De
voorzieningenrechter leidt hieruit af dat ook het belang van [het kind], te
weten het bereiken van een zo hoog mogelijk niveau, door WIK-FTC in de
belangenafweging is betrokken. Bovendien heeft WIK-FTC naar het oordeel van de
voorzieningenrechter terecht veel waarde gehecht aan het oordeel van haar
trainers over het niveau van [het kind]. De vraag of WIK-FTC op grond van de
belangenafweging terecht tot het oordeel is gekomen dat de
recreatie/voorbereidingsgroep het meest aangewezen traject is voor [het kind]
om zich verder te ontwikkelen, valt buiten de reikwijdte van de marginale
toetsing door de voorzieningenrechter.
5.5. Op grond van het voorgaande komt de
voorzieningenrechter tot het oordeel dat WIK-FTC in redelijkheid heeft kunnen
komen tot het besluit van 12 april 2012 om [het kind] in de voorbereidingsgroep
te plaatsen. Van strijd met de redelijkheid en billijkheid of strijd met een
reglement in de zin van artikel 2:15 lid 1 sub b en sub c BW - en daarmee
vernietigbaarheid van het besluit - is derhalve geen sprake. De
voorzieningenrechter acht dan ook niet aannemelijk dat in een bodemprocedure
het gewraakte besluit vernietigd zal worden door de rechtbank. Schorsing van
het besluit is aldus niet aan de orde. De voorzieningenrechter zal de
vorderingen van [de ouders] dan ook afwijzen.
De uitspraak staat HIER
Geen opmerkingen:
Een reactie posten