dinsdag 21 april 2015

UvA Arbeid en Sportcongres: 10 jaar Arbeid en Sport

Datum
12 juni 2015 12.30 - 17.30

Congres
Op vrijdag, 12 juni 2015 vindt het congres "10 jaar Arbeid en Sport plaats.

Sprekers:
Prof. dr. R. Parrish, mr. J.H. Bennaars, dr. R.C. Branco Martins en mr. J. Jacobsen Jensen

Panelleden:
Mr. H.W. Kesler, mr. M.P. Nan, mr. F.M. de Weger en mr. C.M. Warners

Waarom?
Op 12 juni 2015 vindt het eerste UvA Arbeid & Sport Congres plaats. Aanleiding is het 10-jarig jubileum van het vak Arbeid & Sport. Bovendien is het 20 jaar geleden dat het Europese Hof het voor de praktijk belangrijke Bosman-arrest wees. In de afgelopen 10 jaar is het vak veranderd en meegegaan met de rechtsontwikkeling van het sportrecht in het algemeen. Sportrecht is in de loop der jaren een breder begrip geworden en raakt naast het arbeidsrecht ook andere rechtsgebieden zoals intellectueel eigendomsrecht en reclamerecht. Tegelijkertijd is Arbeid en Sport onveranderd een complex vakgebied gebleven waarop Europees recht, nationaal recht en reglementen van internationale en nationale sportbonden van toepassing is.

Wat?
Het congres heeft tot doel een overzicht te bieden van de ontwikkelingen in het vakgebied. Aan de orde komt, in een Engelstalige  bijdrage, de impact van Europese regelgeving in de afgelopen 20 jaar na het Bosman-arrest. Ook wordt stilgestaan bij de Wet werk en zekerheid die het ontslag- en flexrecht wijzigt en de weerslag daarvan op arbeidsrelaties in de sport.  De voetbalsector en de ontwikkelingen daarin komen uitgebreid aan de orde. Ten slotte is er aandacht voor de verbreding van het rechtsgebied in een bijdrage over marketing in sport en wordt stilgestaan bij onder andere sponsorcontracten.

Voor wie?
Het congres is bedoeld voor de advocaat en praktijkjurist die in zijn dagelijkse praktijk te maken heeft met arbeidsrelaties in de sportsector en voor arbeidsrechtjuristen die het arbeidsrecht eens vanuit een ander perspectief wil bezien. Het congres biedt zowel bijdragen met academische diepgang als meer praktische bijdragen. Door de opzet waarbij na elke bijdrage een paneldiscussie wordt gevoerd door en met een deskundig panel is interactie gegarandeerd. Er is ruimte voor discussie en vragen.
Het congres wordt afgesloten met een borrel.

Prijs en punten
Het inhoudelijk gedeelte van het congres duurt 4 uur. Het congres is door de NOvA erkend en levert 4 NOvA PO punten op. De prijs bedraagt € 360,-, inclusief ontvangst met een broodje en een borrel.

Aanmelden

U kunt zich aanmelden via 10-jaar-arbeid-en-sport@uva.nl. Nadat uw aanmelding is bevestigd ontvangt u studiemateriaal.

Bron: www.uva.nl

donderdag 16 april 2015

Louis van Gaal is niet van ons allemaal

Rechtbank Amsterdam 15 april 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:2103
Aanvulling:
In de einduitspraak werd Interbest veroordeeld tot het betalen van € 25.000,-- aan Van Gaal.
Zie: Rechtbank Amsterdam 20 januari 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:199

De feiten
Interbest is een onderneming die reclamecampagnes verzorgt. Sinds 2010 organiseert zij één of meerdere keren per jaar het spel ‘Six Word Story Schrijfwedstrijd’, waarbij het de bedoeling is dat deelnemers in zes woorden een verhaal vertellen. Zonder toestemming van Louis Van Gaal gebruikt Interbest zijn portret in 2014 in een paginagrootte advertentie.


Van Gaal vordert samengevat :
1.         voor recht verklaart dat Interbest en Night Writers onrechtmatig hebben gehandeld door openbaarmaking van het portret van Van Gaal als omschreven in het lichaam van de dagvaarding en gehouden zijn de hierdoor veroorzaakte schade te vergoeden;
2.         Interbest en Night Writers hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 95.815,-.

De beoordeeling van het geschil

Interbest voert de volgende verweren:
 Wij hebben toestemming gevraagd aan de rechthebbende/maker van de foto
Op grond van artikel 21 Aw is openbaarmaking van een (niet in opdracht gemaakt) portret niet geoorloofd voor zover een redelijk belang van de geportretteerde zich tegen de openbaarmaking verzet. Volgens vaste rechtspraak kan een “redelijk belang” in de zin van het portretrecht van artikel 21 Aw ook gelegen zijn in het belang van de geportretteerde om zijn populariteit, verworven in de uitoefening van zijn beroep, te verzilveren. In het onderhavige geval beroept Louis van Gaal zich op dit - volgens hem - zorgvuldig door hem opgebouwde “commercieel” portretrecht. Dat Interbest de bewuste foto, zoals zij aanvoert, heeft gekocht via Getty Images en een licentie heeft gekregen voor het gebruik van de foto, doet er niet aan af dat er inbreuk kan worden gemaakt op het portretrecht van Louis van Gaal. Vast staat immers dat Louis van Gaal geen toestemming heeft gegeven voor het gebruik van zijn portret door Interbest.

Geen redelijk belang van Van Gaal
Interbest en Night Writers voeren als verweer primair aan dat de vordering van Louis van Gaal moet worden afgewezen wegens een gebrek aan een redelijk belang, omdat - naar zij aanvoeren - een bondscoach zich het gebruik van een dergelijk alledaagse foto (een bondscoach die met zijn assistenten aan het werk is om het verloop van een wedstrijd te analyseren) als sprekende illustratie bij een publieke activiteit (het Spel) die in direct verband staat met het WK, moet laten welgevallen. Foto’s die deze beroepsuitoefening betreffen en zijn gemaakt in voor publiek algemeen toegankelijke plaatsen zijn inherent aan de uitoefening van het beroep en om die reden mist Louis van Gaal een redelijk belang om zich (met een beroep op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer) tegen publicatie te verzetten, aldus Interbest en Night Writers.
Interbest en Night Writers miskennen daarmee naar het oordeel van de rechtbank echter dat het in dit geval niet gaat om een afweging van belangen tussen privacybescherming van een publiek persoon en het recht op vrije nieuwsgaring, maar om de verzilverbare populariteit van het portretrecht van Louis van Gaal. Interbest en Night Writers betwisten op zichzelf ook niet dat Louis van Gaal een commercieel portretrecht heeft. Interbest heeft de foto niet gebruikt voor een nieuwsbericht, maar voor een commerciële uiting van Interbest. Dat Interbest (vrijwel) niets heeft verdiend aan het Spel, ontneemt niet het commerciële karakter aan de door haar gepubliceerde advertenties, die er immers op waren gericht haar Spel onder de aandacht van een zo groot mogelijk publiek te brengen. Interbest geeft verder zelf aan dat zij door deze campagne meer ‘exposure’ heeft gekregen, met name binnen de branche van ‘communicatieprofessionals’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Louis van Gaal dan ook een redelijk belang om zich te verzetten tegen het gebruik van zijn portret door Interbest ter promotie van een door Interbest georganiseerd spel.

Gebruik van de foto valt onder het citaatrecht van artikel 15a Aw of de parodie-exceptie binnen het Auteursrecht
Het beroep van Interbest en Night Writers dat het gebruik van de foto valt onder het citaatrecht van artikel 15a Aw of de parodie-exceptie binnen het Auteursrecht, zien immers niet op het portretrecht. En ook indien deze leestukken analoog zouden kunnen worden toegepast op het portretrecht, blijft in dit geval sprake van het gebruik van het portret in een advertentietekst en niet in (bijvoorbeeld) een kunstuiting. Het gebruikmaken voor een advertentie van de verzilverbare populariteit van een bekend persoon zonder diens toestemming, is niet opeens geoorloofd als het portret op een grappig (bedoelde) manier wordt gebruikt, of indien maar een klein (maar herkenbaar) gedeelte van het portret (functioneel) wordt gebruikt. De verzilverbaarheid blijft ook dan bij de persoon die dit in eerste instantie had kunnen verzilveren.

De bondscoach is van ons allemaal
Conclusie van het voorgaande is dat er een inbreuk is gemaakt op het portretrecht van Louis van Gaal en dat een vergoeding moet worden betaald voor gebruik van de populariteit van Louis van Gaal in de campagne voor het Spel. De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van Interbest en Night Writers dat de bondscoach als ‘instituut’ zijn verzilverbare populariteit niet te gelde dient te maken, omdat hij in zijn functie ‘een beetje van ons allemaal is’.

Hoogte vergoeding
Vervolgens is de vraag aan de orde welk bedrag Interbest dient te betalen als vergoeding voor het gebruik van de populariteit van Louis van Gaal. Volgens het arrest Cruijff/Tirion (HR 14 juni 2013, IER 2013/60) moet de vergoeding recht doen aan de mate van populariteit of bekendheid van de geportretteerde en moet deze in overeenstemming zijn met de waarde van het exploitatiebelang van de geportretteerde in het economisch verkeer. De rechtbank zal daarom aansluiten bij de hoogte van de vergoeding die Louis van Gaal zelf had kunnen bedingen indien hij had ingestemd met het gebruik van zijn verzilverbare populariteit voor een dergelijke campagne. De vraag of Louis van Gaal feitelijk schade heeft geleden door het gebruik van het portret door Interbest (in de zin van gederfde inkomsten uit overeenkomsten met derden of een vermindering van zijn verzilverbare populariteit) doet er niet aan af dat Louis van Gaal recht heeft op vergoeding van het bedrag dat hij in dit geval voor een dergelijke campagne als vergoeding had kunnen bedingen.
Volgens Louis van Gaal is de waarde van het verbinden van zijn portret aan een product of dienst hoog, vooral omdat hij reeds is gebonden aan (exclusieve) contracten met derde partijen en hij zijn verzilverbare populariteit in de loop der jaren zorgvuldig heeft opgebouwd door zich te laten bijstaan door (sport)marketingdeskundigen en (zeer) selectief mee te werken aan commerciële uitingen. Met de verbintenissen die hij aangaat zijn volgens Louis van Gaal substantiële bedragen gemoeid. Louis van Gaal heeft ter onderbouwing van de door hem gevorderde vergoeding onder meer verwezen naar verklaringen, die de waarde van zijn verzilverbare populariteit in dit geval stellen op bedragen tussen de EUR 50.000,- en EUR 100.000,-, waarbij volgens deze verklaringen - gezien de periode van plaatsing van de advertentie (tijdens het WK-voetbal van 2014) - een reden is om uit te gaan van de hogere vergoeding.
De rechtbank overweegt dat door [naam 1] in zijn verklaring weliswaar voorbeelden worden genoemd van bedragen die Louis van Gaal voor (andere) campagnes heeft ontvangen, maar naar het oordeel van de rechtbank sluiten deze voorbeelden onvoldoende aan bij de onderhavige situatie, te weten dat sprake is van het (tweemalige) gebruik van één portret voor reclamedoeleinden (éénmaal in een landelijk dagblad en éénmaal in de [blad 2]) tijdens een bijzonder evenement. De marge tussen de in de verklaring van [naam 1] genoemde bedragen (tussen EUR 50.000,- en EUR 100.000,-) is naar het oordeel van de rechtbank te groot om op basis van de summier genoemde voorbeelden een vergoeding voor het gebruik van de populariteit van Louis van Gaal in de onderhavige casus vast te kunnen stellen. Daarnaast is het door [naam 5] genoemde bedrag van EUR 75.000,- in het geheel niet met voorbeelden onderbouwd.

De rechtbank stelt Louis van Gaal daarom in de gelegenheid om - bij voorkeur onderbouwd met stukken - nader uiteen te zetten welke bedragen Louis van Gaal in vergelijkbare gevallen vergoed heeft gekregen. Indien Louis van Gaal niet eerder vergelijkbare overeenkomsten heeft gesloten, zal zoveel mogelijk moeten worden aangeknoopt bij wat vergelijkbare personen in een vergelijkbare situaties als vergoeding hebben gevraagd. Daarbij is tevens van belang dat inzage wordt gegeven in de mate waarin een bijzonder evenement als het wereldkampioenschap voetbal de verzilverbare populariteit van Louis van Gaal (of een vergelijkbare persoon in een vergelijkbare situatie) tijdelijk verhoogt.

maandag 13 april 2015

Tscheu La Ling verliest rechtzaak tegen Ten Have


De feiten
Tscheu La Ling wordt in 2011 naar voren geschoven door Cruijff als directeur van Ajax. De toenmalige Raad van Comissarissen voelde niets voor de aanstelling van Ling. Tijdens de Ledenraadpleging deed voorzitter Ten Have uitlatingen die Ling onwelgevallig waren en Ling begon een procedure tegen Ten Have. Ling vordert o.a. rectificatie van de gedane uitspraken.
Op 20 november 2011 heeft een Ledenraadvergadering plaatsgevonden. Bij toetreding tot de Ledenraad dient een geheimhoudingsverklaring te worden ondertekend. Van de betreffende Ledenraadvergadering is heimelijk een geluidsopname gemaakt. Blijkens van deze geluidsopname gemaakte transcriptie heeft Ten Have – voor zover van belang – het volgende gezegd:
(…) Het is ook zo dat wij inderdaad vorige week woensdag bij elkaar hebben gezeten, toen hebben wij het ook over Tscheu La Ling gehad, en toen heb ik tegen [A] twee dingen erover gezegd: Het eerste is: ik vind de kwalificaties van Tscheu La Ling als het gaat over zijn bijdrage in de voetbalwereld voldoende reden om hem niet aan Ajax te binden. Dat is een hele cleane zakelijke reden. Je kijkt naar het profiel dat we hebben aangelegd. En dan kwalificeer ik Tscheu La Ling niet. Ten tweede is: is het zo dat wij de beste kandidaat moeten zoeken en ik hoef verder niet toe te lichten dat als je Tscheu La Ling naast [E] en [F] zet daar betere kandidaten zijn dan Tscheu La Ling . Het derde is dat ook gaat het over iemands stijl. Die stijl die ga ik hier verder niet toelichten en zullen ongetwijfeld excuses zijn, tussen aanhalingstekens, zijn voor zijn gedrag. Bijvoorbeeld tijdens de raad van commissarissen ik denk dat ik hier niet uiteen hoef te zeggen wat het gedrag van stijl laat zien. Het vierde en daar zijn wij ver van gebleven maar ik heb wel in mijn binnenzak zitten dat is gewoon dat deze man gewoon boven elke twijfel is geheven. En dat is het tweede punt wat ik met [A] heb besproken nadat wij in het tweede telefoongesprek dat wij hebben gevoerd en die duurde gemiddeld anderhalf uur tijdens mijn vakantie heb ik zeker acht van zulke gesprekken gehad, he dus uh dus we hebben veel met elkaar gesproken over de telefoon, en met de bereikbaarheid over de telefoon is dat ook we hebben gesproken, over Tscheu La Ling , we hebben een paar keer duidelijk gemaakt en in de gesprekken die we hebben gehad heb ik nog een keer tegen hem gezegd wij maken Ajax kwetsbaar en ten schande als wij Tscheu La Ling aantrekken. [A] ik zeg jou dat, omdat het niet alleen gaat over de reputatie van Ajax, maar het gaat ook over jou eigen reputatie, als jij daar iemand neerzet die daarna kwetsbaar blijkt, die exposed is, die wat dat betreft ver afstaat van het criterium boven elke twijfel en ongeschonden blazoen dan eh raak je zelf ook kwetsbaar. En (onverstaanbaar…) gezegd in één van die telefoon gesprekken ‘er loopt een onderzoek tegen Tscheu La Ling ’. Als de dingen die daaruit voort kunnen komen naar buiten komen dan krijgt Ajax een zaak aan z’n broek en dat gaat veel geld kosten.
(…)
Dit was een journalistiek onderzoek.
(…)
Met Tscheu La Ling zal ik jullie zeggen en dat is voor deze kamer en we praten in vertrouwen. Tscheu La Ling heeft bij verschillende clubs geprobeerd om in een leidinggevende of zakelijke positie te willen komen. Nederlandse clubs. Er is bij verschillende bestuurders informatie ingewonnen dat Tscheu La Ling daarbij praktijken niet schuwt die te maken hebben met het aanreiken van persoonlijk gewin van deze bestuurders. Wij hebben sterke aanwijzingen dat ook een directeur van Ajax dingen heeft aangeboden gekregen die niet binnen zijn functie vallen zelfs ethisch en moreel verwerpelijk daar strijd mee zijn om bijvoorbeeld spelers hier naar binnen te halen.
(…)
Nee, nee, nee, ik wil antwoord geven, dat heb ik heel duidelijk gezegd; wij hebben gemeld, wij vinden Tscheu La Ling niet de juiste kandidaat, wij vinden hem in vergelijking niet goed genoeg en er moet een betere zijn te vinden en wij hebben ook een doorkijk gekregen in dat waar [A] zich zo over opwindt en waar hij een misdaadjournalist op heeft gezet, dat wij denken dat hij gewoon kwetsbaar is en niet boven elke twijfel. (…)

Oordeel rechtbank
Ter beoordeling ligt de vraag voor of Ten Have tijdens de Ledenraadvergadering op 20 november 2011 onrechtmatige uitlatingen over Tscheu La Ling heeft gedaan en of deze op grond van het bepaalde in artikel 6:167 BW dienen te worden gerectificeerd.

Uitlatingen geen publicatie in zin artikel 6:167 BW
Artikel 6:167 BW bepaalt dat de rechter tot rectificatie kan veroordelen, indien sprake is van een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard. Het hier genoemde begrip ‘publicatie’ dient ruim te worden uitgelegd en kan zien op iedere openbaarmaking, ook indien deze niet in de media heeft plaatsgevonden. Vaststaat dat de betreffende uitlatingen hebben plaatsgevonden binnen de Ledenraadvergadering van Ajax.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of uitlatingen in de Ledenraadvergadering als uitlatingen in het openbaar of als uitlatingen in beslotenheid moeten worden aangemerkt. In het laatste geval is van ‘publicatie’ in de zin van artikel 6:167 BW geen sprake. De rechtbank acht in dat verband van belang dat de Ledenraad uit circa 30 personen bestaat die als zodanig zijn benoemd. Voorafgaand aan hun benoeming hebben zij een geheimhoudingsverklaring moeten ondertekenen waarin zij hebben verklaard dat zij informatie die onder voorwaarde van vertrouwelijkheid wordt gedeeld in de Ledenraadvergadering strikt vertrouwelijk zullen behandelen en dat zij alle maatregelen zullen nemen om te voorkomen dat deze informatie zou kunnen lekken. Voorts vermeldt de geheimhoudingsverklaring dat slechts de voorzitter van de Ledenraad naar buiten treedt en dat leden zich niet op eigen initiatief tot de media wenden. De omstandigheid dat sprake is van een beperkte kring van personen die gehouden is tot geheimhouding omtrent het aldaar besprokene brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat uitlatingen tijdens de Ledenraadvergadering als uitlatingen in beslotenheid moeten worden aangemerkt. Tscheu La Ling stelt zich op het standpunt dat in de praktijk geen geheimhouding wordt betracht en dat hetgeen in de Ledenraadvergadering wordt besproken vrijwel direct ‘op straat’ ligt. Dit laatste is door Ten Have echter gemotiveerd betwist. Gelet op deze betwisting en de verplichting een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen, had het op de weg van Tscheu La Ling gelegen om zijn stelling, dat van een besloten karakter feitelijk geen sprake is en dat uitlatingen tijdens de Ledenraadvergadering daarom als ‘openbaar’ moeten worden aangemerkt, nader te onderbouwen. Nu deze onderbouwing ontbreekt, moet worden geoordeeld dat van uitlatingen in het openbaar geen sprake is. Dat een of meer van de aanwezigen zich niet aan de geheimhoudingsverplichting heeft gehouden en mededelingen omtrent het aldaar besprokene heeft gedaan aan De Telegraaf doet op zichzelf niet af aan de constatering dat de uitlatingen in beslotenheid zijn gedaan en deze niet aan Ten Have kunnen worden tegengeworpen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat van ‘publicatie’ in de zin van artikel 6:167 BW geen sprake is. De daarop gebaseerde vordering om Ten Have tot rectificatie te veroordelen is reeds om die reden niet toewijsbaar.


Zelfs al waren het wel uitlatingen, dan zijn uitlatingen Ten Have sowieso niet onrechtmatig

Afgezien van het voorgaande wordt geoordeeld dat de door Ten Have gedane uitlatingen niet onrechtmatig zijn. Daarbij is van belang dat Ten Have de uitspraken heeft gedaan in antwoord op in de Ledenraadvergadering aan Ten Have gestelde vragen ten aanzien van de beslissing van de RvC. Ten Have was in zijn hoedanigheid van voorzitter van de RvC gehouden deze vragen te beantwoorden. Blijkens hiervoor weergegeven transcriptie heeft Ten Have geen beschuldigingen jegens Tscheu La Ling geuit maar slechts gewezen op verdenkingen die jegens hem bestonden waardoor de benoeming van Tscheu La Ling een verhoogd risico voor Ajax zou zijn. Daarbij heeft hij zich niet bediend van zware of nodeloos grievende bewoordingen of verdachtmakingen. Gelet op de gang van zaken kunnen deze uitlatingen niet als onrechtmatig worden bestempeld.

vrijdag 10 april 2015

Geen dringende reden om marathon lopende zieke werknemer met knieklachten op staande voet te ontslaan

De volgende zaak is de bodemprocedure waar al een kort geding over geweest was. In het kort geding constateerde de kantonrechter dat, blijkens de op internet gepubliceerde individuele scorelijst, de werknemer in het afgelopen jaar -vanaf zijn ziekmelding en gedurende zijn re-integratieperiode- gemiddeld twee maal per maand heeft deelgenomen aan een hardloopwedstrijd van minimaal 10 kilometer (totaal 29), waaronder 6 halve marathons (21 km) en 2 hele marathons (42 km) met inbegrip van de marathon te Rotterdam.
Dat vond de kantonrechter wat veel voor een werknemer met o.a. knieklachten en oordeelde dat het ontslag op staande voet terecht was gegeven.

Die uitspraak staat HIER

Daar denkt de kantonrechter in de bodemprocedure anders over.
..................................................................................................................................

Rechtbank Noord-Nederland 18 december 2014,ECLI:NL:RBNNE:2014:6844

De werknemer (geboren 12 oktober 1957) is op 1 oktober 2007 in dienst getreden bij de werkgever in de functie van magazijnmedewerker/ hulpbezorger tegen een salaris van laatstelijk € 1.747,75 bruto per maand exclusief vakantiegeld en emolumenten.
De werkgever is een installatiebedrijf voor elektra-, gas-, water- en cv installaties voor particulier, woningbouw en utiliteitswerken.
Op het dienstverband is van toepassing de CAO Metaal en Techniek technisch installatiebedrijf.
De werknemer is sinds 8 maart 2012 arbeidsongeschikt.
In de toepasselijke cao staat onder meer het volgende vermeld.

GENEZING NIET BELEMMEREN
De werknemer dient zich tijdens zijn arbeidsongeschiktheid zodanig te gedragen, dat zijn genezing niet wordt belemmerd (bijvoorbeeld tijdig onder behandeling stellen van een huisarts).
Sanctie
Indien de bedrijfsarts vaststelt dat de werknemer zich in zodanige mate gedraagt of heeft gedragen dat de genezing in ernstige mate wordt belemmerd kan het salaris worden beperkt tot 70%, maar ten minste het wettelijk minimumloon.
(…)
INFORMATIE
Met inachtneming van de Arbowet dient een werkgever een gecertificeerde Arbodienst in te schakelen voor onder andere individuele ziekteverzuimbegeleiding en een arbeidsgezondheidsdeskundig spreekuur. Deze Arbodienst zal onder andere een bedrijfsarts of verzekeringsdeskundige in dienst hebben die de werkgever onder meer zal bijstaan met een werkhervattingsadvies en advisering omtrent verdere reïntegratiemogelijkheden.
De werknemer stelt, desgevraagd door de arts van de Arbodienst, die arts op de hoogte van de aard van de ziekte en verstrekt hem desgevraagd verdere informatie die noodzakelijk is voor het werkhervattingsadvies en de individuele ziekteverzuimbegeleiding. De Arbodienst mag niet zonder uitdrukkelijke toestemming van de werknemer gegevens van medische aard betreffende die werknemer, aan de werkgever verstrekken. De werknemer is voorts niet verplicht gegevens betreffende de aard van zijn ziekte aan de werkgever te verstrekken, tenzij er sprake is van zwangerschap.
De werkgever is verplicht een reïntegratieplan te maken. De werknemer is verplicht die informatie te verstrekken die de werkgever nodig heeft om het reïntegratieplan op te stellen.

Op 11 september 2012 is door de [bedrijfsarts] een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Op basis van deze FML is op 10 oktober 2012 door de arbeidsdeskundige van Elabo –[naam]- een advies uitgebracht met als conclusie dat de werknemer ongeschikt is voor het uitoefenen van zijn eigen werk, dat er onvoldoende tot weinig passend werk bij de eigen werkgever is en dat re-integratie tweede spoor geïndiceerd is. Met deze re-integratie tweede spoor, met als doel passend werk vinden bij een andere werkgever, is op 25 oktober 2012 een start gemaakt.
Op 23 januari 2013 bericht het UWV – naar aanleiding van een door de werkgever op 20 december 2012 aangevraagd deskundigenoordeel – dat de door de werkgever uitgevoerde re-integratie-inspanningen voldoende en adequaat zijn.
Op 3 juli 2013 heeft de werknemer een gesprek gehad met de heer [naam], mede-directeur van de werkgever. Van dit gesprek is door de werkgever voornoemd een verslag opgemaakt. Vervolgens is de werknemer uitgenodigd om op 4 juli 2013 wederom ten kantore van zijn werkgeefster te verschijnen. Tijdens dit gesprek is de werknemer op staande voet ontslagen omdat hij niet aan zijn re-integratieverplichtingen zou voldoen. Daarbij is aangekondigd dat een en ander nog schriftelijk zou worden vastgelegd.
Bij brief van 4 juli 2013 heeft de gemachtigde van de werkgever het ontslag op staande voet schriftelijk bevestigd en gemotiveerd. Kort samengevat is de werknemer op staande voet ontslagen wegens een dringende reden bestaande uit schending van de re-integratieverplichting en de mededelingsplicht. De werkgever heeft de werknemer met name verweten dat hij ondanks pogingen om hem te re-integreren heeft deelgenomen aan hardloopwedstrijden waaronder een marathon en aan zijn woning heeft gewerkt (waaronder het vervangen van dakgoten). Ook verwijt de werkgever aan de werknemer dat hij haar geen toestemming heeft gevraagd voor deelname aan hardloopwedstrijden en voor klusactiviteiten.
Op 5 juli 2013 heeft de werknemer schriftelijk geprotesteerd tegen zijn ontslag en de nietigheid daarvan ingeroepen.
Bij e-mailbericht van 6 juli 2013 schrijft [bedrijfsarts] aan de werkgever, bedrijfsarts:
Er is een verschil tussen 2 keer in de week ‘wat hardlopen’, zoals hij het mij heeft aangegeven en het in mijn aantekeningen staat, of ongeveer iedere 2 weken een marathon, of 20 of 10 kilometer in een behoorlijk tempo. Dat is een groot verschil en is absoluut niet met toestemming van mij. Totdat ik via Verzuimsupport circa 2 weken geleden op de hoogte werd gebracht van de mate van hardloopactiviteiten, was ik in de veronderstelling dat er sprake was van 2 keer in de week een stukje hardlopen, echter niet in dit tempo en in deze mate. Hij heeft mij nooit op de hoogte gebracht van de mate van sprotbeoefening zoals betrokkene kennelijke doet, want anders had dit onmiddellijk gevolgen gehad voor het door mij gegeven advies met betrekking tot de inzetbaarheid. Dit zal ik maandag ook met hem bespreken.
In hoeverre betrokkene als inzetbaar te beschouwen is, zal ik maandag aansluitend op het spreekuur formuleren en vastleggen. (…)
Op 7 juli 2013 heeft de werkgever onder andere aangegeven dat het geplande onderzoek op 8 juli 2013 geen doorgang zal vinden vanwege het ontslag op staande voet.
Op 9 juli 2013 heeft de werkgever aangegeven te persisteren bij het gegeven ontslag op staande voet.
Op 16 juli 2013 heeft de gemachtigde van de werknemer nogmaals geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet. De werkgever wordt gesommeerd de re-integratie voort te zetten en het loon te voldoen. De werkgever is niet ingegaan op de verzoeken van de werknemer.
De werknemer heeft daarop een kort geding procedure opgestart. De werkgever heeft een voorwaardelijk ontbindingsverzoek ingediend. Bij vonnis van 20 september 2013 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen de vordering van de werknemer tot tewerkstelling in een passende functie dan wel voortzetting van het re-integratietraject tweede spoor en tot hervatting van de loonbetalingen afgewezen. Bij beschikking van dezelfde datum is het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van de werkgever toegewezen. Het dienstverband is voorwaardelijk ontbonden per 1 oktober 2013 zonder vergoeding.

Rechtsvraag
De kern van het geschil betreft de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is.

De beoordeling
Maatstaf bij de beoordeling is dat een werkgever ingevolge artikel 7:677 lid 1 BW juncto artikel 7:678 BW bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen wegens een dringende reden indien sprake is van een situatie die zo ernstig van aard is dat van de werkgever in redelijkheid niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling of van een zodanige dringende reden sprake is moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen, waaronder de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.

Ontslag onverwijld gegeven?
De kantonrechter verwerpt allereerst de stelling van de werknemer dat het ontslag op staande voet niet onverwijld zou zijn gegeven. De werkgever heeft gesteld dat haar kort voor 3 juli 2013 was gebleken dat de werknemer op internet stond vermeld als actieve wedstrijdloper van diverse tochten en dat hij aan een marathon had deelgenomen. Daarnaast had hij eind juni 2013 geconstateerd dat de werknemer op een steiger werkzaamheden aan zijn woning verrichtte, waaronder het vervangen van dakgoten. Het ontslag is mondeling gegeven en schriftelijk door de werkgever bevestigd op 4 juli 2013. Aldus is het ontslag naar het oordeel van de kantonrechter onverwijld gegeven.

Dringende reden?
Teneinde de vraag te beantwoorden of de werknemer door deel te nemen aan hardloopwedstrijden en werkzaamheden te verrichten aan zijn woning zijn re-integratie heeft belemmerd, is naar het oordeel van de kantonrechter een medisch oordeel van een deskundige noodzakelijk. De werkgever heeft zonder overleg met de bedrijfsarts de conclusie getrokken dat de hardloopactiviteiten van de werknemer en de kluswerkzaamheden aan zijn woning zijn re-integratie hebben belemmerd en ertoe hebben geleid dat hij langer arbeidsongeschikt is gebleven. Het is aan het UWV of de bedrijfsarts om te beoordelen in welke mate een werknemer arbeidsongeschikt is en waartoe hij in staat is. Indien de bedrijfsarts had geoordeeld dat de werknemer deze activiteiten niet mocht verrichten en hij er desondanks mee zou zijn doorgegaan, was sprake van een wezenlijk andere situatie dan nu en was mogelijk wel sprake van grove veronachtzaming van op de werknemer rustende verplichtingen.
Gelet op het ingrijpende karakter van ontslag had het op de weg van de werkgever gelegen eerst in overleg te treden met de bedrijfsarts. De werkgever beschikte over geen enkel medisch oordeel c.q. bewijs dat de hardloopactiviteiten, dan wel de werkzaamheden rondom zijn woning aan de re-integratie van de werknemer in de weg stonden. Pas na een beoordeling door de bedrijfsarts had een eventuele sanctie kunnen volgen.
Als er al een verplichting voor de werknemer zou bestaan om zijn activiteiten bij de bedrijfsarts te melden, en hij, door dit na te laten, deze verplichting heeft geschonden, zou een dergelijke schending evenmin een grond opleveren voor een ontslag op staande voet. Het niet verstrekken van inlichtingen door de werknemer levert niet een dringende reden op in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW, omdat blijkens de totstandkoming van deze wetsbepaling het de bedoeling van de wetgever is geweest daaraan slechts de sanctie van opschorting van het loon te verbinden. Van een dringende reden in de zin van voorgenoemd artikel kan bij de aanwezigheid van bijkomende omstandigheden wel sprake zijn (Hoge Raad 8 oktober 2004, LJN-nummer AO9549). Deze bijkomende omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft zich gelet op het voorgaande geen dringende reden voorgedaan die een ontslag op staande voet rechtvaardigt.


donderdag 9 april 2015

VV Bennekom mag speler royeren als na interview plaatselijke krant

Rechtbank Gelderland3 april 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2286

VV Bennekom, opgericht op 29 september 1954, is een voetbalclub voor amateurs en heeft ongeveer 1.165 leden. Het eerste elftal van VV Bennekom speelt in de zaterdagcompetitie van de landelijke hoofdklasse.
Speler X is in juni 2012 door VV Bennekom aangetrokken om de selectie van het eerste elftal te versterken. Speler X is in dat kader als lid overgeschreven naar VV Bennekom en op basis van een arbeidsovereenkomst bij VV Bennekom in dienst getreden in de functie van contractspeler met een contract tot 17 mei 2015. Speler X heeft op 20 september 2014 als speler en aanvoerder met het eerste elftal van VV Bennekom deelgenomen aan een voetbalwedstrijd tussen SV Huizen en VV Bennekom. Na afloop van die wedstrijd zijn er schermutselingen geweest tussen spelers van de beide voetbalverenigingen. De bij de wedstrijd betrokken scheidsrechter heeft in totaal zes spelers een rode kaart gegeven, te weten speler X en [naam]van VV Bennekom en [naam], [naam], [naam] en [naam] van SV Huizen.
De scheidsrechter heeft na de wedstrijd een wedstrijdformulier ingevuld en naar aanleiding daarvan is een tuchtzaak aanhangig gemaakt bij de Landelijke Tuchtcommissie Amateurvoetbal van de KNVB (hierna: de Tuchtcommissie).
Op 22 september 2014 heeft het bestuur van VV Bennekom speler X en [naam] meegedeeld dat zij vanwege hun betrokkenheid bij het voormelde incident met onmiddellijke ingang uit de selectie van het eerste elftal waren gezet en dat bovendien door het bestuur besloten was om hen te schorsen en te royeren als lid van VV Bennekom.

Bij uitspraak van 24 september 2014 heeft de Tuchtcommissie speler X met ingang van 1 oktober 2014 als lid van de KNVB geschorst voor de duur van achttien maanden. De Tuchtcommissie acht bewezen dat speler X zich schuldig heeft gemaakt aan:
“Het bij gelegenheid van de wedstrijd Huizen-Bennekom (…) na afloop van de wedstrijd onbehoorlijk gedragen door meerdere spelers, althans tenminste één speler van Huizen meerdere keren te hebben geslagen, althans tenminste één keer te hebben geslagen”.

Onder het kopje “strafmotivering” heeft de Tuchtcommissie overwogen:
“Naar het oordeel van de tuchtcommissie is er sprake van buitensporig fysiek geweld buiten een spelsituatie en waarbij geen sprake is van strijd om de bal, waardoor deze overtreding wordt aangemerkt als een individuele excessieve overtreding”.
De Commissie van Beroep heeft de onder 2.6 bedoelde uitspraak van de Tuchtcommissie bij uitspraak van 21 november 2014 bekrachtigd.
Bij vonnis in kort van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, d.d. 4 februari 2015 heeft de voorzieningenrechter op vordering van speler X onder andere beslist dat de hiervoor genoemde beslissingen van de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep worden geschorst, zulks in afwachting van een uitspraak door de rechter in een binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis door speler X aanhangig te maken bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft daartoe onder meer overwogen:

“De Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep hebben in hun uitspraken niet gemotiveerd waarom de (beweerdelijk) door speler X aan [naam] en [naam] gegeven klappen in dit geval kwalificeren als excessief. De commissies volstaan met het oordeel dat met het geven van een klap sprake is van buitensporig fysiek geweld buiten een spelsituatie, waarbij geen sprake is van strijd om de bal. Dit klemt omdat in artikel 25 van het reglement (Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal 2014/2015; de voorzieningenrechter) onderscheid wordt gemaakt tussen overtredingen en excessieve overtredingen en voor beide categorieën een verschillende strafmaat wordt gehanteerd. Klappen zoals speler X deze volgens de KNVB aan [naam] en [naam] gegeven zou hebben, kwalificeren in beginsel als een overtreding tenzij sprake is van buitensporig gewelddadig handelen en daarmee van een excessieve overtreding.
(…)
De KNVB laat na (…) in dit kort geding een concrete toelichting te geven waarom de handelingen volgens haar voldoen aan artikel 25 lid 3 van het reglement en daarom als excessief kwalificeren. Weliswaar stelt zij dat dit het geval is, maar zij laat na deze stelling te schragen met feiten en omstandigheden. Dit klemt temeer omdat uit de verklaring van [naam] blijkt dat hij stelt niet geslagen te zijn door speler X (…)
Voorgaande brengt mee dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de uitspraken van de Tuchtcommissie en de Commissie van beroep zal vernietigen (…)”.

De hiervoor bedoelde bodemprocedure heeft speler X inmiddels aanhangig gemaakt. Deze procedure loopt nog.

Kort na het laatstgenoemde vonnis heeft speler X een interview gegeven aan een lokale krant over het incident op 20 september 2014. Het interview is onder andere gepubliceerd in “Ede Stad” van 11 februari 2015. Daarin staat, voor zover van belang:
“In de ogen van de aanvoerder had het allemaal heel anders kunnen lopen. ‘Het opstootje had door snel ingrijpen van zowel de staf van Huizen als Bennekom gemakkelijk kunnen worden voorkomen. Maar trainer [naam] en toen nog bestuurslid technische zaken [naam] keken toevallig de andere kant op. Kennelijk wilden zij hun handen niet vuil maken’ (…).
speler X laat de gebeurtenissen in de volgende weken nog eens de revue passeren. ‘Daar heb ik de wolven in schaapskleren leren kennen. Er werd bij de club nauwelijks naar mijn verweer geluisterd. Bestuur en staf hadden maar één doel en dat was de vereniging Bennekom er zo goed mogelijk uit te laten komen (…). Ook de hulp tijdens de zittingen van de tuchtcommissie was minimaal. Neem alleen het feit dat dat de televisieopnamen die gemaakt waren, mislukt zijn. Er zou een batterijprobleem zijn geweest? Ik ben er van overtuigd dat er haarscherpe opnamen waren, maar dat men er belang bij had om die niet te laten zien’ (…)”.

De vordering
Speler X heeft vordert de schorsings- en royementsbesluiten van VV Bennekom d.d. 20 september 2014 te schorsen

Beoordeling rechter
Speler X heeft gesteld dat VV Bennekom hem op onjuiste gronden heeft geschorst en geroyeerd als lid van VV Bennekom. Hij heeft daarvoor aangevoerd dat hij na afloop van de wedstrijd tegen SV Huizen op 20 september 2014 geen geweld heeft gebruikt tegen spelers van SV Huizen. Daarom moet worden aangenomen dat het besluit in een bodemprocedure op grond van de artikelen 2:8 en 15 BW zal worden vernietigd.
VV Bennekom heeft dat gemotiveerd betwist.
De vraag is allereerst of speler X na afloop van de bedoelde wedstrijd geweld heeft gebruikt. Uit het hiervoor genoemde kort geding vonnis van 4 februari 2015 kan, anders dan speler X kennelijk meent, niet worden afgeleid dat hij toen geen geweld heeft gebruikt. De voorzieningenrechter heeft immers enkel geoordeeld dat de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep onvoldoende gemotiveerd hebben aangegeven dat speler X excessief geweld heeft gebruikt. Dat speler X in het geheel geen geweld zou hebben gebruikt volgt daaruit niet. Speler X heeft tijdens de zitting in het onderhavige kort geding echter gemotiveerd betwist dat hij heeft geslagen en hij kan dat volgens hem ook staven met getuigenverklaringen van onder andere (een) spelers(s) van SV Huizen. Dat laatste lijkt op voorhand niet onaannemelijk, omdat in het hiervoor bedoelde kort geding vonnis onder andere is overwogen dat uit de verklaring van [naam] (een van de spelers van SV Huizen die speler X zou hebben geslagen) blijkt dat hij stelt niet geslagen te zijn door speler X.
Bij het voorgaande komt nog dat de ter zitting aanwezige voorzitter van VV Bennekom,[naam], heeft verklaard dat hij als toeschouwer (hij was op dat moment nog geen voorzitter) aanwezig was bij de wedstrijd, dat hij de schermutselingen tussen de beide teams kort na afloop van de wedstrijd heeft gezien en dat hij daarbij niet heeft kunnen constateren dat speler X toen een of meer spelers van SV Huizen heeft geslagen.
Al het voorgaande leidt ertoe dat thans in het kader van dit geding niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat speler X na afloop van de wedstrijd geweld heeft gebruikt.
Dat heeft VV Bennekom dan ook niet, zo moet voorshands worden geoordeeld, aan het besluit ten grondslag kunnen leggen.
Uit de tijdens de zitting gegeven toelichting van speler X en [naam] over het incident kan wel worden afgeleid dat speler X zich in de na afloop van de wedstrijd ontstane vechtpartij heeft gemengd. Speler X heeft daarover verklaard dat hij, toen hij van het veld wilde lopen, zag dat een teamgenoot werd belaagd door vier spelers van Huizen, dat hij zag dat zijn teamgenoot werd geslagen, op de grond viel en vervolgens werd geschopt. Daarop heeft speler X besloten zijn teamgenoot te hulp te schieten door met duwen en trekken te proberen spelers van SV Huizen van zijn teamgenoot te verwijderen. De voorzitter heeft dat relaas van speler X onderschreven, en daarbij aangetekend dat hij de houding die speler X daarbij aannam als agressief en dreigend heeft ervaren. Volgens de voorzitter had speler X, als aanvoerder van het team, anders op de situatie moeten reageren door spelers op een niet agressieve wijze van de vechtpartij te verwijderen, bijvoorbeeld door een speler met beide armen om het lichaam weg te leiden van de vechtpartij. Speler X heeft zijnerzijds wel min of meer bevestigd dat hij een soort van vechthouding heeft aangenomen, maar zelf niet de indruk te hebben dat dat agressief en dreigend was.
Als de handelwijze van speler X zo is geweest als [naam] zegt, zou de conclusie gerechtvaardigd kunnen zijn dat speler X, hoewel hij niet heeft geslagen, tocht verkeerd heeft gehandeld door zich agressief/dreigend en dus niet de-escalerend, zoals het een aanvoerder betaamt, te gedragen. Een volledig beeld van hetgeen toen is voorgevallen ontbreekt echter. [naam] heeft ter zitting ook verklaard dat hij in de ontstane chaos maar “een fractie” van het gebeurde heeft gezien. Daarom kan thans niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat het gedrag van speler X toen zodanig is geweest dat dat de schorsing/het royement van speler X als lid van VV Bennekom rechtvaardigde. Dat zal nader moeten worden onderzocht in een eventueel aanhangig te maken bodemprocedure. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, ligt het voor de hand om aan te nemen dat het besluit van VV Bennekom om speler X als lid van de vereniging te schorsen en te royeren, onvoldoende steun vindt in de feiten. Desondanks kunnen de vorderingen van speler X niet worden toegewezen. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden van belang.
Aangenomen moet worden dat de arbeidsovereenkomst tussen VV Bennekom en speler X nog tot 17 mei 2015 loopt, zoals VV Bennekom heeft gesteld. In die overeenkomst staat immers met zoveel woorden dat deze op die datum van rechtswege eindigt. Speler X heeft nog wel gesteld dat het hier gaat om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maar dat heeft hij, tegenover de betwisting door VV Bennekom en de duidelijke bewoordingen van de overeenkomst, niet nader toegelicht, zodat daaraan moet worden voorbijgegaan. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat de overeenkomst, gerekend vanaf heden, nog slechts zes weken zal voortduren en dan zal zijn ontbonden, nu het er niet naar uitziet dat VV Bennekom genegen zal zijn tot voortzetting van de arbeidsrelatie met speler X. Van een bijzonder belang van speler X bij voortzetting van de overeenkomst gedurende die korte periode is niet gebleken. Speler X heeft slechts aangevoerd dat hij graag wil blijven voetballen. Dat is wel begrijpelijk, maar dat kan niet als een bijzonder belang worden beschouwd. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat het belang van speler X bij toewijzing van de gevorderde schorsing en toelating tot de wedstrijden/trainingen betrekkelijk gering is.
Daartegenover staat het belang van VV Bennekom bij handhaving van de schorsing/het royement. Volgens VV Bennekom zijn de verhoudingen tussen partijen als gevolg van het door speler X gegeven en in een regionaal dagblad gepubliceerde interview zodanig verstoord, dat het onwenselijk is hem weer als lid/speler van de vereniging toe te laten.
Speler X heeft niet betwist dat hij tijdens het interview de uitspraken heeft gedaan zoals die in het hiervoor bedoelde krantenartikel staan. Uit dat artikel blijkt niet alleen dat speler X de hoofdtrainer en een bestuurslid van VV Bennekom in diskrediet heeft gebracht, maar ook dat hij de suggestie wekt dat het bestuur van VV Bennekom in de procedure voor de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep bepaalde bewijsmiddelen zou hebben achtergehouden. Dat dat laatste zo is, is niet komen vast te staan. Dat de verhoudingen tussen speler X en VV Bennekom thans, mede als gevolg van deze uitlatingen ernstig zijn verstoord, kan wel worden aangenomen en is door speler X ook onvoldoende gemotiveerd weersproken.

Deze beide belangen van partijen afwegend, moet worden geoordeeld dat het belang van VV Bennekom bij handhaving van het besluit zwaarder behoort te wegen dan het belang van speler X bij schorsing daarvan. Van VV Bennekom kan dan ook in redelijkheid niet worden gevergd speler X weer als lid/speler van haar vereniging toe te laten. De vorderingen van speler X moeten daarom worden afgewezen.

Huurder mag pony in zijn schuur houden. Pony is geen paard.


Een huurder van woonruimte heeft een pony in zijn schuur staan en de verhuurder, Wold en Waard, wil dat de pony weg gaat.Tijdens de descente heeft de kantonrechter geconstateerd dat huurder ten behoeve van de pony in de schuur achter zijn huis een goed onderhouden (afgescheiden) stalruimte heeft ingericht, waar, volgens huurder, de pony (hoofdzakelijk) des nachts verblijft.
Voorts heeft de kantonrechter tijdens de descente waargenomen dat de pony (met een schofthoogte van 76 cm) zich in een weiland op pakweg 200 meter van de woning bevond. huurder heeft dienaangaande desgevraagd te kennen gegeven dat de pony daar, behoudens bij ziekte in verband met hoefbevangenheid, doorgaans vertoeft.
De kantonrechter heeft tijdens de bezichtiging in de schuur geen ongedierte waargenomen. Ook van onwelriekende geuren is hem bij die gelegenheid niet gebleken.

De rechtsvraag
In de deze zaak gaat het onder meer om het antwoord op de vraag of huurder de pony houdt in strijd met de Algemene Huurvoorwaarden, dan wel of het houden van die pony op gespannen voet staat met goed huurderschap. De kantonrechter overweegt daaromtrent het volgende.

Overwegingen kantonrechter
In artikel 6.8 van de Algemene Huurvoorwaarden is bepaald dat het de huurder niet is toegestaan in het gehuurde andere dieren dan de gebruikelijke huisdieren te houden en in ieder geval geen paard, varken, geit, haan of ander vee.
Refererend aan voormeld artikel heeft Wold en Waard betoogd dat een pony moet worden vereenzelvigd met een paard, dan wel valt onder de categorie ander vee. huurder heeft die stelling gemotiveerd betwist.
Ter onderbouwing van haar stelling dat een pony een (klein) paard is, heeft Wold en Waard verwezen naar de omschrijving van het fenomeen pony in Van Dale, Wikipedia en het etymologisch woordenboek.
De kantonrechter acht de enkele verwijzing naar woordenboeken en een niet geautoriseerde encyclopedie door Wold en Waard mede in het licht van het verweer van huurder ontoereikend, nu in de (wetenschappelijke) literatuur geen eenduidigheid bestaat omtrent het verschil tussen een pony en een paard. Het had daarom op de weg van Wold en Waard gelegen om met kracht van argumenten te betogen welke school hier dient te worden aangehangen. Wold en Waard heeft dat echter nagelaten, zodat zij niet aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan.
 Verder overweegt de kantonrechter dat Wold en Waard de stelling als zou een pony onder de verzamelnaam vee vallen in het geheel niet onderbouwd. Ook dienaangaande is Wold en Waard derhalve te kort geschoten in haar stelplicht, te meer nu, zoals te doen gebruikelijk bij vee, niet is gebleken dat de onderhavige pony om economische redenen wordt gehouden.
Thans behoeft beantwoording de vraag of een pony kan worden aangemerkt als een ongebruikelijk huisdier als bedoeld in de Algemene Huurvoorwaarden. De kantonrechter overweegt ter zake als volgt
Om te beginnen heeft huurder één en andermaal onweersproken gesteld dat het in zijn directe woonomgeving bepaald niet ongebruikelijk is dat mensen in hun achtertuin een pony houden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zulks inderdaad het geval is. Dat het daarbij gaat om eigen woning bezitters, gelijk Wold en Waard tijdens de descente te kennen heeft gegeven, doet daaraan niet af.
Voorts verwijst de kantonrechter in dit kader naar de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken van 28 januari 2015 aan de Tweede Kamer waarin wordt aangekondigd dat (vooralsnog) 100 zoogdieren, waaronder de waterbuffel, de schroefhoorngeit, het wrattenzwijn, de zebra, het paard en de pony, per 1 februari 2015 op de zogeheten huisdierenlijst worden geplaatst.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de kantonrechter tot het oordeel dat een pony in de gegeven omstandigheden niet kan worden aangemerkt als een ongebruikelijk huisdier.
Ten slotte overweegt de kantonrechter dat Wold en Waard haar stelling dat het houden van de onderhavige pony overlast veroorzaakt aan de omgeving in de vorm van de aanwezigheid van insecten, muizen en stank onvoldoende handen en voeten heeft gegeven.
Zonder nadere toelichting van Wold en Waard, welke toelichting ontbreekt, valt niet in te zien dat bedoelde overlast een feit van algemene bekendheid is. Bovendien kan Wold en Waard niet volstaan met een enkele verwijzing naar een mondelinge, anonieme klacht van een vermeende buurtgenoot waar huurder zich niet tegen kan verweren. Nu ook de kantonrechter tijdens de descente geen (potentiële) bronnen van overlast heeft waargenomen, zullen de stellingen van Wold en Waard ter zake worden verworpen.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen worden de vorderingen van Wold en Waard afgewezen.