vrijdag 30 oktober 2015

Uitleg sponsorovereenkomst Clafis Ingenieurs/ Sport Navigator


Clafis is een landelijk opererend ingenieursbureau. Sport Navigator houdt zich bezig met sportmarketing en sportmanagement. Zij heeft professionele schaatsers uit verschillende landen onder contract en ondersteunt deze schaatsers op commercieel gebied. Zij werft daartoe sponsors. Tegen betaling door de sponsor voeren de schaatsers het logo van de sponsor op hun schaatspak tijdens (internationale) wedstrijden.
Partijen hebben vanaf 2008 zaken met elkaar gedaan. Op 30 mei 2008 hebben zij een sponsorcontract gesloten voor de periode tot en met 1 april 2010 (de “Logo overeenkomst 2008-2010”). Hierin is opgenomen dat Sport Navigator zal zorgdragen voor een dominante logopositie voor Clafis tijdens internationale ISU langebaan schaatsevenementen met inzet van internationale schaatsers. De schaatsers zouden worden voorzien van het Clafis logo op de schouder van het wedstrijdpak, links of rechts, en de zijkant van de warming-up- c.q. podiummuts. Partijen hebben vervolgens een aanvullende overeenkomst gesloten voor de periode van 23 december 2008 tot en met 1 april 2009 (de “Aanvullende Logo overeenkomst 2008-2009”). Daarin is geregeld dat Sport Navigator zal zorgdragen voor extra logo-exposure voor Clafis tijdens alle nog komende internationale ISU langebaan schaatsevenementen. De schaatsers zouden worden voorzien van het Clafis logo op het linkerbeen van het wedstrijdpak, tegen een door Clafis te betalen extra vergoeding. Op 19 oktober 2009 hebben partijen opnieuw een aanvullende overeenkomst gesloten, nu voor de periode tot en met 1 april 2010 (de “Aanvullende Logo overeenkomst 2009-2010”). Daarin is geregeld dat Sport Navigator zal zorgdragen voor massale logo exposure voor Clafis tijdens alle komende internationale ISU langebaan schaatsevenementen. De schaatsers zouden worden voorzien van het Clafis logo op het linkerbeen van het wedstrijdpak (het schouderlogo uit de oorspronkelijke logo overeenkomst kwam te vervallen), ook weer tegen een extra vergoeding.
Partijen hebben vervolgens een nieuw sponsorcontract gesloten voor de periode van 3 mei 2010 tot en met 1 april 2014 (de “Logo-overeenkomst 2010-2014”). Sport Navigator is hierin aangeduid als SN en Clafis als CE.
In de considerans van de overeenkomst staat onder meer:
“(…) SN in staat is gebleken een constante dominante logo-positie te kunnen realiseren. Dit is wat CE ook van SN wenst af te nemen tijdens belangrijke internationale schaatswedstrijden. Alle schaatsers, verbonden met SN, zullen (voor zover van toepassing) hun wedstrijden zoals bijv. EK Allround, WK afstanden, WK Allround, WK Sprint en de wedstrijden van de World Cup rijden met het logo van CE volgens de bepalingen zoals vastgelegd in deze overeenkomst; (…)”

De overeenkomst houdt verder, voor zover hier van belang, het volgende in:

“Artikel 2 – Diensten SN

1.      SN zal zorgdragen voor een dominante logo-positie voor CE tijdens komende internationale ISU lange baan schaatsevenementen met inzet van internationale schaatsers. Deze internationale schaatsers zullen daar waar mogelijk worden voorzien van het logo van CE. Doelstelling is dat minimaal 50% van alle buitenlandse deelnemers aan de EK’s Allround en de WK’s Sprint deze evenementen hun races zullen rijden met het logo van CE.

2.      De EK’s Allround en de WK’s Sprint zullen als meetmoment gelden om te bepalen of de doelstelling van 50% is gehaald. Hierbij geldt steeds dat deze schaatsers ook tijdens al hun andere internationale wedstrijden, voor zover van toepassing, in het onderhavige seizoen dit logo zullen dragen. Het spreekt voor zich dat SN zich zal inspannen om voorts zoveel mogelijk overige schaatsers van het CE logo te voorzien teneinde een zo maximaal mogelijke exposure te behalen ten tijde van de terzake doende internationale wedstrijden.

3.      De schaatsers worden van het logo voorzien op de volgende plaatsen:
- Op het linkerbeen van het wedstrijdpak
- Op het linkerbeen van de inrijbroek

4.      Indien met betrekking tot de onder artikel 2.3 genoemde logoplaatsen reeds bestaande afspraken gelden tussen schaatser en bond, bond en bedrijfsleven of schaatser en bedrijfsleven, zal door SN indien mogelijk een alternatieve positie worden gekozen.

5.      (…)”

Artikel 3 – Financiële verplichtingen

1.      CE gaat met SN een betalingsverplichting aan, m.b.t. hetgeen in artikel 2 is overeengekomen, voor een totaal bedrag van (…) in het eerste jaar van deze overeenkomst.

2.      Ieder volgend jaar zal, gedurende de looptijd van deze overeenkomst, het bedrag overeengekomen in artikel 3.1 jaarlijks verhoogd worden met (…).

(…)

5. In artikel 2 is overeengekomen wat de beoogde logo-positie zal zijn. Indien dit niet wordt gerealiseerd (al dan niet op de overeengekomen plaatsen) dan wordt de betalingsverplichting van CE gereduceerd volgens de volgende staffel:
- Indien een logo-positie, o.b.v. hetgeen is overeengekomen in artikel 2, van minder dan 20% van 50% van het totale deelnemersveld wordt gerealiseerd dan heeft CE een betalingsverplichting van 25% van het bedrag;
- Indien, o.b.v. hetgeen is overeengekomen in artikel 2, 20% - 40 % van 50% wordt gerealiseerd dan voldoet CE 60 % van het bedrag;
- Indien, o.b.v. hetgeen is overeengekomen in artikel 2, 40 % - 70 % van 50% wordt gerealiseerd dan voldoet CE 80 % van het bedrag;
- Indien, o.b.v. hetgeen is overeengekomen in artikel 2, meer dan 75 % van 50% wordt gerealiseerd dan voldoet CE het volledige bedrag.
- Voor elke 10% boven de overeengekomen 100% van 50% zal CE 5% boven op het bedrag betalen.

(…).

Artikel 5 – Exclusiviteit

1. CE en SN zullen geen nieuwe partnerships overeenkomen die de rechten en positie van de andere partij in deze overeenkomst ondermijnt met dien verstande dat zulks enkel betrekking heeft op de logo-posities zoals beschreven in artikel 2.3 van deze overeenkomst op straffe van een dwangsom van € 50.000,= excl. BTW per gebeurtenis.

(…)

3. CE zal in geen geval rechtstreeks schaatsers en/of bonden benaderen dan wel overeenkomsten aangaan op straffe van een dwangsom van € 50.000,= excl. BTW per gebeurtenis.

Artikel 6 – Informatie en vertrouwelijkheid

1.      Partijen zullen elkaar alle informatie verschaffen welke redelijkerwijs noodzakelijk is voor uitvoering van deze overeenkomst (…).
2.      (…)

3.      SN zal CE inzicht verschaffen met welke bonden/schaatsers tot overeenstemming is gekomen. (…)

Artikel 7 – Publicaties

1. Partijen zullen alleen met wederzijdse instemming in reclame-uitingen en/of andere publicaties mededeling doen over deze overeenkomst/samenwerking.

(…)

Artikel 9 – Contractuele relatie tussen SN en bonden/schaatsers

1.      SN sluit overeenkomsten met de schaatsers waarin zij de met CE in deze overeenkomst en eventueel aanvullend gemaakte afspraken, vastlegt.

2.      SN zal zich inspannen om met de bonden/schaatser een akkoord te sluiten voor plaatsing van het logo van CE op de overeengekomen logopositie, zoals bepaald in artikel 2, en het niet aanbrengen van logo’s, op willekeurig welke positie, van ondernemingen die zich in dezelfde branche begeven als CE.
(…)”

Op 13 maart 2014 heeft de directeur van Clafis bekend gemaakt dat Clafis een eigen schaatsploeg zal starten. Bij brief van 10 april 2014 heeft (de advocaat van) Sport Navigator aan Clafis meegedeeld dat Clafis door deze mededelingen onder meer in strijd met de artikelen 5 en 7 van de overeenkomst heeft gehandeld en dat Clafis aansprakelijk is voor de door Sport Navigator geleden schade, alsmede dat Clafis een boete van € 700.000,-- heeft verbeurd. Bij brief van 24 april 2014 heeft Clafis de aansprakelijkheid van de hand gewezen en op grond van artikel 6 van de overeenkomst Sport Navigator verzocht haar te informeren over de schaatsers/bonden die aan Sport Navigator verbonden zijn geweest tijdens de duur van de Logo-overeenkomst 2010-2014, welke van die schaatsers met het logo van Clafis hebben gereden tijdens de belangrijkste wedstrijden en welke exposurepercentages werden gehaald. Sport Navigator heeft Clafis aangeboden haar te informeren over welke buitenlandse schaatsers in de jaren 2010-2014 met het Clafis logo hebben gereden op de EK’s Allround en WK’s Sprint, wat de exposurepercentages bij deze wedstrijden waren en met welke schaatsers Sport Navigator gedurende de duur van de Logo-overeenkomst 2010-2014 tot overeenstemming is gekomen over het rijden met het Clafis logo. Sport Navigator heeft daarbij aangegeven dat Clafis op grond van de Logo-overeenkomst 2010-2014 geen recht had op informatie over andere internationale toernooien dan de EK’s Allround en WK’s Allround (bedoeld is kennelijk: WK’s Sprint, hof), als ook geen recht had op informatie over welke schaatsers en bonden bij Sport Navigator zijn aangesloten. Sport Navigator heeft daarbij voorts als voorwaarde gesteld dat zij met het verstrekken van de door haar voorgestelde informatie aan haar informatieverplichting zou hebben voldaan en dat na het verstrekken van informatie en de overzichten het door Clafis aangekondigde kort geding zou worden ingetrokken. Clafis is hiermee niet akkoord gegaan.


De beoordeling

Rechtsverwerking?
De grieven II tot en met IV zijn gericht tegen het oordeel in rov. 4.1 van het vonnis dat het beroep van Sport Navigator op rechtsverwerking niet slaagt. Sport Navigator betoogt dat Clafis, door ieder jaar 100% van de gefactureerde vergoeding te betalen, verder niet te verzoeken om informatie en de door Sport Navigator gestuurde overzichten te accepteren, afstand heeft gedaan van haar recht om alsnog informatie op te vragen, althans haar recht op dit punt heeft verwerkt. In dit standpunt wordt Sport Navigator niet gevolgd. Voorop staat dat voor het aannemen van rechtsverwerking enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende is. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Voor afstand van recht is een door verklaringen of gedragingen van Clafis opgewekt vertrouwen dat een recht wordt prijsgegeven vereist, nu niet is gesteld of gebleken dat Clafis haar wil daartoe aan Sport Navigator door een verklaring heeft geopenbaard. Sport Navigator, op wie hier de stelplicht rust, heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om zulks hier aan te nemen. Daarbij is (wat betreft het beroep op rechtsverwerking) allereerst van belang dat Sport Navigator niet heeft toegelicht op welke wijze zij wordt benadeeld doordat Clafis aanspraak maakt op de door haar gevraagde informatie, zodat moet worden aangenomen dat van een dergelijke benadeling geen sprake is. Voorts geldt dat, zoals de voorzieningenrechter heeft vastgesteld, het jaartarief aan het begin van ieder jaar door Sport Navigator werd gefactureerd en vervolgens door Clafis, conform de overeenkomst, in vier gelijke termijnen werd betaald. Door de in rekening gebrachte vergoeding te betalen, heeft Clafis dan ook slechts aan haar contractuele verplichting op dit punt voldaan. Uit het feit dat Clafis in dat stadium niet om nadere informatie over de prestaties van Sport Navigator vroeg, kon Sport Navigator niet zonder meer afleiden dat Clafis geen aanspraak meer zou maken op haar recht op (nadere) informatieverstrekking, noch mocht zij het niet vragen om nadere informatie redelijkerwijze opvatten als een tot haar gerichte verklaring welke ertoe strekte dat Clafis haar rechten op dat punt prijsgaf. De grieven II tot en met IV falen derhalve.

Beroep binnen bekwame tijd?
Met de grieven V en VI keert Sport Navigator zich tegen de verwerping van haar beroep op artikel 6:89 BW (De schuldeiser kan op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd Red.). Sport Navigator wijst erop dat Clafis informatie wenst te verkrijgen om na te gaan of Sport Navigator is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst en of Clafis recht heeft op terugbetaling van sponsorgelden. Naar Sport Navigator stelt, heeft zij elk seizoen vele schaatsers met het logo van Clafis (op het linkerbeen) laten rijden en heeft zij geregeld informatie daarover aan Clafis verstrekt, zodat Clafis zelf de exposurepercentages kon berekenen. Sport Navigator bestrijdt daarmee dat zij nog aanvullende informatie zou moeten verstrekken. Bovendien voert zij aan dat Clafis heeft verzuimd te onderzoeken of de prestatie beantwoordde aan hetgeen was overeengekomen. Clafis kan dit niet verbloemen door nu alsnog allerlei informatie op te vragen, aldus Sport Navigator. Naar het hof begrijpt stelt Sport Navigator zich hiermee op het standpunt dat Clafis geen belang meer heeft bij de door haar gevraagde informatie, omdat zij zich in een eventuele procedure niet meer kan beroepen op een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Ook voor dit standpunt ziet het hof echter onvoldoende grond. Clafis heeft onweersproken gesteld dat pas in het laatste seizoen vragen bij haar rezen over de nakoming van de contractuele verplichtingen door Sport Navigator. Zij heeft toen om nadere informatie gevraagd. Uit hetgeen Sport Navigator heeft gesteld, volgt niet dat Clafis al eerder aanleiding had moeten zien om onderzoek naar de door Sport Navigator verrichte prestaties (en de door Sport Navigator opgegeven resultaten) te doen. Het betoog dat Clafis niet binnen bekwame tijd onderzoek heeft gedaan en dus ook niet tijdig over een eventuele tekortkoming heeft geklaagd, gaat naar voorlopig oordeel van het hof dan ook niet op. Niet in geschil is verder dat de informatie over de bonden/schaatsers die tijdens de contractperiode aan Sport Navigator waren verbonden, welke schaatsers hebben gereden met het Clafis logo en welke exposurepercentages zijn behaald, tot het domein behoort van Sport Navigator. Sport Navigator stelt weliswaar dat zij in ieder geval voor elk jaar een overzicht heeft gestuurd van alle schaatsers die met een logo van Clafis hebben gereden, maar daarmee heeft zij niet alle voor Clafis mogelijkerwijs relevante informatie verstrekt om na te kunnen gaan of Sport Navigator aan haar verplichtingen uit de Logo-overeenkomst 2010-2014 heeft voldaan (voor het berekenen van het in artikel 2.1 van de Logo-overeenkomst 2010-2014 genoemde exposurepercentage dient Clafis bijvoorbeeld te weten wie er allemaal zijn gestart tijdens de verschillende EK’s Allround en WK’s Sprint). Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet van Clafis kan worden verlangd dat zij de ontbrekende informatie zelf uit openbare bronnen vergaart. Voor zover Sport Navigator zich op het standpunt stelt dat Clafis geen belang heeft bij de gevraagde informatie, volgt het hof haar daarin dus ook niet. Daarmee falen ook de grieven V en VI.

Spoedeisend belang?
Met grief VIII keert Sport Navigator zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Sport Navigator een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering (rov. 4.4 van het vonnis). Sport Navigator wijst erop dat zij heeft aangeboden om informatie over de EK’s Allround en WK’s Sprint te verstrekken, onder de voorwaarde dat Clafis het kort geding zou intrekken en een verklaring zou afgeven. Dat zij deze voorwaarden heeft gesteld en Clafis daarmee niet akkoord is gegaan, maakt volgens haar nog niet dat Clafis een spoedeisend belang heeft bij het verkrijgen van de informatie. Bij de beoordeling hiervan stelt het hof voorop dat de vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, beantwoord dient te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Clafis heeft als spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen aangevoerd dat zij op korte termijn haar rechtspositie kan bepalen: nadat zij de gevraagde informatie heeft ontvangen, kan zij bepalen of sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming door Sport Navigator; dit kan vervolgens aanleiding zijn voor een bodemprocedure waarin schadevergoeding wordt gevorderd. Naar het oordeel van het hof heeft Clafis hiermee haar spoedeisend belang bij de voorziening als zodanig voldoende aannemelijk gemaakt. Van belangen die daartegen moeten worden afgewogen, is (behalve ten aanzien van de vorderingen tot overlegging van contracten en afgifte van de in beslag genomen informatie, die in het incidenteel appel aan de orde komen) verder niet gebleken. Dat Sport Navigator zich vóór de procedure onder bepaalde voorwaarden bereid heeft verklaard om informatie te verstrekken, maakt het voorgaande niet anders. Waar het om gaat, is dat Sport Navigator de informatie - ook die waarvan zij het belang voor Clafis op zichzelf erkende - (tot het vonnis) feitelijk niet heeft verstrekt. De grief treft dus geen doel.

Recht op opgave van schaatsers/schaatsbonden?
Grief IX is gericht tegen de veroordeling van Sport Navigator om aan Clafis opgave te doen van alle schaatsers/schaatsbonden die in de contractperiode aan haar waren verbonden (dictum onder 5.1. sub a van het vonnis). Volgens Sport Navigator is deze veroordeling in tegenspraak met rov. 4.5 van het vonnis, waarin de voorzieningenrechter overweegt dat niet aannemelijk is dat partijen zijn overeengekomen dat alle aan Sport Navigator verbonden schaatsers bij alle internationale wedstrijden met het logo op het linkerbeen zouden rijden. Naar het voorlopig oordeel van het hof ziet Sport Navigator er hiermee echter aan voorbij dat Clafis op grond van het bepaalde in artikel 6.3 van de Logo-overeenkomst 2010-2014 (gelezen in het licht van de considerans van de overeenkomst) al zonder meer aanspraak op deze informatie had. Deze grief kan Sport Navigator daarom niet baten. Ten overvloede merkt het hof op dat, zoals hierna zal blijken, naar zijn voorlopig oordeel wel degelijk het hiervoor genoemde uitgangspunt tussen partijen geldt (zie rov. 4.18).
 
Onduidelijk welke bescheiden moeten worden overlegd?
Grief X is gericht tegen de veroordeling van Sport Navigator om opgave te doen van de exposurepercentages, “onder overlegging van voldoende gespecificeerde bescheiden waaruit zulks blijkt”. Volgens Sport Navigator is onduidelijk op welke bescheiden de voorzieningenrechter hiermee doelt. Clafis heeft vanwege de onduidelijkheid die hierover klaarblijkelijk is ontstaan haar eis gewijzigd, in die zin dat zij nu onder 1 sub c om overlegging van door de organisatoren van de wedstrijden opgestelde startlijsten vraagt. Het hof maakt hieruit op dat Clafis haar oorspronkelijke vordering tot overlegging van (niet nader omschreven) bescheiden in dit verband niet heeft gehandhaafd. Het desbetreffende onderdeel van de veroordeling moet daarom worden geschrapt. In zoverre slaagt grief X.

In het incidenteel hoger beroep verder:
In de memorie van grieven in incidenteel appel heeft Clafis verwezen naar haar stellingen in het principaal appel, inhoudende dat in het kader van de Logo-overeenkomst 2010-2014 aan haar een exclusief recht op vermelding van haar logo op het linkerbeen van alle aan Sport Navigator verbonden schaatsers en schaatsbonden bij alle belangrijke internationale schaatswedstrijden is toegezegd. Daarmee keert Clafis zich onmiskenbaar tegen het oordeel van de voorzieningenrechter (in rov. 4.5 van het bestreden vonnis) dat niet aannemelijk is dat de Logo-overeenkomst 2010-2014 daartoe strekt. Clafis heeft verder betoogd dat de voorzieningenrechter haar volledige vordering had moeten toewijzen en niet had mogen volstaan met enkel de verplichting tot het verschaffen van gegevens omtrent de schaatsers die deelnamen aan de EK’s Allround en WK’s Sprint in de contractperiode. Daarmee keert Clafis zich ook tegen het oordeel van de voorzieningenrechter (eveneens in rov. 4.5 van het vonnis) dat Sport Navigator slechts gehouden is informatie te verschaffen over de EK’s Allround en WK’s Sprint. Sport Navigator heeft dit blijkens haar reactie in de memorie van antwoord en tijdens het pleidooi ook zo begrepen. Het standpunt van Sport Navigator dat Clafis geen (voldoende kenbare) grieven tegen het vonnis heeft aangevoerd en daarom niet-ontvankelijk is in het incidenteel hoger beroep, wordt daarom verworpen.
Het bezwaar van Sport Navigator tegen de eiswijziging ziet in de eerste plaats op de vordering tot overlegging van contracten tussen Sport Navigator en schaatsers/bonden.
Sport Navigator voert daarbij aan dat het overleggen van contracten door Clafis in eerste aanleg bewust buiten de rechtsstrijd tussen partijen is gehouden, zodat de voorzieningenrechter daarover geen oordeel heeft gegeven. Volgens Sport Navigator maakt Clafis misbruik van procesrecht door nu alsnog deze vordering in te stellen. Het hof volgt Sport Navigator niet in dit betoog. Juist is dat Clafis in eerste aanleg - in het kader van haar vordering ex artikel 843a Rv - te kennen heeft gegeven dat zij niet om inzage verzocht in de onderliggende contracten tussen Sport Navigator en alle respectievelijke schaatsbonden en schaatsers en dat zij zich kon voorstellen dat inzage daarin te zeer indruist tegen de belangen van Sport Navigator. Dat maakt echter nog niet dat het in hoger beroep alsnog vorderen van overlegging van de bedoelde contracten, kennelijk op grond van een gewijzigd standpunt van Clafis over het belang dat zij bij het verkrijgen van deze informatie heeft, in strijd komt met de eisen van een goede procesorde. Dat hierdoor slechts in één feitelijke instantie over deze vordering wordt beslist, maakt dit niet anders: dit is inherent aan het gegeven dat de eiser ook in beroep nog zijn eis kan wijzigen op de voet van artikel 130 Rv (vgl. artikel 353 Rv).

Sport Navigator maakt verder bezwaar tegen de eiswijziging die betrekking heeft op de afgifte van de in beslag genomen stukken. Sport Navigator voert daarbij aan dat er op oneigenlijke gronden en onnodig beslag is gelegd door Clafis en dat, doordat de vordering tot afgifte pas in hoger beroep is ingediend, haar de mogelijkheid is ontnomen om een eis in reconventie in te stellen tot opheffing van het beslag. Hoewel dat laatste juist is, ziet het hof daarin onvoldoende reden om de eiswijziging in strijd te achten met de eisen van een goede procesorde en daarom niet toe te staan. Het standpunt dat het beslag onnodig en op oneigenlijke gronden is gelegd, levert geen reden op om de eiswijziging als zodanig niet toe te staan, maar betreft een inhoudelijk verweer dat zo nodig hierna zal worden onderzocht.

Het bezwaar van Sport Navigator tegen de eiswijziging wordt daarom verworpen.

Voor het antwoord op de vraag op welke informatie Clafis aanspraak kan maken, is allereerst van belang wat de inhoud is van de verplichtingen die uit de Logo-overeenkomst 2010-2014 voor partijen voortvloeien. Deze inhoud moet worden vastgesteld door uitleg van de overeenkomst aan de hand van de zogenaamde Haviltex-maatstaf, waarbij het niet enkel aankomt op de letterlijke tekst van de overeenkomst, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden, gewaardeerd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

In de considerans van de Logo-overeenkomst 2010-2014 staat dat alle schaatsers, verbonden met Sport Navigator, (voor zover van toepassing) hun wedstrijden zoals bijvoorbeeld het EK Allround, WK afstanden, WK Allround, WK Sprint en wedstrijden van de Worldcup zullen rijden met het logo van Clafis, volgens de bepalingen zoals vastgelegd in de overeenkomst. In artikel 2 is uitgewerkt welke diensten Sport Navigator in dit kader zal leveren. Sport Navigator zal zorgdragen voor een dominante logopositie voor Clafis tijdens de internationale langebaan schaatsevenementen met inzet van internationale schaatsers, door deze schaatsers daar waar mogelijk van het logo van Clafis te voorzien. Als doelstelling is geformuleerd dat minimaal 50% van de buitenlandse deelnemers aan de EK’s Allround en WK’s Sprint hun races met het logo van Clafis zullen rijden. Daarbij is bepaald dat de EK’s Allround en WK’s Sprint als meetmoment zullen gelden om te bepalen of de doelstelling van 50% is gehaald. Daaraan is toegevoegd dat de bedoelde schaatsers ook tijdens alle andere internationale wedstrijden voor zover van toepassing het logo van Clafis zullen dragen en dat Sport Navigator zich ervoor zal inspannen om zoveel mogelijk overige schaatsers van het Clafis logo te voorzien. In artikel 2 lid 3 is de logopositie (het linkerbeen van het wedstrijdpak en de inrijbroek) vastgesteld. In artikel 2 lid 4 is bepaald dat, indien met betrekking tot de bedoelde logoplaats al bestaande afspraken gelden tussen schaatsers, bond en bedrijfsleven, Sport Navigator zo mogelijk een alternatieve positie zal kiezen. In artikel 3 lid 5 is de hoogte van de betalingsverplichting van Clafis gekoppeld aan de mate waarin de in artikel 2 genoemde doelstelling is gehaald. In artikel 9 lid 2 is ten slotte bepaald dat Sport Navigator zich zal inspannen om met de bonden/schaatsers een akkoord te sluiten voor plaatsing van het logo van Clafis op de overeengekomen logopositie zoals bepaald in artikel 2.

Naar het voorlopig oordeel van het hof volgt uit deze bepalingen dat Sport Navigator zich ertoe heeft verbonden om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk internationale schaatsers met het logo van Clafis op het linkerbeen van het wedstrijdpak hun internationale wedstrijden zouden schaatsen. Op grond van deze contractsbepalingen stond het Sport Navigator in beginsel niet vrij om met bonden of schaatsers “concurrerende” afspraken te maken over het dragen van andere logo’s op de aan Clafis toegezegde positie. Alleen was voorzien in de mogelijkheid dat tussen schaatser en bond, bond en bedrijfsleven of schaatser en bedrijfsleven al bestaande afspraken voor die logopositie golden. Voor dat geval schreef artikel 2 lid 4 voor dat Sport Navigator dan zo mogelijk een alternatieve positie zou kiezen.

Dat de EK’s Allround en WK’s Sprint als meetmoment zijn aangeduid om te bepalen of de doelstelling is gehaald, waaraan de omvang van de door Clafis verschuldigde vergoeding is gekoppeld, wil naar het voorlopig oordeel van het hof niet zeggen dat alleen het resultaat tijdens die evenementen van belang is voor het antwoord op de vraag welke verplichtingen Sport Navigator jegens Clafis heeft op grond van de Logo-overeenkomst 2010-2014. Zoals hiervoor is weergegeven, is in de overeenkomst immers nadrukkelijk vermeld dat de desbetreffende schaatsers ook tijdens andere internationale wedstrijden het Clafis-logo zullen dragen. Op grond van het uitgangspunt in de considerans en de uitwerking daarvan in de artikelen 2 en 9 van de overeenkomst, mocht Clafis verder ook verwachten dat Sport Navigator alle aan haar verbonden schaatsers met het logo van Clafis op de toegezegde plaats zou laten rijden, tenzij bestaande afspraken tussen schaatsers, bonden en bedrijfsleven daaraan in de weg zouden staan. Sport Navigator heeft geen feiten of omstandigheden gesteld (buiten de tekst van de overeenkomst) die voor een andere uitleg zouden pleiten. In zoverre volgt het hof dan ook voorshands het standpunt van Clafis. Op het betoog van Clafis dat uit een vergelijking van de bedragen in de opeenvolgende sponsorcontracten blijkt dat de Logo-overeenkomst 2010-2014 een exclusieve positie voor Clafis op het linkerbeen betrof voor alle aan Sport Navigator verbonden schaatsers tijdens alle internationale wedstrijden, behoeft gelet op dit oordeel verder niet te worden ingegaan.

De vraag is vervolgens op welke informatie Clafis tegen deze achtergrond aanspraak kan maken. In artikel 6 lid 1 van de overeenkomst is bepaald dat partijen elkaar alle informatie zullen verschaffen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de overeenkomst. Naar het voorlopig oordeel van het hof valt daaronder de informatie die benodigd is om het in artikel 2 lid 1 en 2 bedoelde exposurepercentage tijdens EK’s Allround en WK’s Sprint te berekenen. Volgens artikel 3 lid 5 bepaalt dit immers de uiteindelijke betalingsverplichting van Clafis. Verstrekking van deze informatie is daarmee noodzakelijk voor de uitvoering van de overeenkomst. De in rov. 4.7 vermelde vorderingen onder 1 sub b en c - die op bepaalde punten afwijken van de onderdelen b en c van het dictum van het bestreden vonnis - zijn op deze grond dus toewijsbaar, voor zover het om gegevens over de EK’s Allround en WK’s Sprint tijdens de contractperiode gaat. De vordering tot overlegging van startlijsten van deze evenementen is eveneens toewijsbaar, omdat het daarbij om relevante informatie in dit kader gaat (ook deze informatie heeft Clafis nodig voor berekening van de exposurepercentages). Dat deze lijsten openbare informatie betreffen die Clafis zelf ook kan achterhalen, zoals Sport Navigator stelt, doet daaraan niet af, te meer nu deze informatie in elk geval in het domein van Sport Navigator ligt. Sport Navigator heeft tijdens het pleidooi overigens ook verklaard dat zij over deze gegevens beschikt.

Bij de andere door Clafis verlangde gegevens (voor zover niet toegewezen door de voorzieningenrechter) ligt dit anders. Clafis vraagt om die gegevens om na te kunnen gaan of Sport Navigator haar contractuele verplichtingen al dan niet volledig is nagekomen, met het oog op een eventuele vordering tot schadevergoeding. Het gaat dan niet meer om gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst in de zin van artikel 6 lid 1. Aan het bepaalde in artikel 6 lid 3, dat Sport Navigator Clafis inzicht zal verschaffen met welke schaatsbonden/schaatsers tot overeenstemming is gekomen, kan Clafis zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ook niet het recht ontlenen om kennis te nemen van de inhoud van de contracten die Sport Navigator met de bonden/schaatsers heeft gesloten.

De vordering is, wat dit betreft, op deze grondslag dus niet toewijsbaar.

Clafis heeft subsidiair verstrekking van deze gegevens gevorderd op grond van artikel 843a Rv. Dit artikel bepaalt dat degene die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking heeft. In lid 4 is bepaald dat degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden is aan deze vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Artikel 843aRv biedt, gelet op deze beperkingen, niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan Clafis slechts vermoedt dat zij steun zouden kunnen geven aan de stelling dat Sport Navigator één of meer verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. Naar het oordeel van het hof heeft Clafis, in het licht van de betwisting door Sport Navigator, onvoldoende gesteld om een rechtmatig belang bij verstrekking van deze gegevens aan te kunnen nemen. Ten aanzien van haar vordering tot overlegging van de overeenkomsten tussen Sport Navigator en de schaatsbonden/schaatsers, heeft Clafis gesteld te vermoeden dat Sport Navigator afspraken met bonden/schaatsers heeft gemaakt over plaatsing van logo’s van andere sponsoren op de aan Clafis toegezegde positie, wat uit de overeenkomsten zou kunnen blijken. Haar stellingen daarover heeft Clafis echter niet of nauwelijks onderbouwd. In de memorie van antwoord stelt zij (sub 3.22) dat bij belangrijke wedstrijden is gebleken dat de complete ploegen van Frankrijk en Polen met andere sponsoren op het linkerbeen reden, en even verderop (sub 4.7) dat moest worden vastgesteld dat de ploegen van Canada en Polen met een andere sponsor op het linkerbeen reden. Een verdere toelichting hierop heeft zij in de gedingstukken niet gegeven. Bij het beslagrekest, dat als productie G bij haar memorie is overgelegd, zijn nog wel enkele foto’s en printscreens overgelegd waaruit volgens het beslagrekest zou blijken dat een aantal aan Sport Navigator verbonden schaatsers met het logo van ‘KIA’ op het linkerbeen heeft gereden in de periode 2012-2013. Sport Navigator is hierop in de memorie van antwoord in incidenteel appel uitvoerig ingegaan en heeft het door Clafis geuite vermoeden gemotiveerd betwist. Clafis heeft hierop tijdens het pleidooi niet gereageerd. Gelet daarop is van concrete aanwijzingen voor het door Clafis geuite vermoeden op dit punt niet gebleken. De in rov. 4.3 vermelde vordering onder 1 sub a tot overlegging van de overeenkomsten is daarom niet toewijsbaar. Ten aanzien van de vordering onder 1 sub b en c, voor zover deze betrekking heeft op gegevens over andere wedstrijden dan de EK’s Allround en WK’s Sprint, geldt dat Clafis haar rechtmatige belang daarbij ook onvoldoende duidelijk heeft gemaakt. Clafis heeft geen concrete feiten gesteld die het vermoeden rechtvaardigen dat Sport Navigator wat dit betreft niet aan haar verplichtingen jegens Clafis heeft voldaan. De vordering is in zoverre dus evenmin toewijsbaar.

De beslissing

Het hof, recht doende in zowel het principale als het incidentele hoger beroep in kort geding:
- bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 11 augustus 2014, behalve voor zover het de veroordeling onder 5.1 sub b en c van het dictum betreft, vernietigt het vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;

- beveelt Sport Navigator om binnen zeven dagen na betekening van dit arrest aan Clafis opgave te doen van:
a. het aantal schaatsers (met naam en nationaliteit gespecificeerd) die hebben gereden met het logo van Clafis op het linkerbeen tijdens de EK’s Allround en de WK’s Sprint in de periode van 3 mei 2010 tot en met 1 april 2014,
b. de exposurepercentages van de buitenlandse rijders die hebben gereden op de EK’s Allround en de WK’s Sprint in de periode van 3 mei 2010 tot en met 1 april 2014, zulks onder overlegging van door de organisatoren van deze wedstrijden opgestelde startlijsten;

woensdag 28 oktober 2015

Val van pony bij proefrit. Stalhouder aansprakelijk op grond van art. 6:179; Geen beroep op exoneratiebeding. Eigen schuld slachtoffer 33%

Rechtbank Gelderland 19 augustus 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:5316

De feiten
Gedaagde is eigenaar van de [naam stal] , een eenmanszaak. Hier worden paarden en ezels gefokt en gehouden.
Op 27 april 2012 is eiseres, het latere slachtoffer , destijds 15 jaar, samen met haar tante en haar oudere nicht [nicht eiseres] (hierna: [nicht eiseres] ), die tevens haar paardrij-instructrice is, naar [naam stal] gegaan.
[nicht eiseres] was voornemens bij [naam stal] twee pony’s aan te schaffen. Ter beoordeling van de wellicht aan te kopen pony’s was het mogelijk om een proefrit te maken. Omdat het de bedoeling was dat ook het slachtoffer op een eventueel geschikte pony zou gaan rijden tijdens de rijlessen, stelde [nicht eiseres] voor dat het slachtoffer een proefrit zou maken.
Het slachtoffer is een ervaren ponyrijdster, die in 2011 kampioen dressuur NRPS (Nederlands Rijpaarden Pony Stamboek) is geworden. In 2012 was zij kampioen dressuur KNHS (Koninklijke Hippische Sport Federatie) dressuurklasse M1.
Het slachtoffer is op de [naam pony] (hierna: de pony) gaan zitten en gaan stappen. Op enig moment is de pony gaan galopperen en vervolgens abrupt naar links afgeweken waardoor het slachtoffer van de pony is geworpen. Als gevolg hiervan heeft zij een heupfractuur rechts, een sleutelbeenfractuur links en ribfracturen opgelopen.
Het slachtoffer heeft vijftien dagen in de Isalakliniek in Zwolle gelegen, waaronder op de intensive care in verband met een klaplong, met vervolgcontroles in Nijmegen (Sint Maartenskliniek en CWZ). In de rechterheup is osteosynthesemateriaal geplaatst, dat in april 2013 is verwijderd. Tevens kreeg het slachtoffer fysiotherapeutische behandelingen.
De conceptrapportage van 8 juni 2015 opgesteld door dr. A.J.F. Hosman en prof. dr. A. van Kampen, orthopedisch chirurgen (hierna: de deskundigen), vermeldt onder meer het volgende:
SAMENVATTING
Op basis van de anamnese, lichamelijk onderzoek aangevuld met de bijgeleverde bescheiden, röntgendiagnostiek en diverse scoringsformulieren kan gesproken worden over een restloos genezen claviculafractuur en een chirurgisch behandelde en geconsolideerde heupfractuur rechts. Betrokkene geeft aan geen klachten te ondervinden, behoudens tijdens hardlopen. Het beenlengteverschil van [betrokkene]kan adequaat worden gecorrigeerd door middel van een zoolverhoging van twee centimeter.”
De deskundigen hebben het percentage invaliditeit op 0% gesteld.

Bij brief van 19 juni 2015 heeft de medisch adviseur van het slachtoffer in reactie op de conceptrapportage aan de deskundigen het volgende geschreven:
“(…) Graag wil ik u nog een aantal aanvullende vragen voorleggen. U komt in uw expertise tot de conclusie dat sprake is van een beenlengteverschil van 2 cm ten nadele van rechts en dat een b.i.-percentage niet aan de orde is. Volgens AMA 5 leidt een beenlengte van 2 cm tot een b.i.-percentage van 2-3% gehele persoon. Wellicht is dit in AMA 6 niet goed terug te vinden, echter het zou mijns inziens erg vreemd zijn indien dit substantiële beenlengteverschil nu plotseling niet meer tot b.i. zou leiden. Zou u deze uitkomst kunnen heroverwegen?
Tevens wordt geconcludeerd dat sprake is van een geringe varusstandafwijking van de rechterheup ten opzichte van de contralaterale zijde. Zou u deze varusafwijking in maat en getal kunnen specificeren en ook hiervoor eventueel een passend b.i.-percentage berekenen?
Tevens verneem ik graag hoe u het risico van vervroegde arthose van de rechter knie inschat in verband met de geringe varusstandafwijking van de rechterheup?
(…)”
De vordering
Het slachtoffer vordert dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat Gedaagde aansprakelijk is voor de door het slachtoffer geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het pony-ongeval van 27 april 2012, welke schade nader zal worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet,
Het slachtoffer legt aan haar vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten het volgende ten grondslag.
Gedaagde is aansprakelijk op grond van artikel 6:179 BW. De ‘lancering’ van het slachtoffer is het gevolg van de eigen energie van de pony. Uit de overgelegde verklaringen blijkt niet van ‘risicoaanvaardend’ gedrag van het slachtoffer . Er is geen sprake van eigen schuld. De exoneratie ‘betreden op eigen risico’ heeft het slachtoffer niet gezien en is haar voorafgaand aan de toestemming om de pony te berijden niet getoond. Bovendien is het beding onredelijk bezwarend en op grond van de wet vernietigbaar. De overige omstandigheden, waaronder het feit dat Gedaagde een commercieel belang had bij de proefrit, maken dat Gedaagde is gehouden om 100% van de schade te vergoeden. Gelet op de vaststaande aansprakelijkheid is een voorschot van € 15.000,00 op de schade een redelijk bedrag. De schadestaat van november 2014 eindigt op een totaalbedrag van € 7.360,15.

Het verweer
Gedaagde concludeert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de vordering van het slachtoffer zal afwijzen, met veroordeling van het slachtoffer in de kosten van de procedure, waaronder het salaris van de advocaat en de nakosten.
Gedaagde voert de volgende verweren.
Aan het slachtoffer is met betrekking tot de pony verteld dat het een vrij onervaren zadelmakke pony van vier jaar was en dat de hulpen zorgvuldig gebruikt moesten worden. De pony is zonder problemen voorgereden door een stagiaire en bleef rustig. Nadat het slachtoffer op de pony was gaan zitten en duidelijk uitleg had gekregen over de wijze van berijden, heeft het slachtoffer aanvankelijk aan de longe gestapt en gedraafd. Daarna is de longeerlijn eraf gegaan. Op een gegeven moment heeft het slachtoffer de pony laten schrikken door te veel been te geven. De pony ging hierdoor steeds harder draven en in strijd met de instructies heeft het slachtoffer , met de handen te hoog, de teugels strak aangetrokken. De pony ging vervolgens in galop, met als gevolg dat het slachtoffer met haar benen de pony nog meer omklemde. Het gedrag van het slachtoffer heeft ertoe geleid dat ze van de pony is gevallen, en dus niet de eigen energie van de pony. Gedaagde is niet aansprakelijk. Subsdiair voert Gedaagde aan dat de zichtbare borden met ‘Betreden op eigen risico’ een exoneratie inhouden. Voor zover het slachtoffer deze borden met de voor haar begrijpelijke tekst niet heeft gezien, komt dat voor haar risico. Omdat Gedaagde zich getracht heeft te verzekeren, maar gebleken is dat dit niet mogelijk was, is de exoneratie niet onredelijk bezwarend. Voor zover eigen energie van de pony zou worden aangenomen, beroept Gedaagde zich (met verwijzing naar NJ 2004, 405) op eigen schuld van het slachtoffer , zodat hij gegeven een aantal omschreven omstandigheden slechts tot maximaal 30% van de schade aansprakelijk gehouden kan worden. Voorts heeft Gedaagde bezwaar gemaakt tegen een aantal concrete schadeposten.

De beoordeling
In geschil is het antwoord op de vraag of, en in welke mate, Gedaagde aansprakelijk is voor het aan het slachtoffer overkomen ongeval. het slachtoffer heeft haar vordering gegrond op artikel 6:179 BW, omdat zij volgens haar als gevolg van de eigen energie van de pony uit het zadel is geworpen. Het meest verstrekkende verweer van Gedaagde is dat hij aansprakelijkheid bij voorbaat heeft afgewend door zichtbare borden waarop is vermeld “Betreden op Eigen Risico”. Voorts betwist Gedaagde aansprakelijk te zijn en voert hij aan dat geen sprake is geweest van eigen energie van de pony, maar dat het slachtoffer het in strijd met de gegeven instructies te veel been heeft gegeven en de handen te hoog heeft gehouden, waardoor de pony is geschrokken en ervandoor is gegaan. Bovendien had het slachtoffer als reactie op het versnellen van de pony deze in de volte moeten dwingen en niet tegen de bakrand moeten zetten wat een soort laatste redmiddel is.

Exoneratiebeding
Wat betreft het exoneratiebeding heeft het slachtoffer aangevoerd dat zij geen borden heeft gezien en dat haar voorafgaand aan de proefrit hierover niets is gezegd. Ingeval zij het bord wel zou hebben gezien, voert het slachtoffer aan dat zij de strekking van tekst gelet op haar leeftijd niet kon begrijpen. Tot slot beroept het slachtoffer zich op de vernietigbaarheid van het exoneratiebeding.
De rechtbank overweegt het volgende. Gedaagde heeft zijn stelling dat het slachtoffer de borden met de exoneratie heeft gezien niet onderbouwd. Vaststaat dat het slachtoffer niet in de stal is geweest waar haar nicht het gesprek heeft gevoerd, maar alleen buiten heeft rondgekeken. De door Gedaagde overgelegde kopiefoto (productie 1 bij conclusie van antwoord) toont een op een staldeur bevestigde tekst met: “Wij stellen ons niet aansprakelijk voor ongevallen in de paddock, de weide, de stallen en op het terrein (noch tijdens de buitenritten)” en de tekst “ivm de hengsten schuifdeur sluiten!” Dat het slachtoffer hier is geweest, heeft Gedaagde niet gesteld. Evenmin heeft hij aangevoerd dat ook op andere plaatsen de exoneratie kenbaar is gemaakt. Derhalve staat niet vast dat het slachtoffer deze tekst heeft kunnen zien. Niet betwist is dat het slachtoffer over de uitsluiting van aansprakelijkheid niet is geïnformeerd voorafgaand aan de proefrit. Zelfs als zij de tekst had gezien, is een terechte vraag of een 15-jarige de juridische strekking hiervan had moeten begrijpen. Zelfs als daarvan zou worden uitgegaan, brengt artikel 6:237 aanhef en onder f BW mee dat het slachtoffer zich op de vernietigbaarheid van het exoneratiebeding kan beroepen. Immers, dit artikel bepaalt dat een in algemene voorwaarden voorkomend beding dat de gebruiker of een derde geheel of gedeeltelijk bevrijdt van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding, vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn. Het is aan de gebruiker van de algemene voorwaarden, in dit geval Gedaagde, om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit het tegendeel volgt. Gedaagde heeft gesteld dat de exoneratie niet onredelijk bezwarend is, omdat is gebleken dat het niet mogelijk was om zich voor het risico van ongevallen te verzekeren.
Dit argument is niet valide. Dat Gedaagde niet (b)lijkt te zijn verzekerd voor het risico van ongevallen is, naar het zich thans laat aanzien, een onbedoelde omstandigheid die volgens Gedaagde te wijten is aan zijn tussenpersoon. Voor het risico van ongevallen kan wel degelijk een verzekering worden afgesloten. Andere feiten en omstandigheden heeft Gedaagde niet gesteld, zodat heeft te gelden dat het beding onredelijk bezwarend is en het slachtoffer zich op vernietigbaarheid kan beroepen.

Aansprakelijkheid
 De door Gedaagde in dit verband gevoerde verweren, die inhouden dat geen sprake is van verwijtbaarheid en onzorgvuldigheid van zijn kant, worden gepasseerd. De aansprakelijkheid in kwestie is niet gebaseerd op onzorgvuldigheid, maar op het feit dat het risico dat schuilt in de eigen energie van de pony voor rekening van Gedaagde komt krachtens artikel 6:179 BW.
Voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van Gedaagde zijn de volgende feiten en omstandigheden relevant. De destijds 15-jarige het slachtoffer was bij [naam stal] , omdat haar nicht en tevens paardrij-instructrice [nicht eiseres] belangstelling had voor de aanschaf van een tweetal pony’s. [nicht eiseres] vond het leuk om ook een jonge pony uit te proberen. Op het moment dat de vierjarige pony in de bak werd bereden door een stagiaire, vroeg [nicht eiseres] aan het slachtoffer of zij een proefrit wilde maken. Dat wilde ze wel. De stagiaire ging akkoord en zij verzocht het slachtoffer eerst haar sporen uit te doen die ze nog aan had vanwege eerdere paardrij-activiteiten die dag. Vervolgens heeft de stagiaire volgens de eigen verklaring van het slachtoffer gezegd dat ze rustig moest opstappen, rustige beenhulpen moest geven en de handen laag houden. De stagiaire en het slachtoffer hadden afgesproken dat als het goed zou gaan, de longe op een teken van het slachtoffer eraf mocht. Na het opstappen heeft het slachtoffer vijf minuten rustig aan de longe gestapt en voltes gereden. Nadat de longe was losgemaakt, is het slachtoffer gaan stappen op de hoefslag en gaan aandraven. Toen besloot het slachtoffer de diagonaal in te zetten om van hand te veranderen. Voor het inzetten van de diagonaal zijn hulpen nodig, evenals voor het van hand veranderen. Halverwege de diagonaal heeft de pony het op een lopen gezet en is in volle galop gegaan, waarna de pony door plotseling naar links af te slaan het slachtoffer uit het zadel heeft geworpen met als gevolg dat zij tegen de paal van het hekwerk is terecht gekomen. het slachtoffer heeft nog verklaard dat op het moment dat de pony de galop inzette, er helemaal niets gebeurde in de zin van plotselinge geluiden en dergelijke. Over de rijstijl van het slachtoffer heeft [nicht eiseres] verklaard dat zij altijd met de handen redelijk hoog rijdt.
Uit het feitencomplex blijkt dat de meest waarschijnlijke oorzaak van het ongeval is gelegen in de combinatie van het geven van de beenhulpen om van hand te veranderen met mogelijk iets hoog gehouden handen, en de reactie hierop van de nog jonge pony die zich niet meer liet corrigeren. Het is aannemelijk dat het sneller draven van de pony bij het slachtoffer als reactie een steviger zit heeft gegeven waardoor de pony extra is gestimuleerd en is gaan galopperen. Hiermee heeft zich het risico verwezenlijkt dat in de eigen energie van de pony schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. De stelling van Gedaagde dat geen sprake is van eigen energie van de pony maar dat het slachtoffer door haar manier van rijden het ongeval zelf heeft veroorzaakt, gaat voorbij aan het feit dat de pony oncontroleerbaar en daarmee onberekenbaar is geworden. Gedaagde is derhalve jegens het slachtoffer aansprakelijk op grond van artikel 6:179 BW. Vervolgens is de vraag in hoeverre sprake is van aan het slachtoffer toe te rekenen omstandigheden die mede de schade tot gevolg hebben gehad.

Eigen schuld
Vertrekpunt voor de beoordeling van de eigen schuld van het slachtoffer ontleent de rechtbank aan het arrest van de Hoge Raad van 25-10-2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE7010).
“3.4 Indien degene die een paard van een ander berijdt, schade lijdt ten gevolge van onberekenbaar gedrag van het paard als door het Hof bedoeld, is het enkele feit dat de benadeelde het paard uit vrije wil berijdt en met toestemming van de eigenaar, dus krachtens een overeenkomst met deze, niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de uit art. (…) 6:179 BW voortvloeiende aansprakelijkheid van de eigenaar van het paard geheel vervalt. Of en zo ja in hoeverre om die reden sprake is van een omstandigheid die in de risicosfeer van de berijder ligt en daarom aan hem moet worden toegerekend, hangt af van de inhoud van de overeenkomst en de overige omstandigheden van het geval.”
De Hoge Raad vervolgt:
“3.5 Een en ander is niet anders indien het paard door de eigenaar aan de berijder ter beschikking is gesteld in het kader van een door of onder verantwoordelijkheid van de eigenaar gegeven paardrijles. Wel zal in die situatie in gevallen waarin, zoals hier, ervan moet worden uitgegaan dat noch aan de benadeelde noch aan de eigenaar enige onzorgvuldigheid te verwijten is, uit aard en strekking van de overeenkomst in de regel voortvloeien dat het onberekenbare gedrag van het paard, dat immers in het kader van deze overeenkomst niet onverwacht is, in zoverre voor risico van de berijder is en aan hem moet worden toegerekend, dat de schade deels voor zijn rekening moet blijven. Het is echter afhankelijk van de inhoud van de overeenkomst en de verdere omstandigheden van het geval in hoeverre de vergoedingsplicht van de eigenaar dan moet worden verminderd door de schade over beide partijen te verdelen.”

Anders dan in de aan de Hoge Raad voorgelegde casus is geen sprake van een overeenkomst op grond waarvan de pony aan het slachtoffer ter beschikking is gesteld in het kader van een onder verantwoordelijkheid van de eigenaar gegeven paardrijles. het slachtoffer was aanwezig op [naam stal] omdat haar nicht [nicht eiseres] , die paardrij-instructrice is van het slachtoffer , een afspraak had om pony’s te bekijken om eventueel aan te kopen en het slachtoffer dan een proefrit kon maken. De pony is feitelijk tijdelijk aan het slachtoffer toevertrouwd, waarbij door een stagiaire het slachtoffer als instructie is meegegeven dat ze rustig moest opstappen, rustige beenhulpen moest geven en de handen laag moest houden. Gesteld noch gebleken is dat aan het slachtoffer is gezegd dat zij de proefrit moest beperken tot stap en draf. Het feit dat het slachtoffer van hand is gaan veranderen is geen ongebruikelijke oefening. Gesteld noch gebleken is dat het slachtoffer bij het berijden van de pony zichtbaar te veel been heeft gegeven bij de hulpen. [nicht eiseres] heeft verklaard dat het een sensibele maar eerlijke pony was. Omdat de eigen NRPS pony van het slachtoffer ook sensibel was, voorzag [nicht eiseres] geen probleem. Het feit dat [nicht eiseres] aan het slachtoffer voorstelde om een proefrit te maken, maakt dat het slachtoffer zich niet hoefde af te vragen of het eigenlijk wel verantwoord was om op de onervaren jonge pony te gaan rijden, mede in aanmerking genomen haar eigen vaardigheden op het gebied van dressuur. In 2011 en 2012 was het slachtoffer dressuur kampioen geworden in haar klasse. Anderzijds kan, juist door de ervaring van het slachtoffer , niet worden gezegd dat het slachtoffer niet op de hoogte was van de risico’s die verbonden zijn aan het rijden op een onervaren jonge pony. Deze omstandigheid rechtvaardigt dat het onberekenbare gedrag van de pony, dat immers niet onverwacht is, in zoverre voor risico van het slachtoffer komt en aan haar kan worden toegerekend, zodat de schade deels voor haar rekening moet blijven. Mede gelet op de aard van de feitelijke situatie, een proefrit in het kader van mogelijke aankoop van een pony door een familielid bepaalt de rechtbank het voor risico van het slachtoffer komende deel op 33%.
Vervolgens is de vraag of de billijkheid eist dat een andere verdeling plaatsvindt of dat de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft. Vooropgesteld wordt dat beide partijen van het ongeval als zodanig geen enkel verwijt valt te maken. Het beroep van het slachtoffer op de ernst van het letsel wordt gepasseerd. De rechtbank wil zeker de opname en medische behandeling van het slachtoffer niet bagatelliseren, maar dit kan worden verdisconteerd in de immateriële schadevergoeding. Een wijziging van het aansprakelijkheidspercentage is gerechtvaardigd bij ernstig letsel dat gevolgen heeft als blijvende invaliditeit met repercussies voor verschillende schadecomponenten. Daarvan is hier niet gebleken. Op grond van de conceptrapportage van de deskundigen is de verwachting dat het slachtoffer geen blijvende gevolgen heeft overgehouden aan haar val, behoudens een beenlengteverschil van 2 cm dat zich laat corrigeren met een hakverhoging en zal resulteren in een percentage blijvende invaliditeit van 2 à 3% zoals de medisch adviseur van het slachtoffer terecht heeft opgemerkt. Inmiddels is het slachtoffer al weer aan het paardrijden en heeft zij haar andere activiteiten weer kunnen oppakken.
Het beroep van het slachtoffer op het feit dat het gaat om een proefrit in het kader van de aankoop van een pony is reeds bij de aard van de feitelijke situatie meegenomen. Daarbij komt dat de omstandigheid dat haar nicht, tevens paardrij-instructrice, haar voorstelde om een proefrit te maken in de risicosfeer van het slachtoffer ligt en niet aan Gedaagde kan worden toegerekend.
Tot slot heeft Gedaagde in het kader van de billijkheidscorrectie een beroep gedaan op het ontbreken van een verzekering. Dit beroep wordt niet gehonoreerd. Op dit moment is niet duidelijk wat precies de verzekeringssituatie is van Gedaagde . Hij stelt aan zijn tussenpersoon opdracht te hebben gegeven om een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. In de stukken bevindt zich een e-mailbericht d.d. 21 november 2014 van ASR (productie 5 bij dagvaarding) waarin is bevestigd dat geen dekking bestond ten tijde van het ongeval. Voor zover dit juist zou zijn, zou Gedaagde mogelijk zijn tussenpersoon voor het ontbreken van dekking aansprakelijk kunnen stellen. Gelet op deze onduidelijkheid kan deze omstandigheid thans niet ten voordele van Gedaagde meewegen in de billijkheidscorrectie.
De conclusie op grond van het voorgaande is dat Gedaagde voor 67% aansprakelijk is voor het aan het slachtoffer overkomen ongeval en dat 33% voor eigen rekening van het slachtoffer blijft.

De beslissing

De rechtbankverklaart voor recht dat Gedaagde voor 67% aansprakelijk is voor de door het slachtoffer geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het pony-ongeval van 27 april 2012, welke schade nader zal worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet enveroordeelt Gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van het slachtoffer tot op heden begroot op € 1.883,93,

Jaarvergadering Vereniging voor Sport en Recht: donderdag 12 november 2015

Het bestuur van de Vereniging voor Sport en Recht nodigt u graag uit voor de jaarvergadering.
De vergadering vindt plaats op: donderdag 12 november 2015 Conferentiecentrum Woudschoten te Zeist Woudenbergseweg 54 3707 HX ZEIST

Het programma ziet er als volgt uit:
13.30 ontvangst leden

14.00 huishoudelijke vergadering, gevolgd door korte pauze

14.45 aanvang wetenschappelijke vergadering en uitreiking van de prof. mr. N.J.P. Giltay Veth Scriptieprijs


18.00 borrel en diner

Meer informatie HIER

Ondanks procedurele fouten KNHS is schoring jurylid terecht


De feiten 
[eiser] is 23 jaar actief geweest als jurylid voor de aangespannen sport in de categorie regionaal en nationaal Hackneys, Tuigpaarden en Tuigpaarden Fries ras. KNHS stelt zich (onder meer) ten doel het bevorderen van de paardensport en het welzijn van paarden in Nederland in de breedste zin des woords. De jurylicenties worden uitsluitend afgegeven door de KNHS, die jaarlijks een indeling voor de juryleden maakt.
Voor overtredingen van de statuten of reglementen van KNHS geldt het KNHS tuchtreglement.
Artikel 9 van het tuchtreglement bepaalt het volgende:
“1. Een overtreding in de zin van dit Tuchtreglement is elk handelen of nalaten:
waardoor een bepaling in de Statuten of reglementen van de KNHS onderscheidenlijk van de desbetreffende lidvereniging niet wordt nagekomen, dit reglement en wedstrijdbepalingen daaronder begrepen;
dat in strijd is met een besluit van een orgaan of commissie van de KNHS en/of van de desbetreffende lidvereniging;
waardoor de belangen van de KNHS of van de desbetreffende lidvereniging worden geschaad;
waarbij een lid zich jegens een ander lid, een orgaan of een commissie van de KNHS of van het desbetreffende lidvereniging in strijd gedraagt met hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt verlangd;
dat in strijd is met de statuten, reglementen of besluiten van de Fédération Equestre Internationale (FEI). (…)”

Op 8 januari 2014 heeft [eiser] in het kader van een tuchtprocedure naar aanleiding van uitlatingen van [naam A] , een deelnemer van de wedstrijdcategorie aangespannen sport, over een ander jurylid, [naam B] , een verklaring afgegeven over [naam B] , gericht aan [naam A] , waarin hij schrijft:
“Na telefonisch contact over mijn bedenkingen van het jurylid [ zwartgemaakt, rb] deel ik jullie het volgende mee.
Hierbij geef ik vrijblijvend mijn mening:
- Hij komt zeer slecht in de praktijk over (in de aangespannen sport);
- Hij doet de sport geen goed;
- Hij is zeer eigenwijs;
- Kan niet tegen commentaar;
- Is zeer arrogant tegen de desbetreffende deelnemers;
- Kan sport en privé niet gescheiden houden “bepaalde deelnemers kunnen er over meespreken”;
- Wil meestal niets aannemen van medejuryleden.
Menige deelnemers hebben al een aanvaring met hem gehad. Ook zijn er deelnemers in de sport als hij als jurylid opgesteld staat, in bepaalde concoursen, dat zij huiswaarts keren, of zelfs niet meer inschrijven.
Mijn gedachten gaan er naar uit dat dit desbetreffende jurylid het veld mag ruimen. Maar ik denk dat hij de hand boven het hoofd wordt gehouden door o.a. KNHS en het KWPN.
Ik hoop dat u met deze bedenkingen verder kunt en wens u veel succes.”

Deze verklaring is gebruikt door mr. Zoer, optredend voor [naam A] , in de tuchtprocedure. In haar verweerschrift heeft mr. Zoer over deze verklaring geschreven:
“Vorenstaande bezwaren tegen de dubbele functie en [naam B] specifiek wordt nog nader onderbouwd met een verklaring van [eiser] te [plaats] , jurylid KNHS (…). Deze verklaring is uitsluitend afgegeven ten behoeve van het verweer van Stal [naam A] in casu en mag niet zonder toestemming van [eiser] voor andere doeleinden worden gebruikt zonder nader overleg met [eiser] . De brief heeft een signaalfunctie, zoals er al zovele signalen zijn gegeven over [naam B] aan de KNHS. (…)”

De aanklager van de KNHS heeft in het kader van de tuchtprocedure tegen [naam A] de hierboven geciteerde verklaring van [eiser] voorgelegd aan [naam B] voor commentaar.
 [naam B] heeft per e-mail van 8 februari 2014 aan de voorzitter van KNHS Discipline Commissie Aangespannen Sport (hierna: DCA) zijn beklag gedaan over de verklaring van [eiser] .
Bij e-mail van 12 februari 2014 heeft [naam C] van KNHS aan [eiser] laten weten dat de hiervoor geciteerde verklaring KNHS zeer oncollegiaal en onfatsoenlijk voorkomt, dat dergelijk gedrag van een KNHS-official niet toelaatbaar is en dat de KNHS een toelichting op de brief verlangt. Het gesprek waarin [eiser] de toelichting zou hebben moeten geven, heeft niet plaatsgevonden.
Op basis van de hiervoor geciteerde brief heeft de KNHS het functioneren van [eiser] voorgelegd aan de DCA. Daarin heeft een rol gespeeld een verklaring van [naam B] :
“Hierbij doe ik mijn beklag over het gedrag van mijn medejurylid [eiser] . Afgelopen dinsdagavond is er een zitting geweest van de tuchtcommissie van de KNHS. De KNHS heeft namelijk een tuchtzaak aangespannen tegen de tuigpaardrijders (…). Op de sites van beide stallen werd ik na afloop van het concours hippique te Luttenberg 2013 als jurylid aan de schandpaal genageld. Dat was een duidelijke en onterechte aantasting van mijn eer en goede naam.
In het uitgebreide verweer van de familie (…) trof ik tot mijn grote verbazing een verklaring aan van mijn medejurylid [eiser] . Deze verklaring heeft als onderwerp ‘bedenkingen met betrekking tot jurylid (…) en wordt door hem gericht aan mevrouw (…).
In die verklaring, die in de bijlage wordt aangetroffen, somt [eiser] een hele rij punten op waarin ik volgens hem zwaar tekort schiet. Bovendien meent [eiser] te mogen concluderen dat al menig deelnemer een aanvaring met mij heeft gehad en rijders op een concours niet starten en huiswaarts keren als ze mij daar als jurylid aantreffen enz enz…
(…)
Naar mijn overtuiging is het jurylid [eiser] in zijn verklaring aan mevrouw (…) zijn boekje te buiten gegaan en heeft hij iets gedaan wat voor een jurylid absoluut onaanvaardbaar is. (…)”

Op 4 maart 2014 heeft de KNHS de jurylicentie van [eiser] met onmiddellijke ingang ingetrokken onder verwijzing naar het advies van de DCA: “De commissie is tot het volgende advies gekomen. Dit jurylid (dhr. [eiser] ) kan niet langer fungeren/functioneren als jury, omdat het voor het uitoefenen van deze taak noodzakelijk is om goed te kunnen samenwerken en integer te zijn richting de collega juryleden. De integriteit is hier dermate met voeten getreden dat naar het oordeel van de commissie met onmiddellijke ingang dhr. [eiser] uit zijn functie als jurylid ontheven moet worden. De KNHS neemt dit advies over omdat u ook in strijd met de KNHS-statuten heeft gehandeld. Te weten;

Statuten KNHS
Artikel 5 – Algemene rechten en verplichtingen
1. Leden van de KNHS zijn verplicht:
De statuten, het Algemeen Reglement en de reglementen van de KNHS en de besluiten van organen van de KNHS na te leven;
(…)
Artikel 7
De licentie voor licentiehouders eindigt voor:
e. Licentiehouders, zijnde rechtspersoon: door beëindiging of faillissement van de rechtspersoon, door opzegging door de KNHS of de licentiehouder en/of door onmiddellijke beëindiging door de KNHS omdat de licentiehouder in strijd handelt met de statuten, het Algemeen Reglement, de reglementen of besluiten van de KNHS of de KNHS op onredelijke wijze benadeelt.
Licentiereglement KNHS
Artikel 10 – Intrekken van een licentie
De KNHS behoudt zich het recht voor een licentiehouder zijn of haar licentie te ontnemen indien:
De licentiehouder door gedrag, handelen of uitlatingen handelt in strijd met de statuten en reglementen van de KNHS.
Mocht u alsnog op een voor u passend moment de brief nader willen toelichten in een gesprek dan zijn wij daartoe van harte bereid. Aan de hand van dit gesprek zal dan worden bepaald of het opnieuw toekennen van de licentie tot de mogelijkheden behoort. (…)”

Op 17 maart 2014 heeft [eiser] als volgt gereageerd op de intrekking van de licentie, voor zover hier althans relevant:
“(…) Om maar direct met de deur in huis te vallen kan ik u laten weten dat ik hoogstens verbaasd ben over de gang van zaken. Een brief welke ik vertrouwelijk heb geschreven aan [naam A] en die uitsluitend mocht worden gebruikt voor haar verweer in de tuchtzaak welke de KNHS aanklager tegen Stal [naam A] had aangespannen betreffende uitingen over jurylid [naam B] , wordt nu tegen mij gebruikt. Deze brief blijkt namelijk zonder mijn toestemming in handen te zijn gekomen van [naam B] ! De inhoud van deze brief, die dus vertrouwelijk was in het kader van de tuchtzaak en waarin naar ik heb begrepen nog geen uitspraak in is, wordt nu reeds gebruikt tegen mij. De jurycommissie heeft zich geen moment afgevraagd hoe [naam B] aan deze brief is gekomen die aan [naam A] gericht is geweest! [naam B] is geen partij in de procedure die de aanklager heeft aangespannen tegen stal [naam A] , dat is de Aanklager. (…)
Ik kan me niet voorstellen dat u wilt dat ik dit in zijn geheel ga uitzoeken en hier een openbare zaak van ga maken, mogelijk met de pers erbij. Daarom wil ik u de gelegenheid geven om dit intern uit te zoeken en recht te zetten en per direct mij weer in ere te herstellen in de functie van jurylid KNHS! (…) Wenst u hier geen werk van te maken, dan rest mij enkel uw gehele organisatie uit te dagen voor de civiele rechter of misschien wel de pers over hoe de KNHS organisatie te werk gaat, zodat de leden weten waar ze mee te maken hebben als ze zich willen verdedigen tegen de KNHS aanklager.”

Nadat [eiser] een gesprek had gehad met medewerkers van KNHS naar aanleiding van de intrekking van de licentie heeft [naam C] van KNHS hem per e-mail op 24 april 2014 laten weten dat hij de argumenten van [eiser] tegen de intrekking aan de jurycommissie had voorgelegd maar dat de jurycommissie unaniem van mening was dat er geen enkele aanleiding was om op haar advies terug te komen. Dat maakte voor KNHS ook dat er voor haar geen aanleiding was om op haar besluit terug te komen. [eiser] heeft KNHS gesommeerd de jurylicentie weer aan hem te verstrekken.

De vordering
[eiser] vordert samengevat dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis voor recht zal verklaren dat de KNHS onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem.

Het verweer KNHS
KNHS voert, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende verweren aan. KNHS heeft het besluit tot intrekking van de licentie van [eiser] op basis van een veel breder perspectief genomen. [eiser] had zijn mening over [naam B] op een andere manier naar voren kunnen en moeten brengen en hij heeft een interview gegeven aan De Paardenkrant, waarmee hij [naam B] publiekelijk aan de schandpaal heeft genageld. De licentie is ingetrokken nadat [eiser] had laten weten dat hij gedurende 6 weken niet beschikbaar zou zijn om zich met betrekking tot zijn verklaring te verantwoorden. Zijn verklaring kwalificeert als smaad, laster en/of belediging jegens [naam B] , KNHS en/of het KWPN en levert een onrechtmatige daad op. Ook kan de verklaring worden aangemerkt als een overtreding ingevolge artikel 9 lid 1 sub c en d van het tuchtreglement.
[eiser] kan niet langer functioneren als jurylid omdat het voor het uitoefenen van deze taak noodzakelijk is om goed te kunnen samenwerken en integer te zijn richting de collega juryleden.

De beoordeling
Vast staat dat de aanklager van de KNHS voorafgaand aan de mondelinge behandeling in de tuchtprocedure tussen die aanklager en [naam A] het verweerschrift van de raadsvrouwe van [naam A] inclusief de verklaring van [eiser] heeft toegezonden aan [naam B] . [naam B] was evenwel geen partij in die procedure die tussen de aanklager en [naam A] is gevoerd. In het Tuchtreglement van de KNHS is niet bepaald dat stukken die in die procedure worden gewisseld door de aanklager ter beschikking of ter inzage kunnen worden gesteld aan degene die de melding heeft gedaan van de gestelde overtreding. Integendeel, uit het feit dat in artikel 12 lid 5 van het Tuchtreglement is bepaald dat de mondelinge behandeling niet in het openbaar plaatsvindt, wordt afgeleid dat stukken die in die procedure worden gewisseld en mededelingen die tijdens de mondelinge behandeling worden gedaan in beginsel binnen de muren van het Tuchtcollege blijven. Anderzijds diende [eiser] er rekening mee te houden dat de aanklager van de KNHS [naam B] wilde oproepen als getuige, hetgeen conform het Tuchtreglement tijdig moet worden aangekondigd, zodat [naam B] ter zitting ter ore zou komen hetgeen [eiser] in zijn verklaring over [naam B] had geschreven. Uit het resumé zitting Tuchtcollege van 4 februari 2015 (productie 16 van de zijde van [eiser] ) en uit de uitspraak van het Tuchtcollege van 4 maart 2014 (productie 17 van de zijde van [eiser] ) blijkt evenwel dat de verklaring van [eiser] slechts zijdelings aan de orde is gekomen tijdens de mondelinge behandeling en dat die verklaring in het geheel geen rol heeft gespeeld bij de beslissing in de zaak tegen [naam A] . Vastgesteld wordt dan ook dat de aanklager op grond van het Tuchtreglement niet het recht toekomt om de verklaring van [eiser] zonder meer, en in ieder geval zonder aankondiging aan [eiser] , aan [naam B] ter beschikking te stellen. Voor dat oordeel is des te meer aanleiding nu de raadsvrouwe van [naam A] in het verweerschrift had opgenomen dat de verklaring van [eiser] uitsluitend is afgegeven ten behoeve van het verweer van [naam A] en niet zonder toestemming van [eiser] voor andere doeleinden mag worden gebruikt.
Vervolgens heeft [naam B] zijn beklag gedaan over [eiser] bij de voorzitter van de KNHS DCA. Alvorens die klacht in behandeling te geven, heeft [naam C] namens de KNHS [eiser] verzocht een toelichting te geven op zijn verklaring. Nadat [eiser] had laten weten dat zijn agenda dit niet toelaat en telefonisch een toelichting had gegeven, heeft [naam D] deze kwestie voorgelegd aan de jurycommissie van de DCA. De KNHS heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt op welke wijze zij de zaak heeft voorgelegd aan die jurycommissie en welke toelichting zij van de kant van [eiser] naar voren heeft gebracht. Zonder [eiser] te doen horen – zij had aanvankelijk slechts de beschikking gekregen over de verklaring waarbij de naam van [eiser] was weggelakt maar later toch te horen gekregen wie de verklaring had opgesteld – heeft de jurycommissie van de DCA de verklaring volstrekt onacceptabel genoemd en geadviseerd om [eiser] te ontheffen van zijn functie als jurylid. Dat advies is vervolgens integraal overgenomen door de KNHS zonder dat [eiser] eerst nog in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren. Nu de KNHS geen openheid heeft verstrekt over de wijze waarop zij de zaak en met name de telefonische toelichting door [eiser] heeft voorgelegd aan de jurycommissie van de DCA, die jurycommissie heeft geadviseerd zonder eerst [eiser] te doen horen en de KNHS het advies vervolgens heeft overgenomen zonder [eiser] over de voorgenomen beslissing te doen horen, is de beslissing om de licentie van [eiser] in te trekken tot stand gekomen zonder de gebruikelijke procedurele rechtvaardigheid in acht te nemen.
De vraag of de KNHS daarmee onrechtmatig heeft gehandeld, wordt echter ontkennend beantwoord. Voor zover [eiser] heeft willen betogen dat de KNHS inbreuk heeft gemaakt op een recht, te weten het recht op uitingsvrijheid neergelegd in artikel 10 EVRM, valt niet in te zien dat de KNHS enig verwijt valt te maken. Het is immers [eiser] geweest die het recht op uitingsvrijheid, welk recht wordt begrensd door het recht op bescherming van eer en goede naam (van [naam B] ), heeft gebruikt of heeft misbruikt door het opstellen van de verklaring. De KNHS valt enkel te verwijten dat zij die verklaring aan een derde heeft verstrekt. Dat de KNHS heeft gehandeld in strijd met een wettelijke plicht, is evenmin aan de orde. Hooguit zou kunnen worden geoordeeld dat de KNHS heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarvan is echter evenmin sprake blijkens het hierna volgende.
De KNHS heeft haar beslissing gegrond op het bepaalde in artikel 5 van de Statuten en op artikel 10 van het Licentiereglement. In beide artikelen is echter slechts een algemene gedragsregel opgenomen, te weten het bevorderen van de belangen van de KNHS en/of de paarden- en ponysport, althans het niet schaden van die belangen, en het door gedrag, handelen of uitlaten niet in strijd handelen met de statuten en reglementen van de KNHS. Dat de belangen van de KNHS en/of de paarden- en ponysport geschaad zijn door de handelwijze van [eiser] is onvoldoende gesteld en gebleken.
Daarnaast beroept de KNHS zich er thans echter op dat [eiser] in strijd heeft gehandeld met artikel 9 lid 1 sub d van het Tuchtreglement waarin staat dat sprake is van een overtreding als een lid zich jegens een ander lid in strijd gedraagt met hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt verlangd. Te dien aanzien heeft het volgende te gelden. Weliswaar heeft de KNHS dit artikel niet expliciet als grondslag genoemd voor haar beslissing om de licentie in te trekken, evenwel valt uit de onderbouwing van die beslissing wel af te leiden dat de KNHS als belangrijkste reden voor haar beslissing noemt dat het noodzakelijk is voor een jurylid om goed te kunnen samenwerken en integer te zijn richting de collega juryleden. Bovendien noemt de KNHS in haar brief van 4 maart 2014 wel dat [eiser] door gedrag, handelen of uitlatingen in strijd handelt met de statuten en de reglementen van de KNHS. Vastgesteld wordt dat de verklaring van [eiser] als diffamerend jegens [naam B] moet worden beschouwd. [eiser] uit zich immers in die verklaring in zeer negatieve zin over [naam B] , zonder die uitlatingen op enige wijze te onderbouwen. Dit kan in de gegeven omstandigheden en in de relatie tussen collega juryleden niet anders worden opgevat dan gedrag in strijd met hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt verlangd.
De KNHS heeft daarnaast gesteld dat [eiser] zijn klachten over het functioneren van [naam B] zelf in de openbaarheid heeft gebracht door de publiciteit te zoeken. De publicaties in de Paardenkrant van 18 juni 2014 onder de kop “ [eiser] moet steun aan Stal [naam A] met intrekking jurylicentie bekopen” en in horses.nl van 20 juni 2014 onder de kop Tuigpaardrijders mogen hun mening overjuryleden uiten dateren echter van enige maanden na het nemen van de beslissing door de KNHS zodat, zelfs indien juist is dat [eiser] de openbaarheid heeft gezocht – hetgeen door hem wordt betwist – het zoeken van de publiciteit niet ten grondslag kan hebben gelegen aan de beslissing van de KNHS om de licentie in te trekken.
Enerzijds heeft de KNHS dus gehandeld zonder de gebruikelijke procedurele rechtvaardigheid jegens [eiser] in acht te nemen, anderzijds heeft [eiser] gehandeld in strijd met artikel 9 lid 1 sub d van het Tuchtreglement. Doorslaggevend bij de beantwoording van de vraag of de reactie van de KNHS – intrekking van de licentie en het weigeren die opnieuw te verlenen – gelet op het gedrag van [eiser] in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, is dat de KNHS in haar brief van 4 maart 2014 de mogelijkheid heeft opengehouden om terug te komen van haar beslissing om de licentie met onmiddellijke ingang in te trekken. Daartoe was volgens de KNHS in ieder geval een gesprek noodzakelijk waarin [eiser] nog een keer zijn verklaring nader zou toelichten. Tussen partijen heeft weliswaar een gesprek plaatsgevonden maar in dat gesprek – door de KNHS onbetwist gesteld – en in de reactie op de intrekking van de licentie heeft [eiser] er geen blijk van gegeven in te zien dat zijn verklaring diffamerend was jegens [naam B] . Hij verwijt de KNHS slechts dat zij de verklaring heeft verstrekt aan [naam B]. Om echter in het vervolg met andere juryleden, onder wie [naam B] , te kunnen blijven samenwerken, is het noodzakelijk dat [eiser] inziet dat zijn verklaring de grenzen van de betamelijkheid ver te buiten ging en dat hij aan de KNHS liet weten op welke wijze hij weer met [naam B] zou kunnen samenwerken. Daartoe is des te meer aanleiding nu de KNHS onbetwist heeft gesteld dat zij de gewoonte heeft om deelnemers aan wedstrijden in de Aangespannen Sport door drie onderling samenwerkende juryleden te laten beoordelen. De KNHS heeft voorts onbetwist gesteld dat zij een goed stappenplan van [eiser] verwachtte voor zijn terugkeer in het veld en dat zij hem daarbij hulp heeft aangeboden. [eiser] heeft niet gesteld, terwijl ook niet is gebleken, dat hij een voorstel tot samenwerking heeft gedaan of een stappenplan heeft opgesteld, of zelfs maar tot het besef is gekomen dat enige actie van zijn kant vereist is om zijn functioneren als jurylid (weer) mogelijk te maken. Door enkel te blijven volhouden dat de KNHS de verklaring niet had mogen overleggen aan [naam B] , heeft [eiser] een terugkeer als jurylid en dus een (hernieuwde) verstrekking van de licentie geblokkeerd. Onder die omstandigheden wordt geoordeeld dat geen sprake was van onrechtmatig handelen door de KNHS en dat er geen aanleiding bestaat om het besluit te (doen) vernietigen en te bepalen dat een nieuwe licentie moet worden verstrekt. De vorderingen van [eiser] zullen derhalve worden afgewezen.