dinsdag 30 juni 2015

Ministeriele regeling tot aanwijzing functies waar ketenregeling niet op van toepassing is en kantonrechter hogere vergoeding toe kan kennen



De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 668a, achtste lid, 671c, vierde lid, en 677, zesde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
Besluit:
Artikel 1
Als functie, bedoeld in artikel 668a, achtste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt aangewezen de functie van:
  • a. voetbalspeler die als contractspeler geregistreerd staat bij de sectie betaald voetbal van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond voor deelname aan de herencompetities van de sectie betaald voetbal;
  • b. trainer coach, assistent-trainer coach, technisch directeur, technisch manager, hoofd scouting, coördinator scouting, hoofd jeugdopleidingen en specialisten trainer, werkzaam in de onder a, bedoelde sectie;
  • c. bondstrainer of technisch directeur, werkzaam bij een nationale sportbond;
  • d. danser of acteur, die arbeid verricht bestaande uit werkzaamheden met betrekking tot uitvoeringen van culturele of artistieke aard of uitvoeringen die daarmee gelijkenis vertonen alsmede de direct daarmee samenhangende werkzaamheden, in de podiumkunstensectoren dans of theater;
  • e. remplaçant in dienst bij de door de Nederlandse orkesten opgerichte Stichtingen Remplaçanten of het Muziekcentrum van de Omroep;
  • f. de presentator, in dienst bij RTL Nederland B.V, die presentatiewerkzaamheden verzorgt voor de media of hieraan een zichtbare of hoorbare onderscheidende bijdrage levert, en van wie het bruto jaarsalaris, inclusief vakantiebijslag, omgerekend naar een fulltime dienstverband gebaseerd op 40 uur per week, en ongeacht het door de presentator daadwerkelijk gewerkte aantal uren, gelijk aan of hoger is dan € 100.000,–.
Artikel 2
Als functie, bedoeld in de artikelen 671c, vierde lid, en 677, zesde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, worden aangewezen, de functies, genoemd in artikel 1, onderdelen a en b.

Artikel 3
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2015.

Artikel 4
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling ketenbepaling bijzondere functies en hogere vergoeding kantonrechter.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 24 juni 2015
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


TOELICHTING
ALGEMEEN
Deze regeling wijst bepaalde functies in een bedrijfstak aan waarvoor bij collectieve arbeidsovereenkomst (cao) of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan worden bepaald dat de ketenbepaling op grond van artikel 7:668a, achtste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet geldt en functies waarvoor op grond van artikel 7:671c, vierde lid, en artikel 7:677, zesde lid, BW, een hogere vergoeding kan worden toegekend indien sprake is van tussentijdse opzegging of ontbinding van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds opzegbaar is.

Ketenbepaling
Op grond van de ketenbepaling geldt dat na drie elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten, of bij een minder aantal, na twee jaar, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat. Voor een specifieke groep werknemers is een afwijkingsmogelijkheid van de ketenbepaling gecreëerd om te voorkomen dat toepassing van de ketenbepaling tot onaanvaardbare consequenties zou leiden. Dit betreft werknemers die functies vervullen in bedrijfstakken waarvoor het bestendig gebruik is en vanwege de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is de arbeid uitsluitend te verrichten op grond van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en waarvoor de gemaximeerde afwijkingsgrond in artikel 7:668a, vijfde lid, BW van ten hoogste zes arbeidsovereenkomsten in een periode van ten hoogste vier jaar onvoldoende soelaas biedt. Hiervoor is in artikel 7:668a, achtste lid, BW geregeld dat bij cao of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan de ketenbepaling buiten toepassing kan worden verklaard, indien bij ministeriële regeling is vastgesteld dat het voor die functies bestendig gebruik is, en zowel vanwege de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering als vanwege de intrinsieke aard van die functies noodzakelijk om de arbeid uitsluitend te verrichten op grond van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.
De partijen betrokken bij de totstandkoming van een dergelijke cao kunnen bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een gezamenlijk schriftelijk verzoek indienen om de ketenbepaling buiten toepassing te verklaren voor bepaalde functies in hun bedrijfstak. Naar aanleiding van verzoeken daartoe wordt in deze regeling voor de volgende functies een uitzondering getroffen:
  • 1. Contractspeler, trainer-coach – waaronder de jeugdcoach –, assistent trainer-coach, technisch directeur, technisch manager, hoofd scouting, coördinator scouting, hoofd jeugdopleidingen en specialisten trainer werkzaam in de herencompetitie van de bedrijfstak betaald voetbal;
  • 2. Bondstrainer en technisch directeur bij een nationale sportbond;
  • 3. Danser en acteur in de podiumkunstsectoren dans of theater;
  • 4. De musicus die als remplaçant werkzaam is bij een orkest;
  • 5. Presentatoren bij RTL Nederland met een bruto jaarsalaris van € 100.000,– of meer.
Voor deze functies is door de betrokken partijen aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bestendig gebruik van tijdelijke arbeidsovereenkomsten en dat het vanwege de intrinsieke aard van zowel de bedrijfsvoering als van die functies noodzakelijk is om de arbeid uitsluitend te verrichten op grond van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.

1. Contractspeler, trainer-coach, assistent trainer-coach, technisch directeur, technisch manager, hoofd scouting, coördinator scouting, hoofd jeugdopleidingen en specialisten trainer werkzaam in de herencompetitie van de bedrijfstak betaald voetbal
Voor de functie van contractspeler in de herencompetitie bij betaald voetbalorganisaties geldt dat zonder de mogelijkheid om een onbeperkt aantal arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te gaan (zonder tussentijdse opzegmogelijkheid), betaald voetbalorganisaties onvoldoende zekerheid hebben over het behoud van contractspelers. Als door toedoen van de ketenbepaling een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou ontstaan, zou deze arbeidsovereenkomst immers op elk gewenst moment, met inachtneming van een opzegtermijn van een maand, kunnen worden opgezegd door de werknemer, zonder dat daar enige financiële compensatie voor de club tegenover zou staan. Dit brengt niet alleen schade toe aan betaald voetbalorganisaties als het gaat om het behoud van spelers en daarmee aan de sportieve continuïteit, maar tast ook de huidige systematiek van vergoedingen aan die verschuldigd zijn bij spelerswisselingen waardoor het voortbestaan van de sector in het gedrang komt.
Voor de in de cao Trainer/Coaches Betaald Voetbal genoemde voetbaltechnische functies van trainer-coach – waaronder de jeugdcoach –`, assistent trainer-coach, technisch directeur, technisch manager, hoofd scouting, coördinator scouting, hoofd jeugdopleidingen en specialisten trainer geldt dat zij een sterke mate van onderlinge verwevenheid kennen, dat de invulling van deze functies mede wordt bepaald door het technisch beleid van een club en dat de betreffende werknemers bepalend zijn als het gaat om de invulling en uitvoering van dat beleid.
Een voortijdig tussentijds vertrek van deze werknemers – wat bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd eenvoudig realiseerbaar is – heeft negatieve gevolgen voor de continuïteit van (de uitvoering van) het technisch beleid van een betaald voetbal organisatie – en daarmee op de bedrijfsvoering – en kan tot ernstige financiële schade leiden en nadelig zijn voor de sportieve continuïteit. Daarom moet het ook voor deze functies mogelijk zijn een onbeperkt aantal tijdelijke arbeidsovereenkomsten (zonder tussentijdse opzegmogelijkheid) te kunnen sluiten zonder dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat.

2. Bondstrainer en technisch directeur bij een nationale sportbond
Voor deze functies gelden dezelfde overwegingen als voor de voetbaltechnische functies bij betaald voetbalorganisaties. Zonder de mogelijkheid van onbeperkt gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (zonder tussentijdse opzegmogelijkheid) hebben nationale sportbonden onvoldoende zekerheid over het behoud van een bondstrainer of een technisch directeur die bepalend zijn als het gaat om de vormgeving en uitvoering van het technisch beleid. Het voortijdig kunnen opzeggen van de arbeidsovereenkomst zal niet alleen negatieve gevolgen hebben voor de sportieve continuïteit, maar tevens tot ernstige financiële schade kunnen leiden.

3. Danser en acteur in de bedrijfstak podiumkunsten
Voor de functies van danser en acteur wordt een uitzondering gemaakt omdat veelal of uitsluitend projectmatig wordt gewerkt, de frequentie en duur van de projecten en producties onregelmatig zijn en gebruik wordt gemaakt van verschillende teams van artiesten per productie, omdat de rollen per productie verschillen en hiervoor daarom steeds verschillende typen dansers en acteurs nodig zijn. Daarom is het niet mogelijk om deze artiesten door middel van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan een gezelschap te verbinden.

4. Remplaçanten
Voor de functie van remplaçant bij de Nederlandse orkesten is de noodzaak om werkzaamheden uitsluitend te verrichten op arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd inherent aan de specifieke eisen van de artistieke productie- en planningspraktijk in de sector, doordat vrijwel uitsluitend projectmatig wordt gewerkt en de duur en omvang wat betreft vereiste bezettingen sterk verschillen tussen de orkesten. Daarbij is de specifieke expertise van musici bepalend bij het aantrekken van de verschillende remplaçanten, waardoor het niet mogelijk is om remplaçanten door middel van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan een orkest te verbinden.

5. Presentatoren bij RTL Nederland met een bruto jaarsalaris van € 100.000,– of meer
Voor de functie van presentator bij RTL Nederland met een bruto jaarsalaris van € 100.000,– of meer geldt dat gebruik van contracten voor bepaalde tijd (zonder tussentijdse opzegmogelijkheid) noodzakelijk is, opdat deze presentatoren niet op ieder door hen gewenst moment (tijdens opnameperiodes) de arbeidsovereenkomst voortijdig kunnen opzeggen. In het verlengde daarvan geldt dat wanneer door de ketenbepaling een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou ontstaan, deze op elk gewenst moment met inachtneming van een opzegtermijn van een maand door betreffende presentator kan worden opgezegd. Dit zou aanzienlijke schade aan de omroepen toebrengen, aangezien de presentator gezichtsbepalend is voor het programma en het programma veelal is bedacht en ingericht rondom een specifieke presentator. Voortijdige beëindiging van de arbeidsrelatie zou niet alleen schadelijk zijn voor de continuïteit van dat programma, maar tevens tot ernstige financiële schade voor de Omroep kunnen leiden.

Mogelijkheid tot toekennen hogere vergoeding
In artikel 7:677, vierde lid, BW is geregeld dat als een werknemer ten onrechte een arbeidsovereenkomst opzegt wegens een dringende reden, hij aan de werkgever een vergoeding verschuldigd is gelijk aan zijn loon over de resterende looptijd van de arbeidsovereenkomst als het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betreft die de mogelijkheid van tussentijdse opzegging niet kent. In artikel 7:671c, derde lid, onder c, BW is geregeld dat de rechter aan de werkgever een vergoeding van dezelfde omvang kan toekennen als een dergelijke arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer wordt ontbonden. Hiermee is aangesloten bij de huidige praktijk als het gaat om het opzeggen of ontbinden van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet de mogelijkheid tot tussentijdse opzegging kent.
In de genoemde artikelen is in respectievelijk het zesde en vierde lid van die artikelen voorzien in een uitzondering op deze regelingen, die ertoe strekt dat de rechter (of een arbitragecommissie) een hogere vergoeding kan toekennen daar waar het gaat om het (ten onrechte) tussentijds opzeggen of het ontbinden van een arbeidsovereenkomst door of op verzoek van een werknemer die een in een bij ministeriële regeling aan te wijzen functie uitoefende. Gedoeld is hierbij op de functie van contractspeler in het betaald voetbal.1 In deze regeling wordt deze functie dan ook aangewezen, zodat – als het gaat om de hoogte van de toe te kennen vergoeding – de rechter rekening kan houden met de specifieke omstandigheden die gelden in het betaald voetbal. Hierdoor kan worden voorkomen dat spelers hun contract kunnen ‘afkopen’ tegen betaling van alleen het nog resterende aantal maandsalarissen waarop zij tot het einde van hun contract recht zouden hebben gehad, waardoor clubs slechts een geringe vergoeding ontvangen in verhouding tot de thans bestaande situatie. Dat zou de huidige systematiek van vergoedingen aantasten en de concurrentiepositie van Nederlandse clubs in internationaal verband schaden. Het zou immers betekenen dat buitenlandse clubs tegen een geringe vergoeding spelers van Nederlandse clubs kunnen overnemen, daar waar Nederlandse clubs voor vergelijkbare spelers mogelijk een veelvoud moeten betalen, hetgeen ongewenst is.
Op gezamenlijk verzoek van de Federatie van Betaald Voetbal Organisaties en de Coaches Betaald Voetbal zal de mogelijkheid tot het toekennen van een hogere vergoeding ook gelden voor de functies van trainer-coach, assistent trainer-coach, technisch directeur en technisch manager, hoofd scouting, coördinator scouting, hoofd jeugdopleidingen en specialisten trainer (werkzaam in de herencompetitie van de bedrijfstak betaald voetbal). Enerzijds gelet op het belang van het voorkomen van een voortijdig vertrek van deze werknemers (zoals hiervoor toegelicht) en anderzijds gelet op de internationale concurrentiepositie nu het internationaal gezien niet ongebruikelijk is dat bij het tussentijds verbreken van een contract een hogere afkoopsom verschuldigd is dan een bedrag gelijk aan het aantal maandsalarissen over de resterende duur van het contract.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1
In dit artikel worden, gelet op artikel 7:668a, achtste lid, BW, de functies aangewezen waarvoor door betrokken partijen aannemelijk is gemaakt dat het voor die functies in die bedrijfstak bestendig gebruik is en vanwege de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering en van die functies noodzakelijk is om de arbeid uitsluitend te verrichten op grond van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een bevoegd bestuursorgaan kan voor deze functies afgeweken worden van artikel 7:668a, eerste lid, BW.

(onder a)
Onderdeel a ziet op de functie van contractspeler in de bedrijfstak betaald voetbal. Voor de omschrijving van de functie van contractspeler in het betaald voetbal is aansluiting gezocht bij de in de CAO Contractspelers betaald voetbal Nederland gehanteerde definitiebepaling.2 De contractspeler in het betaald voetbal is volgens die CAO de voetbalspeler die een arbeidsovereenkomst heeft met een werkgever en als contractspeler geregistreerd staat bij de sectie betaald voetbal van de KNVB voor deelname aan de herencompetities van de sectie betaald voetbal. In het reglement betaald voetbal 2014-2015 van de KNVB, wordt de contractspeler omschreven als een natuurlijk persoon van zestien jaar of ouder, die met een club een door het bestuur betaald voetbal geregistreerde overeenkomst heeft gesloten, krachtens welke hij een geldelijke vergoeding ontvangt voor zijn deelneming aan het spel en/of de training.
Onder betaald voetbal wordt hier verstaan die voetbalcompetitie waarbij spelers werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst, te weten de Nederlandse eredivisie en de eerste divisie.

(onder b)
Onderdeel b ziet op de functie van trainer-coach – waaronder de jeugdcoach –, assistent-trainer coach, technisch directeur, technisch manager, hoofd scouting, coördinator scouting, hoofd jeugdopleidingen en specialisten trainer, die een arbeidsovereenkomst heeft met een betaald voetbalorganisatie die is toegelaten tot deelneming aan de herencompetities van de sectie betaald voetbal van de KNVB. Bij de omschrijving van genoemde functies is aansluiting gezocht bij de aanduiding van deze functies in de CAO Trainer/coaches betaald voetbal.3

(onder c)
Onderdeel c ziet op de professionele bondstrainer of technisch directeur bij een nationale sportbond. Conform de CAO Sport wordt uitgegaan van sportbeoefening in de ruimste zin.4 De functie van professionele bondstrainer of technisch directeur kan uitgelegd worden conform de hantering van deze begrippen in de CAO Sport.

(onder d)
Onderdeel d ziet op de acteur of danser in de podiumkunstsectoren theater of dans. Bij de definiëring van artikel 1, onder d, is aansluiting gezocht bij artikel 5.16:1 van het Arbeidstijdenbesluit en de definitie van ‘podiumkunstenaars’ in de CAO Theater en Dans.5

(onder e)
Onderdeel e ziet op musici die als remplaçant worden ingezet bij orkesten. Deze musici zijn op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst van een remplaçantenstichting. Ook kan het betreffen remplaçanten met wie het Muziekcentrum van de Omroep een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft gesloten met het oog op de inzet bij de ensembles van het Muziekcentrum van de Omroep.

(onder f)
Onderdeel f ziet op de presentator die werkt voor RTL Nederland B.V. en van wie het bruto jaarsalaris, inclusief vakantiebijslag, omgerekend naar een fulltime dienstverband gebaseerd op 40 per week, en ongeacht het door de presentator daadwerkelijk gewerkte aantal uren, gelijk aan of hoger is dan € 100.000,–. Bij de definiëring in artikel 1, onder e, is aansluiting gezocht bij de definitie van ‘Presentator I’ in de CAO RTL Nederland.

Artikel 2
In dit artikel worden de functies van contractspeler in de bedrijfstak betaald voetbal, alsmede de functies van trainer-coach, assistent trainer-coach, technisch directeur en technisch manager, hoofd scouting, coördinator scouting, hoofd jeugdopleidingen en specialisten trainer werkzaam in de herencompetitie van de bedrijfstak betaald voetbal, aangewezen als functies waarvoor de kantonrechter de vergoeding die op grond van artikel 7:671c, derde lid, en artikel 7:677, vierde lid, BW kan worden toegekend, op een hoger bedrag kan stellen.
Onder betaald voetbal wordt hier verstaan die herenvoetbalcompetitie waarbij spelers werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst, te weten de Nederlandse eerste divisie en de eredivisie.


De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

maandag 29 juni 2015

SSR, KNHS en FNRS moeten in de paardensport voorlopig blijven samenwerken


De voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland heeft bepaald dat de samenwerking tussen enerzijds de Stichting Rijvaardigheidsbewijzen Recreatieruiter (SSR) en anderzijds de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie(KNHS) en de Federatie van Nederlandse Ruitersportcentra (FNRS) niet kan worden opgezegd op de manier zoals KNHS en FNRS thans hebben gedaan. De organisaties moeten o.a. voor de examinering van de ruiterbewijzen en menbewijzen (voorheen koetsiersbewijzen) met elkaar blijven samenwerken. De door de KNHS vanaf 1 maart 2015 afgegeven ruiter- en menbewijzen hoeven niet ongeldig te worden verklaard.

De samenwerking is door de KNHS en later ook de FRNS eenzijdig opgezegd. Waarop de SRR een kort geding heeft aangespannen. 

De SRR vorderde in kort geding:
- nakoming door de KNHS van twee overeenkomsten tussen SRR en KNHS, waarin onder meer een samenwerking op het gebied van examinering voor het behalen van ruiter- en menbewijzen is afgesproken.
- ongeldig verklaring van de onlangs door KNHS afgegeven ruiter- en menbewijzen en nieuwe, aangepaste bewijzen naar de leden van de KNHS verstuurt met daarbij een rectificatiebrief.
- een rectificatie van de KNHS op de website.
De FNRS heeft zich in dit kort geding gevoegd aan de zijde van KNHS.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen tot nakoming van de twee gesloten overeenkomsten toe, op grond dat het samenhangende overeenkomsten zijn en de opzegging door KNHS niet rechtsgeldig is gedaan.


De vorderingen tot het ongeldig verklaren van de afgegeven ruiter- en menbewijzen en tot rectificatie worden afgewezen, nu daarvoor onvoldoende grond bestaat en onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van onjuiste berichtgeving van de zijde van KNHS.

vrijdag 26 juni 2015

Arbitragecie KNVB: er is een arbeidsovereenkomst als er "arbeidsovereenkomst" op overeenkomst staat


De feiten
Bij brief d.d. 14 april 2015 heeft VV Nunspeet een verzoek tot arbitrage ingediend. Bij verzoekschrift d.d. 15 april 2015 heeft Akar eveneens een verzoekschrift tot arbitrage ingediend. Gelet op de samenhang tussen beide verzoeken, heeft de arbitragecommissie bepaald de verzoeken (alsmede het verzoek in reconventie (of tegenverzoek)) gevoegd te behandelen. Partijen hebben ieder schriftelijk verweer gevoerd tegen de ingediende verzoeken, waarbij Akar bij zijn verweerschrift tevens een verzoek in reconventie heeft ingediend.
Akar was in de periode 1 juli 2013 tot en met 30 juni 2014 op basis van een arbeidsovereenkomst de trainer van de tweede elftalselectie van VV Nunspeet.
In december 2013 heeft VV Nunspeet Akar aangeboden in het seizoen 2014/2015 assistent trainer van het eerste elftalselectie te worden, naast de heer J. van den Berg die voor dat seizoen als hoofdtrainer werd aangesteld. Tussen partijen is een schriftelijke overeenkomst gesloten. VV Nunspeet is in dat contract als werkgever en Akar als werknemer aangeduid. Voorts is in de overeenkomst onder meer het volgende bepaald:
Aanhef:
"Arbeidsovereenkomst voor trainer/coach werkzaam in het amateurvoetbal"
" Salaris (n.v.t.)
Artikel5
Werknemer ontvangt een salaris van € 0 bruto per maand (12 x p/jr) uit te betalen over de periode 1 juli 2014 tot en met 30 juni 2015.

Kostenvergoeding
Artikel 6
Behoudens het hiervoor genoemde bruto salaris ontvangt werknemer indien werknemer voorts de navolgende onkostenvergoeding:
€ 105,00
€   20,=
€ 0,00
 per maand als reiskosten woon-werk. per maand als telefoonvergoeding. per maand als daggeldvergoeding.

De vereniging betaalt de kosten van (maximaal EUR 13000) voor deelname aan TC 1/ (UEFA A). Aangezien de betaling wordt/is gedaan door de werknemer zal de vereniging deze in 12 maandelijkse termijnen voldoen. Werknemer hoeft het cursusgeld aan het einde van het seizoen niet terug te betalen.
Verder kan de werknemer tot een maximum van EUR 1.330 aan overige studiekosten declareren bij de werkgever."

In december 2014 zijn partijen mondeling overeengekomen dat Akar met ingang van het seizoen 2015/2016 - en derhalve per 1 juli 2015- als hoofdtrainer van VV Nunspeet zou gaan werken. Akar zou voor die werkzaamheden een salaris verkrijgen van € 10.200,- netto, te betalen in 12 maandelijkse termijnen; in dat salaris is een reiskostencomponent begrepen van ongeveer € 135,-- netto per maand. Partijen hebben de arbeidsovereenkomst niet schriftelijk vastgelegd. Over vorenstaande inhoud bestaat evenwel geen verschil van mening tussen partijen, gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling clan de orde is geweest.

Eind januari 2015 is Akar door VV Nunspeet benaderd met het verzoek of hij met ingang van 10 februari 2015 al de functie van hoofdtrainer van VV Nunspeet wilde vervullen, zulks in verband met het (onverwachte) tussentijdse vertrek van de heer Van den Berg.
Akar heeft, na daartoe genoeg bedenktijd te hebben gekregen, VV Nunspeet bericht dat hij de aan deze functie verbonden werkzaamheden op dat moment niet kon combineren met zijn privésituatie (gezin, lopende werkzaamheden voor VV Nunspeet, TC 1 opleiding en werk).
Op 5 februari 2015 heeft de heer Vis, voorzitter technische commissie VV Nunspeet, (opnieuw) met Akar telefonisch contact gezocht en er bij hem op aangedrongen het hoofdtrainerschap voor de selectie toch al op zich nemen. Daarbij heeft de heer Vis Akar aangeboden dat Akar voor het resterende deel van het seizoen een extra salaris zou ontvangen van € 500,-- netto per maand.
 Op enig moment op 5 februari 2015 heeft Akar een financieel tegenvoorstel aan VV Nunspeet gedaan. Dit voorstel is door VV Nunspeet niet aanvaard en overigens (vrijwel) direct nadat het was gedaan door Akar weer ingetrokken, waarbij Akar VV Nunspeet heeft voorgehouden dat hij dit tegenvoorstel niet had moeten doen in verband met de onmogelijkheid de betreffende taken op zich te nemen. Akar heeft geen nieuw voorstel gedaan maar is VV Nunspeet blijven voorhouden dat hij de hoofdtrainertaak niet eerder kon gaan verrichten dan met ingang van 1 juli 2015, zoals eerder- mondeling- met VV Nunspeet overeengekomen.
VV Nunspeet heeft Akar in de gelegenheid gesteld op dit standpunt terug te komen maar toen bleek dat Akar daartoe niet bereid was, heeft VV Nunspeet Akar eerst op
10 februari 2015 voorgesteld dat deze de lopende overeengekomen werkzaamheden in het seizoen 2014/2015 kon blijven verrichten, maar dan zou dienen af te zien van de mondeling gesloten arbeidsovereenkomst voor het seizoen 2015/2016. Daarop heeft Akar negatief gereageerd, waarna VV Nunspeet Akar op 17 februari 2015 heeft bericht dat de lopende overeenkomst met onmiddellijke ingang werd opgezegd en geen uitvoering zou worden gegeven aan de overeenkomst voor het seizoen
2015/2016.
VV Nunspeet heeft voor de resterende duur van het seizoen 2014/2015 een andere hoofdtrainer aangetrokken.
Tussen partijen is niet in geschil dat indien de overeenkomst 2014/2015 als een arbeidsovereenkomst dient te worden aangemerkt, VV Nunspeet alsdan aan Akar nog een loonbetaling verschuldigd is ter hoogte van € 1.967,72 bruto.

Kern van het geschil
Partijen twisten over de vraag of (I) de tussen hen gesloten overeenkomst voor het seizoen 2014/2015 heeft te gelden als een stage- of een arbeidsovereenkomst, (II) de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst voor het seizoen 2015/2016 al dan niet dient te worden ontbonden, en (III) of bij ontbinding aan Akar al dan niet een vergoeding dient toe te komen.

Oordeel Arbitragecommissie
Ter zitting heeft de heer Vis namens VV Nunspeet de arbitragecommissie voorgehouden dat indien de heer Van den Berg niet vroegtijdig zijn hoofdtrainerschap zou hebben neergelegd, tussen partijen geen problemen zouden zijn ontstaan en Akar in het seizoen 2015/2016 de hoofdtrainer van VV Nunspeet zou zijn geweest.
Voorts heeft VV Nunspeet desgevraagd verklaard dat de weigering van Akar het verzoek van VV Nunspeet om eerder het hoofdtrainerschap op te pakken, dé oorzaak is van het verlies aan vertrouwen en draagvlak voor het functioneren van Akar bij VV Nunspeet. Dat Akar op enig moment een financieel tegenvoorstel heeft gedaan, speelt daarin wel een rol maar ook indien dat tegenvoorstel niet zou zijn gedaan en Akar steeds en uitsluitend VV Nunspeet zou hebben voorgehouden de extra werkzaamheden niet te kunnen verrichten, acht VV Nunspeet - zo werd de arbitragecommissie desgevraagd ter zitting medegedeeld - het onaanvaardbaar dat Akar niet op het verzoek van de vereniging is ingegaan. Door dat niet te doen en daarmee de vereniging niet te helpen terwijl Akar het daaropvolgende seizoen toch hoofdtrainer zou worden, is in de visie van VV Nunspeet een onherstelbare breuk ontstaan.
De arbitragecommissie meent echter dat, hoewel zij de teleurstelling van VV Nunspeet begrijpt, in zijn algemeenheid niet kan worden aanvaard dat een assistent trainer (steeds) gehouden is een vroegtijdig vertrokken hoofdtrainer op te volgen. Het risico dat een hoofdtrainer tussentijds (al dan niet vrijwillig) vertrekt, dient feitelijk niet op de assistent trainer te drukken.
Van een assistent trainer mag in zijn algemeenheid wellicht onder omstandigheden worden verlangd dat deze niet ongemotiveerd een dergelijk verzoek van de vereniging naast zich neerlegt, maar het enkele feit dat VV Nunspeet in casu met Akar was overeengekomen dat deze in het seizoen 2015/2016 hoofdtrainer zou worden, schiep voor Akar niet zonder meer de verplichting om dat hoofdtrainerschap ook al (veel) eerder op zich te nemen.
Daarbij heeft Akar in de visie van de arbitragecommissie voldoende duidelijk gemaakt dat van hem in redelijkheid niet kon worden gevergd het verzoek van VV Nunspeet te honoreren. Voor die (persoonlijke) omstandigheden heeft VV Nunspeet naar het oordeel van de arbitragecommissie onvoldoende oog gehad.
Nu ter zitting door VV Nunspeet uitdrukkelijk is gesteld dat van Akar niets minder mocht worden verwacht dan dat hij op het verzoek van VV Nunspeet positief zou dienen te reageren en de tussen partijen in de visie van VV Nunspeet verstoord geraakte relatie ook zou zijn verstoord indien Akar niet op enig moment een tegenvoorstel had gedaan, acht de arbitragecommissie het feit dat Akar- al dan niet onder de door hem gevoelde druk van VV Nunspeet -een dergelijk voorstel heeft gedaan in de te maken afwegingen van ondergeschikt belang.
Naar het oordeel van de arbitragecommissie had VV Nunspeet na de herhaalde en toegelichte weigering van Akar, conform de suggesties van Akar en langs de lijn zoals VV Nunspeet dat uiteindelijk ook heeft geregeld, een andere interim hoofdtrainer dienen aan te stellen. Dat VV Nunspeet dat eerst heeft gedaan nadat zij de banden met Akar heeft getracht te verbreken, dient voor haar rekening en risico te blijven.
Dat, naar het oordeel van de arbitragecommissie en in lijn met hetgeen VV Nunspeet heeft gesteld en Akar heeft erkend, tussen partijen inmiddels een zodanig verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, is dan ook het resultaat van de opstelling van VV Nunspeet.
Gelet daarop is de arbitragecommissie voornemens de arbeidsovereenkomst 2015/2016 te ontbinden onder toekenning van een beëindigingvergoeding vergelijkbaar met het salaris dat Akar zou hebben verkregen indien de arbeidsovereenkomst zou zijn uitgediend, waarbij de arbitragecommissie wel rekening houdt met de in het salaris verdisconteerde reiskosten en de omstandigheid dat Akar thans ineens de beëindigingvergoeding ontvangt, waar anders bij voortduren van de overeenkomst maandelijkse loonbetaling zou plaatsvinden. De arbitragecommissie is dan ook voornemens de arbeidsovereenkomst te ontbinden per
1 juli 2015 onder toekenning aan Akar van een bedrag van € 8.000,-- netto.
Nu VV Nunspeet een dergelijke vergoeding niet heeft aangeboden, zal zij in de gelegenheid worden gesteld het verzoekschrift in te trekken. Indien en voor zover VV Nunspeet van dat verzoek gebruik maakt, zal zij het salaris aan Akar dienen te voldoen totdat aan de arbeidsovereenkomst op een andere wijze rechtsgeldig een einde komt.
Ten aanzien van de vraag of de overeenkomst 2014/2015 als een stage- of een arbeidsovereenkomst heeft te gelden, oordeelt de arbitragecommissie dat nu in de overeenkomst zelve expliciet is vermeld dat het gaat om een arbeidsovereenkomst, dat partijen in het jaar daarvoor ook een arbeidsovereenkomst hebben gesloten en ook niet in het geschil is dat dat met betrekking tot het seizoen 2015/2016 het geval was, in de betreffende overeenkomst aan VV Nunspeet als werkgever wordt gerefereerd en aan Akar als werknemer, partijen kennelijk de bedoeling hadden een arbeidsovereenkomst te sluiten. Het enkele feit dat Akar in een e-mail aan VV Nunspeet heeft gerefereerd aan "de stage-overeenkomst" maakt zulks niet anders. Indien en voor zover VV Nunspeet geen arbeidsovereenkomst zou hebben gewenst, zou het op haar weg hebben gelegen zulks in de overeenkomst expliciet tot uitdrukking te brengen.
Aan Akar is voorts loon betaald (te weten: de vergoeding voor de TC 1 cursus), terwijl uit de tussen partijen gesloten overeenkomst voortvloeit dat Akar nauwgezet een aantal taken diende uit te voeren, waarbij hij, naar het oordeel van de arbitragecommissie gelet op deze taken, onder werkgeversgezag stond.
Dat de overeenkomst zich primair richtte op het vergroten van kennis en het opdoen van werkervaring, zoals VV Nunspeet stelt, volgt bovendien naar het oordeel van de arbitragecommissie in het geheel niet uit de overeenkomst en ook niet uit de wijze waarop partijen aan de overeenkomst invulling hebben gegeven, nog daargelaten dat bij het sluiten van de overeenkomst niet was overeengekomen dat Akar werd opgeleid voor het hoofdtrainerschap het seizoen daarop (dat is pas halverwege het seizoen 2014/2015 besproken en overeengekomen), en voorts niet is gebleken dat de feitelijke werkzaamheden die Akar uitvoerde, het karakter van een stage hadden. Akar verrichtte immers de overeengekomen werkzaamheden die bij een assistent trainer horen en daarbovenop met het verloop van het seizoen nog wat extra werkzaamheden (zoals de training op dinsdagen). Dat hij in het kader van zijn opleiding, náást de werkzaamheden als assistent trainer, mogelijk óók nog stageverplichtingen had, maakt het voorgaande niet anders. Hieruit volgt dat Akar zich terecht op de vernietiging van de opzegging heeft beroepen en VV Nunspeet het resterende salaris aan Akar verschuldigd is.
De door Akar gevorderde plaatsing van een rectificatie op de website van VV Nunspeet en in het dagblad De Stentor wordt door de arbitragecommissie afgewezen. De gevraagde rectificatie is in strijd met het standpunt van VV Nunspeet en ontbeert voor het overige feitelijk grondslag.
Akar heeft nog gesteld immateriële schade te hebben geleden, maar bedoelde schade is niet nader onderbouwd, zodat deze vordering door de arbitragecommissie reeds om deze reden zal worden afgewezen.
Nu VV Nunspeet in overwegende mate in het ongelijk is gesteld, zal zij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, waaronder die van de gemachtigde van Akar.

De beslissing
De arbitragecommissie veroordeelt VV Nunspeet tot betaling ad € 1.967,72 bruto conform de daarvoor geldende maandelijkse termijnen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst tussen partijen gesloten over het seizoen 2014/2015.

dinsdag 23 juni 2015

Is de brasserie in het Excelsior stadion wel of geen artikel 7:290 BW middenstandsbedrijfsruimte?

Een uitspraak over de vraag waar sportverenigingen wel vaker mee geconfronteerd worden: is een kantine of zoals in dit geval een brasserie artikel 7:290 BW bedrijfsruimte? Zie ook deze uitspraken: "Kwalificatie van huur kantine,kleedkamers en twee sportvelden: Huur onbebouwde grond? Artikel 7:290 BWbedrijfsruimte? of artikel 7:230a BW bedrijfsruimte?en

............................ 

De feiten
Excelsior is een betaald voetbalorganisatie die deelneemt aan de competitie in de eredivisie.
Excelsior en gedaagde zijn op 24 september 2010 schriftelijk een “huur/exploitatie-overeenkomst” aangegaan op grond waarvan gedaagde op basis van exclusiviteit alle cateringactiviteiten in en om het stadion exploiteert tijdens de wedstrijden van Excelsior en/of tijdens andere activiteiten in het stadion. In de overeenkomst staat dat deze een looptijd heeft van 5 jaar en van rechtswege eindigt op 30 juni 2015. Artikel 3 bepaalt onder meer dat gedaagde een “basishuurprijs” dient te betalen van € 62.500,- exclusief BTW per jaar als Excelsior in de eerste divisie speelt en € 75.000,- exclusief BTW per jaar als Excelsior in de eredivisie speelt. Deze prijs wordt jaarlijks geïndexeerd.

In het kader van de uitvoering van de overeenkomst maakt gedaagde gebruik van de navolgende ruimten:
- Brasserie begane grond (voorheen sponsorhome begane grond);
- Businessruimte eerste verdieping (voorheen sponsorhome eerste verdieping);
- Keuken begane grond;
- Kantoor;
- Magazijnruimte, bieropslagruimte en ruimte onder de hoofdtribune;
- Drie uitgiftepunten;
- Supportershome (voorheen kantine);

Artikel 1 C van de overeenkomst luidt:
Huurder verkrijgt het exclusieve recht om bij alle activiteiten die er in en rond het stadion plaatsvinden en in de toekomst zullen gaan plaatsvinden, dus in het kader van voetbalwedstrijden en bij andersoortige evenementen, de horecavoorzieningen in de ruimste zin des woords te verzorgen, als ook om los daarvan eigen activiteiten in het gehuurde te ontwikkelen, hierna te noemen de exploitatie.

Excelsior heeft begin 2014 een tender uitgeschreven voor werving van een cateraar voor de periode vanaf 1 juli 2015. Gedaagde] heeft deelgenomen aan deze tender. Excelsior heeft op 5 januari 2015 aan gedaagde medegedeeld dat de opdracht aan een andere cateraar dan gedaagde zal worden gegund.
Gedaagde heeft bij brief van 29 april 2015 aan Excelsior medegedeeld dat volgens gedaagde de overeenkomst met Excelsior kwalificeert als huur ex art. 7:290 BW en dat deze overeenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd.
Excelsior heeft bij (gewone) brief van 29 april 2015 aan gedaagde bevestigd dat Excelsior op 5 januari 2015 aan gedaagde heeft medegedeeld dat de overeenkomst niet wordt verlengd.

Standpunt Excelsior
Excelsior vordert de gedaagde te veroordelen om voor of op 1 juli 2015 de hiervoor genoemde ruimten in het stadion van Excelsior gelegen aan de Honingerdijk 110 te Rotterdam te ontruimen althans alle (roerende) zaken die zich in deze ruimten bevinden en die aan gedaagde toebehoren en/of daar zijn aangebracht door gedaagde te verwijderen binnen twee dagen na de betekening van het vonnis, met afgifte van de sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van Excelsior te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, zulks met een machtiging van Excelsior bij gebreke van volledige voldoening hieraan deze verlating en ontruiming zelf te bewerkstelligen met de sterke arm van politie en justitie op kosten van gedaagde;

Geen huurovereenkomst maar overeenkomst van opdracht
Excelsior stelt het volgende.
De overeenkomst tussen partijen kwalificeert niet als huur maar als opdracht.
Betwist wordt dat (mede) sprake is van bedrijfsruimte ex art. 7:290 BW. De meeste ruimten zijn niet (zonder meer) toegankelijk voor het publiek. Het ter beschikking stellen van de ruimten aan gedaagde is in vergaande mate onderschikt aan het doel van de overeenkomst dat gedaagde haar cateringwerkzaamheden rondom wedstrijden kan verrichten. Omdat deze overeenkomst van rechtswege eindigt per 1 juli 2015 dient gedaagde de door haar gebruikte ruimten te ontruimen. Ten onrechte laat gedaagde dit na.
Als, naast opdracht, wel mede sprake mocht zijn van huur, dan zijn de elementen inzake opdracht dermate overheersend dat de bepalingen omtrent huur daarvoor dienen te wijken (absorptie ex artikel 6:215 BW).
Indien echter, naast de regels inzake opdracht, de regels inzake huur wel mochten gelden (cumulatie), dan heeft gedaagde geen belang bij haar beroep op huurdersbescherming. Excelsior heeft immers voor de catering in de periode vanaf 1 juli 2015 een derde ingeschakeld. gedaagde mag vanaf 1 juli 2015 zelf niet meer cateren in het complex van Excelsior, zodat gedaagde geen belang heeft bij voortzetting van het gebruik van de ruimten in het complex van Excelsior.
Excelsior mocht er bovendien op grond van verklaringen en gedragingen van gedaagde op vertrouwen dat gedaagde zich bij de beëindiging van de overeenkomst heeft neergelegd (rechtsverwerking). Onder meer heeft gedaagde deelgenomen aan de tender zonder bezwaar aan te tekenen tegen de komende beëindiging van de lopende overeenkomst en op sociale media heeft gedaagde verkondigd dat de catering per 1 juli 2015 zou stoppen.
Een beroep op de bescherming van art.7:290 BW is in strijd met de redelijkheid en billijkheid althans levert dit misbruik van recht op.

Subsidiair: Het is artikel 7:230a BW bedrijfsruimte
Subsidiair stelt Excelsior dat indien sprake is van een huurovereenkomst als bedoeld in art. 7:230a BW gedaagde geen beroep meer kan doen op ontruimingsbescherming.

Oordeel rechter
Partijen houdt met name verdeeld of (mede) sprake is van huur, en meer in bijzonder, huur van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7: 290 BW.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. De overeenkomst van partijen van heeft als titel “Huur/ Exploitatieovereenkomst”. In deze overeenkomst worden partijen steeds aangeduid als “huurder” en “verhuurder.” Er is een basishuurprijs overeengekomen. Dit wijst er op dat hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond op zijn minst mede te kwalificeren valt als huur en niet louter als een overeenkomst van opdracht.

Art.7:290 BW luidt:
“1.       De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op huur en verhuur van bedrijfsruimte.
2. Onder bedrijfsruimte wordt verstaan:
a. een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, die krachtens overeenkomst van huur en verhuur is bestemd voor de uitoefening van een kleinhandelsbedrijf, van een restaurant- of cafébedrijf, van een afhaal- of besteldienst of van een ambachtsbedrijf, een en ander indien in de verhuurde ruimte een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening aanwezig is;
b. een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan die krachtens zulk een overeenkomst bestemd is voor de uitoefening van een hotelbedrijf;
c. een onroerende zaak die krachtens zulk een overeenkomst is bestemd voor de uitoefening van een kampeerbedrijf.
3. Tot de in lid 2 bedoelde bedrijfsruimte worden ook gerekend de onroerende aanhorigheden, de bij het een en ander behorende grond en de, mede gelet op de bestemming van die bedrijfsruimte, afhankelijke woning.)”

Naar voorlopig oordeel valt geenszins uit te sluiten dat de kantonrechter in een eventuele bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat, gelet op de inhoud en strekking van de overeenkomst, in casu (mede) sprake is van huur van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW. In dit oordeel wordt het navolgende betrokken.
Ter zitting is gebleken dat de activiteiten van gedaagde onder meer inhouden de verzorging van de catering rond de 17 thuiswedstrijden die Excelsior (thans) in de eredivisie speelt, vermeerderd met de catering rond enige andere thuiswedstrijden van Excelsior, bijvoorbeeld in het kader van het toernooi om de KNVB-beker. Ter zitting heeft gedaagde echter ook verklaard, onweersproken, dat haar werkzaamheden veel verder gaan dan dat. Gedaagde heeft gesteld dat zij per jaar circa 200 tot 300 groepen gasten pleegt te ontvangen in de brasserie op het complex van Excelsior, buiten de wedstrijden om. Het gaat dan bijvoorbeeld om bedrijven die incidenteel langskomen voor een etentje of een haringhapfestijn, en daarnaast ook om groepen gasten die periodiek gebruik maken van de brasserie in dit complex, zoals bijvoorbeeld Rotaryclubs, die regelmatig bijeenkomsten houden in deze brasserie. Voorts heeft gedaagde ter zitting onweersproken verklaard dat zij bij thuiswedstrijden van Excelsior ook gasten in de brasserie ontvangt die geen interesse hebben in de wedstrijd maar wel van de gelegenheid dat de brasserie geopend is gebruik willen maken om daar, zonder te beschikken over een toegangsbewijs voor de wedstrijd, te komen eten om daarna, zonder aanschouwing van de wedstrijd, weer te vertrekken.
Gelet op deze onweersproken verklaringen van gedaagde dient het er vooralsnog voor te worden gehouden dat een substantieel deel van de gasten die gedaagde bedient, toegang heeft tot (in ieder geval) de brasserie zonder dat daarvoor entreegeld betaald moet worden en zonder dat er enig raakvlak is met de voetbalwedstrijden. Dat wijst er vooralsnog op dat in substantiële mate sprake is van een voor het publiek toegankelijk lokaal. Steun voor het oordeel dat hier sprake is van een voor het publiek toegankelijk lokaal valt te vinden in onder meer de navolgende jurisprudentie:
- de pedicuresalon in een verzorgingstehuis, waar ook externe cliënten werden geholpen (kantonrechter Tiel 15 april 1998, Prg. 1998,4968);
- een bedrijfsrestaurant op het NOB-terrein in Hilversum, dat behalve als lunchfaciliteit voor personeel, ook met dat oogmerk was opengesteld voor al het personeel en bezoekers van andere bedrijven op het mediapark (kantonrechter Hilversum 27 juni 2000, WR 2001,54).
Daarbij komt dat toegangscontrole en het heffen van entreegelden op zichzelf niet in de weg staan aan “toegankelijkheid voor het publiek.”
De voorzieningenrechter volgt, gelet op de substantiële mate waarin gedaagde gasten bedient buiten de voetbalwedstrijden om, niet de stelling van Excelsior dat de werkzaamheden van gedaagde in overwegende mate betrekking hebben op het verzorgen van de catering rondom de voetbalwedstrijden en dat het huurelement daaraan ondergeschikt zou zijn.
Aldus is aannemelijk dat (mede) sprake is van huur van bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 lid 2 sub a BW, althans kan er hier, in kort geding, in ieder geval niet van worden uitgegaan dat dat het tegenovergestelde standpunt van Excelsior evident juist is.
Ter zitting bleek dat partijen het erover eens zijn dat zij al vanaf 1 april 2000 met elkaar samenwerken respectievelijk elkaars contractuele wederpartij zijn (ondanks dat het contract niet steeds op naam stond van dezelfde partijen, maar in het begin nog op naam stond van een aan gedaagde gelieerd bedrijf). De eerste overeenkomst tussen partijen, gesloten in 2000, gold voor een duur van 10 ¼ jaar. Vervolgens hebben partijen de hiervoor genoemde overeenkomst gesloten, met een duur van vijf jaar, tot 1 juli 2015. Partijen zijn het er over eens, naar ter zitting is bevestigd, dat de thans nog vigerende overeenkomst als een verlenging van de eerste overeenkomst beschouwd moet worden.
Van rechtsgeldige opzegging van de vervolgovereenkomst, dat wil zeggen bij exploot of aangetekende brief (ex artikel 7: 293 lid 2 BW) is hier geen sprake.
Onvoldoende aannemelijk is dat gedaagde met de beëindiging van de overeenkomst per 1 juli 2015 heeft ingestemd. Van een daarop gerichte ondubbelzinnige verklaring van gedaagde jegens Excelsior is niet gebleken. Dat gedaagde onder de gegeven omstandigheden niet heeft willen contracteren met derden voor activiteiten na 1 juli 2015 is vanuit commercieel oogpunt alleszins begrijpelijk en kan haar door Excelsior niet worden tegengeworpen.
Het vorenstaande doet de voorzieningenrechter concluderen dat vanaf 1 juli 2015 sprake zal zijn van een overeenkomst voor onbepaalde tijd (art. 7:300 lid 1 BW). Een dergelijke overeenkomst kan eindigen door opzegging, waarbij een opzegtermijn geldt van minimaal een jaar en waarbij toestemming van de rechter nodig is indien de huurder niet instemt met de opzegging.
Terzijde merkt de voorzieningenrechter op dat partijen, zo zij daartoe bereid zijn, in onderling overleg zouden kunnen bezien of een minnelijke geldelijke regeling tot de mogelijkheden behoort, zulks ter vermijding van het (proces)risico dat de overeenkomst na een jaar alsnog eindigt, dan wel dat de rechter juist een ruimere opzegtermijn zal hanteren.
Voor zover zou moeten worden aangenomen dat een deel van de door gedaagde benutte ruimten in het complex van Excelsior niet kwalificeert als huur in de zin van artikel 7:290 BW, maar als huur in de zin van artikel 7:230a BW (bijvoorbeeld opslagruimte), dan rechtvaardigt dat niet dat op dat onderdeel wel een voorziening wordt getroffen. Gesteld noch gebleken is dat Excelsior een afzonderlijk en voldoende zwaarwegend spoedeisend belang heeft dat het treffen van een voorziening in kort geding op die -ondergeschikte-onderdelen rechtvaardigt. Daarbij komt dat evenmin op voorhand valt uit te sluiten dat de kantonrechter, des verzocht, de termijn waarbinnen gedaagde tot ontruiming van de desbetreffende ruimten zal moeten overgaan, zal verlengen (ex art. 7:230a lid 1 en lid 5 BW). De omstandigheid dat partijen al 15 jaar zaken met elkaar doen maakt zulks in ieder geval niet apert onaannemelijk.

De vordering zal derhalve worden afgewezen. Een andersluidend oordeel zou ook te veel afbreuk doen aan het oogmerk van de wetgever om de huurder huurbescherming te bieden. Daarbij is van belang dat het hier om een kort geding gaat, waarin anders dan in een bodemprocedure geen ruimte is naar een uitgebreid onderzoek naar feiten en omstandigheden, noch voor bewijslevering. Dit dient hier ten voordele van gedaagde, als (mogelijke) huurder, te werken.

zaterdag 20 juni 2015

Besluit NPO om duiven uit te sluiten van klassering door fout functionaris vereniging niet in strijd met redelijkheid en billijkheid

Vreemd in deze uitspraak dat de rechtbank in dit geval niet artikel 2:8 BW toepast om te beoordelen of het besluit van het Beroepscollege NPO in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, maar artikel 7:904 BW (vaststellingsovereeenkomst). Zie ook mr. FC. Kollen, De vereniging in praktijk, tweede druk 2007, p. 213/214

Ook raar in de uitspraak: Beroepscollege spreekt van ‘kunstgreep’. Rechter is van mening dat eiser niet van fraude wordt beschuldigd en dat het ook niet letterlijk in de uitspraak staat en dat het Beroepscollege grote vrijheid heeft om uitspraak te formuleren. Dat mag dan wel zo zijn maar ‘kunstgreep’ heeft voor een jurist wel een heel specifieke betekenis en het Beroepscollege maakt daar dan ook een behoorlijke blunder. Ik neem aan dat in het beroepscollege jurist(en) zitten omdat in de uitspraak staat “Lex dura sed tamen scripta (de wet is hard maar luidt nu eenmaal zo.)”.
..........................

De NPO is de landelijke vereniging voor de organisatie van de duivensport. Eiser houdt zich als liefhebber bezig met duivensport. In dit verband was hij lid van de vereniging PV “IJsselmeervliegers” te Urk en is hij lid van NPO.
De verhoudingen tussen NPO en haar leden zijn geregeld in haar statuten, het Reglement Rechtspleging NPO en het Wedvluchtreglement NPO. In het Wedvluchtreglement NPO zijn regels opgenomen op basis waarvan kan worden vastgesteld binnen welke tijden duiven een vlucht hebben afgelegd. Van belang zijn de artikelen 118 en 203 lid 1 onder c van het Wedvluchtreglement NPO, waarin regels zijn vastgelegd over de elektronische registratie van binnengekomen duiven. In het laatst genoemde artikel is bepaald:
Een elektronisch geconstateerde duif komt uitsluitend voor klassering in aanmerking als het systeem de duif herkent als ingekorfd voor de betreffende wedvlucht door middel van het herkennen van de geheimcode in de elektronische ring.

Duiven die meedoen aan een wedstrijd krijgen een elektronische ring mee. Op deze elektronische ring wordt bij het vertrek een geheime code geplaatst. Deze code wordt bij aankomst elektronisch uitgelezen.
In het onderhavige geval heeft een functionaris van de vereniging PV “IJsselmeervliegers” een fout gemaakt. Hij heeft twee vluchten verwisseld en daardoor per ongeluk de verkeerde vlucht afgeslagen. Hierdoor werd een vlucht van de heer eiser ten onrechte afgesloten. De vlucht werd afgesloten op 3 augustus 2013, terwijl de duiven op 4 augustus 2013 zijn aangekomen.
De aankomst van de duiven is vervolgens door de functionaris geconstateerd. Van voormelde constatering is een uitdraai gemaakt. Op deze uitdraai staan de ringnummers, het (niet geheime) nummer van de elektronische ring en de aankomsttijden van de duiven. In de uitdraai is daarnaast vastgesteld dat op 3 augustus 2013 een geijkte klok twee seconden achterloopt op de klok waarmee de aankomsttijden van de duiven zijn geconstateerd. De afwijking van de klok op 4 augustus 2013 werd niet geregistreerd. De geheime code op de elektronische ring werd niet uitgelezen.
Op 7 augustus 2013 heeft NPO besloten de duiven van eiser te diskwalificeren. Dit besluit wordt als volgt gemotiveerd:
Wij zijn op de hoogte gesteld door de vereniging in Urk, dat het systeem van dhr. eiser [getal]-[getal] op zaterdagavond per ongeluk de vlucht A31 Bergerac was afgeslagen. Wij hebben de papieren opgevraagd bij de vereniging, deze zijn door ons gedeeltelijk ontvangen. Hieruit blijkt dat de duiven door het systeem niet worden herkend als zijnde ingekorfd voor de betreffende vlucht A31 Bergerac.

Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar aangetekend bij het Tucht- en Geschillencollege NPO. Op 23 oktober 2013 heeft het Tucht- en Geschillencollege NPO het besluit van NPO vernietigd. Het Tucht- en Geschillencollege NPO lijkt haar beslissing te hebben gegrond op artikel G6 van het Reglement Rechtspleging NPO, waarin is bepaald dat het uitspraak doet naar redelijkheid en billijkheid. Het Tucht- en Geschillencollege NPO heeft het volgende overwogen:
Het College is van mening dat de heer eiser door het NPO bestuur op onvoldoende en onjuiste gronden uit de uitslag van de wedvlucht vanuit Bergerac is gehouden. Daarnaast vindt het College het niet redelijk en billijk dat de heer eiser buiten zijn schuld of medeschuld, de dupe wordt van een foutieve handeling van een functionaris van zijn vereniging.

Tegen voormelde beslissing heeft NPO beroep ingesteld. Op 18 december 2013 heeft het Beroepscollege NPO de beslissing op bezwaar vernietigd, zodat de diskwalificatie in stand is gebleven. Het Beroepscollege NPO heeft het navolgende overwogen:

Gelezen het stukkendossier komt het College tot de conclusie dat met gebruikmaking van kunstgrepen de duiven van verweerder op een lijst zijn komen te staan die niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 203, lid 1, letter a Wedvluchtreglement is uitgeprint. Van de onderhavige wedvlucht kon immers geen aankomstlijst worden geprint, omdat de wedvlucht Bergerac reeds was afgeslagen.
(…)
Het College betreurt de gang van zaken die verweerder getroffen heeft, maar acht zich gebonden aan het in het recht geldende adagium dat zegt: Lex dura sed tamen scripta (de wet is hard maar luidt nu eenmaal zo.)

Eiser exploiteert een dierenspeciaalzaak. Hij heeft gemerkt dat door het geschil met NPO zijn verkoop van duiven is teruggelopen. eiser heeft NPO aansprakelijk gesteld voor deze schade.

Het geschil
Eiser vordert te bepalen dat NPO de uitslag van het Nationaal concours Bergerac 2013 aanpast en eiser de schade vergoed.

De rechtbank
Op grond van artikel 7:904 BW is de beslissing van het Beroepscollege NPO vernietigbaar, indien gebondenheid van eiser aan die beslissing in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het gaat hier om een marginale toets van de beslissing, waarbij slechts tot vernietiging kan worden overgegaan als de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, zijn overschreden. Indien een beslissing deze marginale toets niet kan doorstaan, moet vervolgens de vraag worden gesteld of, en zo ja in welke mate, door het gebrek dat aan de beslissing kleeft, nadeel aan eiser is toegebracht.
Tussen partijen is niet in geschil dat de beslissing van het Beroepscollege NPO is genomen op basis van het Wedvluchtreglement NPO. Door een fout van een functionaris van de vereniging PV “IJsselmeervliegers” werd de aankomst van de duiven van eiser niet volgens het Wedvluchtreglement NPO geregistreerd. De consequentie hiervan is volgens de reglementen een uitsluiting van de duif van eiser.
Anders dan het Tucht- en Geschillencollege NPO heeft het Beroepscollege NPO geoordeeld dat er geen ruimte bestond om in het geval van eiser een uitzondering te maken op de bepalingen uit het Wedvluchtreglement NPO. Deze strikte toepassing heeft het Beroepscollege NPO gemotiveerd met de hiervoor geciteerde overweging. Het Beroepscollege NPO hecht in haar beslissing geen waarde aan de specifieke omstandigheden van het geval van eiser en heeft in haar motivering niet tot uitdrukking gebracht hoe de belangen van eiser zich verhouden tot een strikte toepassing van het Wedvluchtreglement NPO. Dat het Beroepscollege NPO dit heeft nagelaten, maakt niet dat de beslissing naar haar inhoud in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Een minder strikte toepassing van het Wedvluchtreglement NPO raakt niet alleen de belangen van eiser, maar ook die van de andere leden van NPO. Daar komt bij dat binnen een vereniging een grote mate van vrijheid bestaat om eigen spelregels op te stellen. Hierdoor kan het voorkomen dat een wedstrijd wordt verloren door een fout van een scheidsrechter. In het geval van eiser kon de fout daarbij niet volledig worden hersteld. De geheime code die de duiven van eiser bij zich droegen, werd immers niet uitgelezen. Onder dergelijke omstandigheden bestaat onvoldoende grond voor ingrijpen door de civiele rechter.
Eiser heeft zijn stelling dat NPO onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, mede gelet op het verweer van NPO, onvoldoende gemotiveerd. Uit het voorgaande blijkt dat de beslissing van het Beroepscollege NPO in stand blijft. Daar komt bij dat het gebruik van het woord ‘kunstgreep’ in de uitspraak niet onrechtmatig is. Het Beroepscollege NPO heeft grote mate van vrijheid bij de formulering van haar uitspraak. In de uitspraak staat niet dat het Beroepscollege NPO van oordeel is dat eiser heeft gefraudeerd. NPO heeft die conclusie evenmin getrokken.


De vorderingen van eiser worden op grond van het voorgaande afgewezen.

woensdag 17 juni 2015

Rechter oordeelt over de vraag of tuchtcommissie KNVB in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat NSV'46 geen verwijt treft bij opstellen geschorste speler

In tegenstelling tot de uitspraak die vorige maand gedaan werd in de zaak SV Huizen/KNVB waar de rechter tot de conclusie kwam dat de Commissie van Beroep van de KNVB niet in redelijkheid tot een besluit kon komen, is de voorzieningenrechter in onderstaande zaak van oordeel dat de tuchtcommissie van de KNVB wel in redelijkheid tot de gedane uitspraak kon komen.



De feiten
Het eerste elftal van Woubrugge neemt deel aan de door de KNVB georganiseerde veldvoetbalcompetitie, zijnde in het seizoen 2014/2015 de competitie “mannen zaterdag 1- 4e klasse C.”
In een competitiewedstrijd tussen Woubrugge 1 en NSV ’46 1 op 25 april 2015 is een speler van NSV ’46 met een directe rode kaart van het veld gestuurd wegens natrappen van een tegenstander (hierna: de weggestuurde speler van NSV’46). Op dat moment konden in deze competitie nog drie ploegen kampioen worden: Woubrugge, NSV’46 en NiTA.
Van een rode kaart moet de scheidsrechter aantekening maken op het elektronische wedstrijdformulier. Na afloop van een competitiewedstrijd geeft de scheidsrechter dit formulier via het elektronisch systeem Sportlink door aan de KNVB. Sportlink is het integrale administratieve programma dat de link vormt tussen de voetbalvereniging, haar leden en de KNVB. In dit geval is het (vermoedelijk: elektronisch) fout gegaan bij doorgifte van het onderhavige wedstrijdformulier aan de KNVB. Op 26 april 2015 heeft de scheidsrechter ontdekt dat de rode kaart van de weggestuurde speler van NSV’46 ten onrechte niet was geregistreerd in Sportlink. Per e-mail van diezelfde dag heeft de scheidsrechter de KNVB bericht dat aan de weggestuurde speler van NSV’46 een rode kaart is gegeven.
Bij brief d.d. 29 april 2015, met kopie aan NSV’46, is de weggestuurde speler van NSV’46 door de Tuchtcommissie van de KNVB (hierna: de Tuchtcommissie) in staat van beschuldiging gesteld wegens een gewelddadige handeling in de wedstrijd Woubrugge 1 – NSV’46 1.
Op 30 april 2015 heeft de heer Vork, bestuurslid van NSV’46, telefonisch bij mevrouw [persoon1], Medewerkster Tuchtzaken District West II van de KNVB (behorend tot de arbeidsorganisatie van de KNVB), geïnformeerd of de weggestuurde speler van NSV’46 speelgerechtigd is voor de volgende competitiewedstrijd. Namens de KNVB heeft mevrouw [persoon1] abusievelijk meegedeeld dat de weggestuurde speler van NSV’46 speelgerechtigd is tijdens de eerstvolgende competitiewedstrijd.
De eerstvolgende competitiewedstrijd van NSV’46 vond op 2 mei 2015 plaats tegen NiTA 1. Deze wedstrijd eindigde in 3-3 gelijkspel. Dit was genoeg voor NSV’46 1 om kampioen te worden. Aan deze competitiewedstrijd nam ook deel de weggestuurde speler van NSV’46.
Woubrugge heeft op 6 mei 2015 bij het Bestuur Amateurvoetbal van de KNVB bezwaar aangetekend tegen deelname door de weggestuurde speler van NSV’46 aan de wedstrijd van 2 mei 2015 tegen NiTA 1. Het Bestuur Amateurvoetbal heeft het standpunt ingenomen dat dit bezwaar te laat is ingediend, te weten na de termijn van 48 uur zoals bepaald in artikel 59 lid 3 Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal j artikel 16 lid 2 Reglement Wedstrijden Amateurvoetbal.
Het Bestuur Amateurvoetbal heeft bij de Tuchtcommissie aangifte gedaan van het feit dat NSV’46 tijdens de wedstrijd NSV’46 1 – NiTA 1 een niet speelgerechtigde speler heeft laten deelnemen. De Tuchtcommissie heeft een tuchtrechtelijke uitspraak gedaan op 13 mei 2015, waarin wordt overwogen:
“De tuchtcommissie is van mening dat betrokkene heeft gehandeld conform de informatie verstrekt door de arbeidsorganisatie van de KNVB. Betrokkene heeft hierbij te goeder trouw gehandeld en heeft volgens de tuchtcommissie dan ook niet verwijtbaar gehandeld. De tuchtcommissie is van mening dat er van opzet geen sprake is. De tuchtcommissie spreekt betrokkene dan ook vrij van de aan haar ten laste gelegde overtreding.”
In deze procedure was Woubrugge geen partij.
Nu Woubrugge 1 geen kampioen was geworden, heeft zij deelgenomen aan de nacompetitie, maar zij is er niet in geslaagd om via die weg te promoveren naar de 3e klasse.

Het geschil
Woubrugge vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat - schorsing van de uitspraak van de tucht- en/of beroepscommissie van de KNVB van 13 mei 2015 totdat in een bodemprocedure bij de civiele rechter is beslist


Oordeel rechter
Op grond van de wet kan de rechter een beslissing van een tuchtcommissie vernietigen, indien gebondenheid aan die beslissing in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Een dergelijke toets is, gelet op het declaratoire karakter van vernietiging, voorbehouden aan de bodemrechter en kan niet geschieden in kort geding. Wel kan de voorzieningenrechter de (werking van de) beslissing schorsen indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de beslissing van de tuchtcommissie zal vernietigen.

Niet-ontvankelijkheid tuchtcommissie
Woubrugge stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat zij door de niet-ontvankelijk verklaring in haar bezwaar bij het Bestuur Amateur Voetbal van de KNVB onredelijk in haar belangen is geschaad en haar daarmee het recht op een eerlijk proces is ontnomen.
Vast staat dat Woubrugge op 8 mei 2015 in haar bezwaar bij het Bestuur Amateur Voetbal niet ontvankelijk is verklaard, omdat zij niet binnen de reglementaire termijn van 48 uur haar bezwaar had ingediend (overeenkomstig het bepaalde in artikel 59 lid 3 Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal jo artikel 16 lid 2 Reglement Wedstrijden Amateurvoetbal 2014/’15). Dit betreft de zogenoemde verkorte procedure. Die procedure is van toepassing na 15 maart van ieder jaar en kent als achtergrond, zo heeft de KNVB onbetwist gesteld, dat de competities zich dan in een afrondende fase bevinden en korte termijnen nodig zijn om een zo eerlijk en ongestoord mogelijk competitieverloop te waarborgen.
In het licht van de hiervoor geschetste achtergrond van de verkorte procedure kan niet gezegd worden dat het Bestuur Amateur Voetbal in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Het gaat hier om een regeling met harde termijnen waaraan alle clubs zijn gebonden. De enkele omstandigheid dat Woubrugge door toevallige omstandigheden pas na het verstrijken van de termijn op de hoogte is gekomen van het spelen door de speler van NSV’46 is onvoldoende om aannemelijk te achten dat de bodemrechter de beslissing zal vernietigen. Wat van het voorgaande overigens ook zij, de niet-ontvankelijk verklaring door het Bestuur Amateur Voetbal is door Woubrugge in deze procedure niet ter toetsing aan de voorzieningenrechter voorgelegd, nu de vordering uitsluitend ziet op de uitspraak d.d. 13 mei 2015 van de Tuchtcommissie. Het bezwaar tegen de niet-ontvankelijkverklaring kan alleen daarom al in deze procedure geen rechtsgevolg hebben.

Verwijtbaar handelen NSV’46
Woubrugge legt aan de gevorderde schorsing van de uitspraak d.d. 13 mei 2015 van de Tuchtcommissie ten grondslag dat (i) de KNVB in strijd handelt met haar eigen reglementen en (ii) NSV’46 wel een verwijt kan worden gemaakt van de niet naleving van de directe rode kaart regeling.
De Tuchtcommissie heeft aan NSV’46 ten laste gelegd dat zij artikel 14 lid 1 sub d Reglement Wedstrijden Amateurvoetbal heeft overtreden door tijdens de wedstrijd van NSV’46 1 tegen NiTA 1 een ongerechtigde (uitgesloten) speler te laten meespelen. De KNVB heeft onbetwist gesteld dat op grond van artikel 22 lid 1 Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal voor strafbaarheid van overtredingen opzet, schuld, nalatigheid of onzorgvuldigheid vereist. Gelet op de hierboven weergegeven beslissing van de Tuchtcommissie, is de vraag hier dus of de Tuchtcommissie in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat van verwijtbaarheid in deze zin aan de zijde van NSV’46 geen sprake was.
Vast staat dat de weggestuurde speler van NSV’46 in de wedstrijd NSV’46 1 – Woubrugge 1 een rode kaart is gegeven en dat op die rode kaart de directe rode kaartregeling van de KNVB van toepassing is, op grond waarvan die speler de eerstvolgende competitiewedstrijd van NSV’46 1 tegen NiTA 1 niet speelgerechtigd was. Niet ter discussie staat dat deze uitsluiting voor de eerstvolgende wedstrijd op grond van de reglementen van de KNVB automatisch volgt en dat de club en speler daarover niet tevoren geïnformeerd behoeven te worden. De KNVB heeft ter zitting echter gesteld dat in de automatisch opgemaakte brief, waarin de speler in staat van beschuldiging wordt gesteld, gewoonlijk een passage over de directe rode kaartregeling wordt opgenomen, met de strekking dat de speler in de eerstvolgende competitiewedstrijd van deelname is uitgesloten. Deze passage ontbreekt echter in de brief d.d. 29 april 2015 van de KNVB aan de weggestuurde speler van NSV’46, met kopie aan NSV’46, mogelijk als gevolg van het feit dat door de storing van Sportlink de vermelding van de directe rode kaart niet (goed) is geregistreerd. Verder staat vast dat namens de KNVB telefonisch aan het bestuur van NSV’46 is meegedeeld dat de betreffende speler wel speelgerechtigd was.
Tegen deze achtergrond kan niet zonder meer worden aangenomen dat NSV’46 niet te goeder trouw was en dus een verwijt gemaakt kan worden van het laten spelen van de weggestuurde speler. Niet uitgesloten kan worden dat NSV’46 door de van het gebruik afwijkende inhoud van de brief d.d. 29 april 2015 in verwarring is gebracht. Zij heeft vervolgens voldoende gedaan om die verwarring op te helderen door navraag te doen bij de KNVB. Bij deze feitelijke gang van zaken kan niet worden gezegd dat de Tuchtcommissie in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat van opzet, schuld, nalatigheid of onzorgvuldigheid aan de zijde van NSV’46 geen sprake is, zodat niet voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de beslissing van de Tuchtcommissie zal vernietigen. De stellingen van Woubrugge dat de KNVB door de vrijspraak van NSV’46 in strijd handelt met haar eigen reglementen en dat NSV’46 een verwijt kan worden gemaakt van het opstellen van een niet speelgerechtigde speler, worden derhalve verworpen.
Op grond van het voorgaande bestaat onvoldoende grond om de uitspraak van de Tuchtcommissie te schorsen. Daarnaast kan, in geval de bodemrechter – anders dan de voorzieningenrechter thans aanneemt – de uitspraak van de Tuchtcommissie vernietigt, niet zonder meer worden aangenomen dat de KNVB aan NSV’46 1 als sanctie voor het opstellen van een niet speelgerechtigde speler drie winstpunten in mindering moet brengen. De KNVB heeft immers betwist dat deze sanctie in een dergelijk geval kan worden opgelegd. Zij stelt dat in een geval als het onderhavige, als het overspelen van de wedstrijd geen reële optie meer is, wel andere maatregelen kunnen worden opgelegd, maar dat deze minder ingrijpend van aard zijn, zoals het opleggen van een boete. Dit is door Woubrugge ter zitting niet verder weersproken. Het is derhalve niet zonder meer aannemelijk dat Woubrugge door middel van deze vordering het beoogde doel van promotie zal kunnen bereiken.

De conclusie is dat de vordering van Woubrugge in dit kort geding niet toewijsbaar is. Woubrugge wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de KNVB veroordeeld.

donderdag 11 juni 2015

Amazone hoeft geen schadevergoeding te betalen aan eigenaar dressuurpaard

Een amazone uit Hooge-Mierde hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de eigenaar van  dressuurpaard U2. Dat heeft de rechtbank Oost-Brabant zojuist bepaald. Ook de stal in Hooge Mierde waar het paard ruim drie jaar was ondergebracht, hoeft niet te betalen.

De eigenaar van U2, een inwoonster van New York, kocht het paard in 2004. Ze gaf een professionele amazone uit Hoog Mierde de opdracht het paard te trainen van 2006 tot medio 2013. Volgens de eigenaar liep het paard in die tijd onherstelbaar letsel aan zijn mond en flanken op. Het paard zou daarom niet meer als volwaardig rijpaard kunnen worden ingezet en bovendien flink in waarde zijn gedaald; het paard had een onderhandse verkoopwaarde van 250.000 euro en zou nu nog 2.500 euro waard zijn. De eigenaar stelt de amazone en de stal daarvoor aansprakelijk.

Volgens de rechtbank is niet komen vast te staan dat het letsel onherstelbaar is. De verklaringen en medische stukken die de eigenaar heeft ingebracht, geven daarvoor onvoldoende bewijs. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen.

Tegenvordering

De amazone diende ook een tegenvordering in bij de rechter. Volgens haar heeft de eigenaar haar in De Telegraaf ten onrechte neergezet als een dierenbeul die U2 ernstig letsel toebracht. De rechtbank stelt vast dat de amazone niet gekwalificeerd wordt als dierenbeul en dat het woord niet voorkomt in het artikel. De rechtbank is van oordeel dat het artikel in de Telegraaf niet meer is dan een korte, zakelijke weergave van de zaak. De informatie is feitelijk en juist. Er is dus geen sprake van onrechtmatig handelen en daarom wijst de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding af.



woensdag 3 juni 2015

Nieuw verschenen: "Introduction to international commercial and European law"

This book covers the most important legal issues when conducting business abroad. The first part covers European law with a focus on the institutions of the European Union, the four freedoms and competition law. The second part focuses on individual international contracts. This part starts with the legal environment of the business transaction. The political and policy risks of doing business abroad are explained, as well as how they should be addressed. It continues with entry strategies in foreign markets and then goes on to focus on the individual contract of sale. A wide range of subjects are covered, including general conditions of sale, retention of title, the CISG, product safety and product liability, Incoterms, contract of carriage, jurisdiction, choice of law and arbitration, standard contract clauses and payment conditions. This book takes a practical approach and contains examples and exercises. The book does not pretend to be the ultimate guide: the field of international commercial law in particular is vast, and has many different angels. However, it does try to explain the main pitfalls of doing business in foreign countries and how to avoid them. Additional information about the book can be found on: www.iclandeulaw.com. Mr. M.W. Mosselman has written two other legal text books: - on legal skills Juridische vaardigheden voor het Hoger Onderwijs, www.juridischevaardigheden.nl - and on sports law Inleiding sport en recht, www.inleidingsportenrecht.nl Both are in Dutch.

The book is for for sale HERE