donderdag 28 februari 2013

Aansprakelijkheid voor ongeval tijdens wedstrijd "skûtjesilen"



In het onderhavige geschil heeft het slachtoffer een verklaring voor recht gevorderd dat de schipper van een skûtsje en de organisatie van een bedrijvencompetitie "skûtjesilen" aansprakelijk zijn voor de door haar geleden schade die is ontstaan tengevolge van het ongeval dat aan boord van het skûtsje tijdens de wedstrijd heeft plaatsgevonden. De vorderingen zijn door de rechtbank toegewezen.
Oordeel in hoger beroep aansprakelijkheid schipper
Het hof is met de schipper van oordeel dat de verkorte verjaringstermijn van artikel 8:1780 BW op de vordering jegens de schipper exclusief van toepassing is en dat de vordering om die reden jegens de schipper is verjaard.
Artikel 8:1780 BW houdtin dat een rechtsvordering tegen een kapitein of schipper ter zake van schade door hem toegebracht in de uitoefening van zijn werkzaamheden verjaart door verloop van twee jaren, welke termijn begint met de aanvang van de dag, volgend op de dag waarop het schadeveroorzakend voorval plaatsvond. Nu het ongeval op 11 juni 2003 heeft plaatsgevonden en slachtoffer de schipper hiervoor pas op 17 oktober 2005 aansprakelijk heeft gesteld, is de vordering krachtens het bepaalde in artikel 8:1870 BW op 12 juni 2005 verjaard
Oordeel in hoger beroep aansprakelijkheid organisator
Het staat het hof niet vrij ambtshalve te onderzoeken of de vordering jegens de wedstrijdorganisatie Neptunus c.s. door verjaring eveneens teniet is gegaan.
Aan haar stelling dat Neptunus c.s. in hun rol van wedstrijdleider en toezichthouder zijn tekortgeschoten, heeft het slachtoffer ten grondslag gelegd dat Neptunus c.s. niet alle veiligheidsmaatregelen in acht hebben genomen en zich niet, althans onvoldoende, ervan hebben vergewist dat de afgekondigde maatregelen door de schippers ook daadwerkelijk zijn nageleefd. Ter ondersteuning van haar stelling voert slachtoffer, in het kort, het volgende aan:
a)  [X] had de wedstrijd, in zijn rol van wedstrijdleider, vanwege de harde wind (windkracht 5 met uitschieters naar 6) en gelet op de onervarenheid van de bemanning, moeten afblazen;
 b)  Indien [X] er toch voor koos om de wedstrijd door te laten gaan, dan had [X] in ieder geval moeten kiezen voor een parcours waarin niet werd gegijpt;
 c)  [appellant 1] heeft niet maximaal gereefd, [X] had dit moeten controleren en [appellant 1] moeten diskwalificeren; en
 d)  De harde wind had voor [X] reden moeten zijn om tijdens het palaver extra en uitdrukkelijk te waarschuwen voor de gevaren en risico’s bij deze wind. Volgens slachtoffer heeft [X] dat niet gedaan. De gevaren van gijpen bij harde wind zijn tijdens het palaver onvoldoende duidelijk toegelicht; het palaver was een mix van een instructie en cabaret.
Als gevolg van het niet in acht nemen van alle veiligheidsmaatregelen en het zich niet, althans onvoldoende, ervan vergewissen of de maatregelen ook daadwerkelijk zijn nageleefd, hebben Neptunus c.s. het gevaar voor een ongeval (mede) in het leven geroepen, hetgeen jegens haar onrechtmatig was, aldus slachtoffer.
Neptunus c.s. betwisten dat zij onvoldoende veiligheid- en voorzorgmaatregelen hebben getroffen. Ter ondersteuning van dit verweer voeren zij, eveneens samengevat, het volgende aan.
 a)  In de eerste plaats wijzen Neptunus c.s. erop dat zij hebben gezorgd voor skûtsjes met ervaren schippers en bemanningsleden, die verantwoord met gasten het betreffende parcours konden varen;
 b)  In de tweede plaats geldt volgens Neptunus c.s. dat een parcours met een gijp bij een windkracht 5 geen gevaar oplevert;
 c)  Verder hebben de schippers van de wedstrijdleiding de instructie gekregen maximaal gereefd te varen. Aan die instructie heeft [appellant 1] voldaan door het voeren van twee riffen in het grootzeil en één rif in de fok;
 d)  [X] stelt dat hij duidelijke instructies aan de deelnemers heeft gegeven, waaronder de instructie dat men tijdens een gijp op een veilige plaats moet zitten en zeker niet in de baan van de grootschoot (sub 6.8 memorie van grieven); en
 e)  Voor de meer specifieke instructies met betrekking tot de gang van zaken aan boord, is volgens Neptunus c.s. de schipper en niet de organisatie en/of wedstrijdleiding verantwoordelijk.

Neptunus c.s. betogen ten slotte dat het ongeval niet was gebeurd indien slachtoffer zich aan de instructies had gehouden.
Het hof stelt voorop dat de vraag of de veroorzaking van schade door het in leven roepen of laten voortbestaan van een gevaar onrechtmatig is, niet uitsluitend kan worden beantwoord aan de hand van de vraag of schade is ingetreden, danwel of sprake is van een ongeval, maar dient te worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval (HR 9 december 1994, LJN: ZC1576 en HR 6 april 2006, LJN: AU6934). 11), waaronder de grootte van de kans op ongevallen, de ernst van de gevolgen van een ongeval, de bezwaarlijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen en de grootte van de kans dat een potentieel slachtoffer niet de vereiste oplettendheid zal betrachten

Naar het oordeel van het hof mag van een organisatie van een zeilwedstrijd voor onervaren deelnemers worden verwacht dat de deelnemers nadrukkelijk en indringend gewaarschuwd worden voor de gevaren die verbonden zijn aan een gijpmanoeuvre. Voorshands staat vast dat geleadeerde door de organisatie tijdens het palaver onvoldoende is gewaarschuwd en geïnstrueerd. Uit de verklaringen van deelnemers leid het hof af dat het palaver, inderdaad zoals het slachtoffer stelt, het midden hield tussen een instructie en een cabaret. Alleen al om die reden kan het palaver niet worden aangemerkt als een indringende waarschuwing aan de deelnemers. Het hof laat de organisatie toe hiertegen tegenbewijs te leveren.

De uitspraak staat HIER

Arbitragecommissie KNVB: Van der Hoek\VV Jonge Kracht: Arbeidsovereenkomst kan ook mondeling worden aangegaan



De feiten
Van der Hoek is tijdens het seizoen 2011/2012 werkzaam als hoofdtrainer van VV Jonge Kracht op basis van een arbeidsovereenkomst voor het seizoen 2011/2012. met W Jonge Kracht. Van der Hoek stelt dat voor het seizoen 2012/2013 een nieuw contract is aangegaan.
VV Jonge Kracht ontkent dat. Er is geen getekende arbeidsovereenkomst.
Van der Hoek kan ter onderbouwing van zijn stelling verklaringen van een viertal personen overgeleggen die verklaren dat gedurende het seizoen 2011/2012 VV Jonge Kracht met Van der Hoek een nieuw contract is aangegaan voor het daaropvolgende seizoen 2012/2013.
De arbitragecommissie van de KNVB stelt Van der Hoek gezien de getuigeverklaringen in het gelijk. Ook  hecht de arbitragecommissie veel waarde aan de e-mail die een lid van het dagelijks bestuur aan Van der Hoek stuurde waarin hij zonder enig voorbehoud laat weten dat Van der Hoek ook in het seizoen 2012/2013 de trainer zou zijn.
Van der Hoek heeft aangegeven nakoming te wensen van de overeenkomst. De arbitrage­ commissie kan niet in het debat tussen partijen treden of een en ander haalbaar of realistisch is doch dient te beslissen op grond van de aan haar voorgelegde vorderingen. Wettelijke schadeloosstelling kan alleen gevorderd en toegewezen worden (al dan niet subsidiair) ingeval Van der Hoek ervan uit zou gaan dat de verlengde arbeidsovereenkomst is verbroken. Dat is gesteld, noch gebleken.
Het oordeel
De arbitragecommissie veroordeelt VV Jonge Kracht € 3.343,05 netto te betalen, zijnde het netto loon over de maanden september 2012 tot en met januari 2013, en voorts om aan Van der Hoek met ingang van 1 februari 2013 tot en met 30 juni 2013, maandelijks € 668,61 (netto) te betalen

Het oordeel staat HIER

dinsdag 26 februari 2013

Arbitragecomissie KNVB: ontbinding arbeidsovereenkomst RKC en speler Meerburg



RKC , heeft een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met speler Meerburg ingediend, gedateerd 22 januari 2013. RKC verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 februari 2013, althans met ingang van een zodanig op kortst mogelijke termijn gelegen tijdstip als de arbitragecommissie in goede justitie zal vernemen te behoren.en biedt in dit kader een vergoeding aan Meerburg aan van € 14.000,00 bruto, welk bedrag uiterlijk op 1 augustus 2013 zal worden uitbetaald.
RKC  stelt dat na tegenvallende resultaten van haar tweede team aan Meerburg te kennen is gegeven dat geen gebruik meer wordt gemaakt van zijn diensten, mede gezien het gewijzigd spelconcept waarvoor is gekozen.
RKC  stelt dat de hiervoor omschreven ontwikkeling c.q. verandering in omstandigheden niet aan Meerburg te wijten is. Meerburg heeft zijn verplichtingen, voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst, immer naar behoren verricht.
Meerburg erkent de feitelijke gang van zaken, maar heeft zich met deze gang van zaken niet kunnen verenigen, waarop tussen partijen gesprekken hebben plaatsgevonden. Deze gesprekken hebben evenwel niet geleid tot een wijziging in het standpunt van RKC .
Uit overleg met de technische staf is gebleken dat er voor Meerburg geen toekomst meer is weggelegd bij RKC. Meerburg ervaart de opstelling van de technische staf als carrière- bedreigend en merkt nadrukkelijk op dat hem geen enkele blaam treft ter zake de zijdens RKC gewenste beëindiging van het dienstverband.

Vordering RKC
Het geschil in deze zaak spitst zich toe op de vraag of de omstandigheden zodanig zijn veranderd, dat deze een gewichtige reden in de zin van artikel 7: 685 BW opleveren en de arbeidsovereenkomst mitsdien dient te worden ontbonden, al dan niet onder toekenning van een vergoeding.

Oordeel arbitragecommissie
Uit de stellingen van partijen blijkt genoegzaam dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden, dat daarom het verzoek tot ontbinding voor toewijzing gereed ligt. Niet gebleken is dat Meerburg enig verwijt kan worden gemaakt.
Nu RKC  reeds een vergoeding heeft aangeboden van € 14.000,-- bruto en Meerburg zich ter zake heeft gerefereerd aan het oordeel van de arbitragecommissie en deze vergoeding de arbitragecommissie billijk voorkomt, kan aanstonds een eindbeslissing worden gegeven.
De arbitragecommissie ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 februari 2013, onder toekenning aan Meerburg en ten laste van RKC van een vergoeding van € 14.000,00 bruto

Het oordeel staat HIER

zondag 24 februari 2013

Arbitragecommissie KNVB: ontbinding arbeidsovereenkomst Lammers en FC Eindhoven




Lammers is op 1 juli 2012 bij FC Eindhoven in dienst getreden als hoofdtrainer/coach van de eerste elftal selectie voor de bepaalde tijd van twee jaar, derhalve tot en met 30 juni 2014. Het laatstgenoten salaris van Lammers bedraagt € 4.000,00 bruto per maand. FC Eindhoven, heeft een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst trainer Lammers ingediend. FC Eindhoven verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2013, onder toekenning aan Lammers en ten laste van FC Eindhoven van een bruto vergoeding ad € 50.000,00, door middel van een eerste betaling van € 15.000,00 bruto uiterlijk op 31 maart 2013 en een tweede betaling van € 35.000,00 bruto uiterlijk op 31 juli 2013.

Het geschil
Het geschil in deze zaak spitst zich toe op de vraag of de omstandigheden zodanig zijn veranderd, dat deze een gewichtige reden in de zin van artikel 7: 685 BW opleveren en de arbeidsovereenkomst mitsdien thans dient te worden ontbonden, al dan niet onder toekenning van een vergoeding.

Beoordeling van het geschil
FC Eindhoven stelt dat tussen partijen een onoverbrugbaar schil van inzicht bestaat omtrent de invulling en de vervulling van de functie door Lammers.
Partijen hebben getracht deze verschillen van inzicht te overbruggen, hetgeen, ondanks alle daartoe in het werk gestelde pogingen, niet is gelukt. Ten gevolge hiervan is naar het
oordeel van FC Eindhoven een onwerkbare situatie ontstaan. FC Eindhoven stelt dat Lammers terzake geen verwijt kan worden gemaakt.
Lammers erkent dat gaandeweg een verschil van inzicht is ontstaan tussen hem en FC Eindhoven over de wijze waarop door Lammers de bij FC Eindhoven beklede functie dient te worden uitgevoerd. Voorts erkent Lammers dat partijen in de achterliggende periode meerdere malen hebben getracht om op één lijn te komen maar dat het verschil van inzicht onoverbrugbaar is..
Lammers stelt dat nu het bestuur van FC Eindhoven kiest voor het belang van FC Eindhoven boven dat van hem, er voor hem geen reële mogelijkheid meer is om verder te functioneren.
Lammers wijst erop dat deze onwerkbare situatie op geen enkele wijze aan hem kan worden verweten.
Uit de voorgaande stellingen van partijen blijkt genoegzaam dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat daarom het verzoek tot ontbinding voor toewijzing gereed ligt. Niet gebleken of gesteld is dat Lammers enig verwijt kan worden gemaakt.

Beslissing
De arbitragecommissie ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2013, onder toekenning aan Lammers en ten laste van FC Eindhoven van een vergoeding van € 50.000,00

Het oordeel staat HIER

woensdag 20 februari 2013

Motorclub Pegasus moet clubhuis ontruimen


Motorclub Pegasus moet het clubgebouw op het Jeugddorp Zuid-West in Leiden ontruimen. Dat heeft de voorzieningenrechter in Den Haag bepaald. MC Pegasus was niet bevoegd vertegenwoordigd op de zitting en is hierdoor niet rechtsgeldig verschenen. De vordering van gemeente Leiden wordt daarom toegewezen en de huurovereenkomst wordt voor ontbonden gehouden.

Rechtsgeldige vertegenwoordiging
MC Pegasus heeft niet voldaan aan de statutaire bepaling dat het bestuur moet bestaan uit ten minste vijf en ten hoogste zeven personen, die door de algemene vergadering worden benoemd. Het op 9 februari 2013 gekozen bestuur van MC Pegasus bestaat uit slechts twee personen. Ook heeft er geen schriftelijke oproeping voor een algemene ledenvergadering plaatsgevonden. Dit betekent dat van een rechtsgeldige vertegenwoordiging van MC Pegasus geen sprake is.
De ter zitting aanwezige voorzitter van  het huidige bestuur van  MC Pegasus is ook niet rechtsgeldig verschenen nu de voorzitter op grond van artikel 14 van de statuten uitsluitend MC Pegasus in rechte kan vertegenwoordigen samen met de secretaris of met de penningmeester. Noch de penningmeester noch de secretaris van MC Pegasus waren ter zitting aanwezig.

De uitspraak staat HIER

Bron: rechtspraak.nl

donderdag 7 februari 2013

Eindhoven Turkiyem Spor vordert toegang tot clubhuis. Niet-ontvankelijk want verkeerde partij gedagvaard




De feiten
Sinds 1985 deelt Eindhoven Turkiyem Spor (hierna: ETS), (voorheen V.V. ’t Groenewoud) op sportpark “De Hondsheuvels” te Eindhoven een paviljoen met Rust Roest. Het beheer van de kantine is ondergebracht in de stichting Beheer Clubhuis “Woudrust” (hierna te noemen de stichting).
 In de notariële akte van oprichting van de stichting van 19 juli 1984 zijn de volgende - hier van belang zijnde - bepalingen opgenomen:
 “ Doel
Artikel 2.
De Stichting heeft ten doel het bouwen, beheren en exploiteren van een clubhuis ten behoeve van de te Eindhoven gevestigde verenigingen C.V.V. Rust Roest en V.V. ’t Groenewoud.
 (…)
  Bestuur
Artikel 5.
1.  De Stichting wordt bestuurd door een bestuur bestaande uit:
a.  Drie leden, benoemd door het bestuur van de vereniging: C.V.V. Rust Roest, gevestigd te Eindhoven
 b.  Drie leden, benoemd door het bestuur van de vereniging: V.V. ’t Groenewoud, gevestigd te Eindhoven.
 (…)
5. Ingeval van vacatures vormen de overblijvende leden het bestuur, zij zijn gehouden te bevorderen dat zo spoedig mogelijk in de vacatures wordt voorzien.
 6. de bestuursleden, bedoeld in lid 1 van dit artikel worden door het bestuur van de desbetreffende vereniging benoemd. Indien een der in het eerst lid van dit artikel bedoelde bestuursplaatsen moet worden vervuld, geeft het bestuur van de stichting daarvan zo spoedig mogelijk kennis aan de besturen van de verenigingen, welke met de benoeming zijn belast.”

Bij verstekvonnis van 8 juli 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch onder andere ETS veroordeelt tot betaling van een bedrag van
 € 30.622,01 terzake achterstallige gebruikerslasten aan de stichting, dan wel Rust Roest.
 ETS heeft met ingang van het seizoen 2009-2010 geen gebruik meer gemaakt van de kantine.

Het geschil
ETS vordert Rust Roest te veroordelen
1.  de toegang tot het clubhuis (met name de kantine) te verstrekken aan de (bestuurs- en voetbal)leden van ETS,
 2.  de toegang aan ETS tot het bestuur van Woudrust te verlenen,
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van Rust Roest in de kosten van deze procedure.

Onderbouwing ETS
Zij legt daaraan het volgende ten grondslag. Rust Roest handelt onrechtmatig door ETS de toegang tot het clubhuis (in het bijzonder de kantine), alsmede het besuur van Woudrust te verbieden. Het voetbalseizoen 2012/2013 is weer van start gegaan en leden van ETS kunnen op dit moment geen gebruik maken van de sanitaire voorzieningen en kunnen geen consumpties aanschaffen. Daarnaast is het voor ETS van groot belang om te beschikken over een internetaansluiting, aangezien door de voetbalbond digitale aangifte van de wedstrijden wordt vereist. ETS meent, anders dan Rust Roest, dat zij niet verplicht kan worden tot betaling van enig bedrag met betrekking tot de periode dat zij geen toegang had tot de kantine.
Verweer Rust Roest
Rust Roest meent dat ETS zelf de beslissing heeft genomen om geen gebruik meer te maken van de kantine en dat zij daar niet eenzijdig op terug kan komen. Volgens Rust Roest dient ETS als “indirect” eigenaar van de kantine de aan het gebruik van de kantine verbonden lasten mede te dragen

Oordeel rechtbank
De stichting is een zelfstandige rechtspersoon en dient te worden onderscheiden van ETS enerzijds en Rust Roest anderzijds. Ter zitting is komen vast te staan dat het erfpachtsrecht met betrekking tot het clubhuis (waarvan de kantine onderdeel uitmaakt), berust bij de stichting. Dit heeft tot gevolg dat de risico’s en het genot van de zaak die aan het erfpachtsrecht zijn verbonden aan de stichting toekomen. Omdat de stichting geen leden kent, kan niet worden gezegd dat ETS en Rust Roest indirect rechthebbende zijn van het erfpachtsrecht van het clubhuis.
 Zolang de statuten niet zijn gewijzigd heeft de stichting volgens art. 2 van de statuten ten doel het beheren alsmede exploiteren van het clubhuis ten behoeve van ETS en Rust Roest. Partijen zijn het er over eens dat in dat kader destijds afspraken zijn gemaakt over het gebruik van de kantine. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat de toegang en het gebruik van (ruimten in) het clubhuis gebaseerd is op contractuele afspraken tussen ETS en Rust Roest enerzijds en de stichting anderzijds. Ter zitting is komen vast te staan dat ETS met ingang van het seizoen 2009-2010 geen gebruik meer heeft gemaakt van de faciliteiten van de kantine. Eveneens is gebleken dat er (inmiddels) geen bestuursleden van ETS meer zitting hebben in de stichting. Of het vertrek van ETS uit de kantine moet worden gekwalificeerd als beëindiging van een destijds bestaand hebbende overeenkomst, kan de voorzieningenrechter in dit kort geding niet vaststellen. Of het al dan niet gedwongen vertrek van ETS uit het clubhuis tot gevolg heeft dat zij niet (langer) hoeft bij te dragen aan de kosten van de exploitatie van het clubhuis kan de voorzieningenrechter evenmin vaststellen.
 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt een redelijke uitleg van de statutaire doelstelling van de stichting - beheren en exploiteren van het clubhuis ten behoeve van ETS en Rust Roest - mee dat ETS jegens de stichting recht heeft op toegang tot het clubhuis, waarbij de stichting - gezien het feit dat de stichting het clubhuis dient te beheren en exploiteren - aan de toegang van (leden van) ETS voorwaarden samenhangende met beheer en exploitatie van het clubhuis mag verbinden. Nu in casu evenwel vast staat dat de stichting rechthebbende is van het erfpachtsrecht van het clubhuis en ETS niet de stichting, maar Rust Roest heeft gedagvaard, dient ETS niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar eerste vordering jegens Rust Roest.
Hetzelfde heeft te gelden voor de door ETS onder 2 gevorderde toegang tot het bestuur van de stichting. Op grond van artikel 5 van de statuten wordt het bestuur van de stichting gevormd door drie leden, benoemd door het bestuur van ETS en drie leden benoemd door het bestuur van Rust Roest. Het is derhalve aan ETS om in de benoeming van drie (nieuwe) bestuursleden te voorzien en daarvan mededeling te doen aan (het zittende bestuur van) de stichting. Dat ETS hieraan inmiddels heeft voldaan, is ter zitting niet duidelijk geworden. ETS heeft wel verklaard dat er 3 nieuwe bestuursleden zouden zijn aangewezen, maar zij heeft deze stelling niet met stukken of anderszins onderbouwd.
 Nog daargelaten derhalve de vraag of ETS wel toegang tot het bestuur van de stichting kan vorderen, nu haar op grond van de statuten enkel de bevoegdheid toekomt om bestuursleden te benoemen, valt niet in te zien hoe zij jegens Rust Roest, ook slechts bevoegd tot het benoemen van drie bestuursleden in het bestuur van de stichting, toegang tot dat bestuur kan afdwingen. ETS zal dan ook in deze vordering jegens Rust Roest niet ontvankelijk worden verklaard.
 Dit betekent dat ETS met de door haar ingestelde vorderingen niet het daarmee beoogde doel kan bereiken. Het komt de voorzieningenrechter voor dat het thans op de weg van ETS ligt om (drie) nieuwe bestuursleden te benoemen, waarna het alsdan samengestelde bestuur van de stichting bij vergadering besluiten kan nemen ten aanzien van de invulling van de doelstelling van de stichting, te weten het beheren en exploiteren van een clubhuis ten behoeve van ETS en Rust Roest. Op grond van artikel 8, lid 1 van de statuten van de stichting vergadert het bestuur zo dikwijls de voorzitter of degene die hem als zodanig vervangt, ofwel tenminste twee bestuursleden dit gewenst acht(en).

Uitspraak
De rechter verklaart ETS niet-ontvankelijk in haar vorderingen

De uitspraak staat HIER

vrijdag 1 februari 2013

Commissie van Beroep KNVB beperkt schorsing Chery tot twee wedstrijden



T. Chery, speler van ADO Den Haag, is op 7 december 2012 door de tuchtcommissie betaald voetbal, hierna te noemen: “tuchtcommissie”, uitgesloten van deelname aan competitie-, play-off- en/of bekerwedstrijden van de KNVB, tot de dag, volgende op die, waarop het 1e elftal van zijn club 3 achtereenvolgende competitie-, play-off- en/of bekerwedstrijden van de KNVB heeft gespeeld wegens ernstig gemeen spel jegens een tegenspeler tijdens de op 1 december 2012 gespeelde wedstrijd FC Twente – ADO Den Haag.
Chery is het er niet mee eens en gaat in beroep bij de commissie van beroep betaald voetbal.
In de 49e minuut werd een bal vanuit de achterhoede van ADO Den Haag in de richting van de zijlijn gespeeld, dichtbij de dug-out van FC Twente. Er ontstond een duel waarbij Chery tegen zijn tegenspeler aanbotste en hem daarbij met zijn linkervoet raakte. De tegenspeler sprong iets op en viel ter aarde. Na 10 seconden op het besneeuwde veld te hebben gelegen werd hij door andere spelers overeind geholpen. De scheidsrechter, die op afstand het voorval
niet goed kon waarnemen, raadpleegde via de headset de 4e official die hem adviseerde de rode kaart aan Chery te geven. Daarna ontstond enige verwarring omdat zowel spelers van
FC Twente als spelers van ADO Den Haag deze sanctie niet hadden verwacht, zoals uit de tv-
beelden blijkt.
Chery onderging het wegsturen door de scheidsrechter zonder enig protest en schudde zelfs ter verontschuldiging de hand van zijn tegenspeler. De tegenspeler kon daarna de wedstrijd gewoon hervatten en volledig uitspelen. Chery beschikt over een blanco strafkaart en is van oordeel dat onderhavig voorval als een incident kan worden beschouwd.
De rapportage van de arbitrage geeft aan dat de tegenspeler op zijn onderbeen of een enkel zou zijn geraakt. Als de tv-beelden nauwkeurig worden bekeken dan is te zien dat de
rechtervoet van Chery op het gras terecht kwam en de tegenspeler niet raakte. De linkervoet van Chery schampte de linkervoet van de tegenspeler en de tegenspeler viel vervolgens om.
Chery dacht dat hij de bal kon spelen maar was te laat waardoor zijn tegenspeler eerder bij de bal was. De bedoeling van Chery was de bal onder de voet mee te nemen daarom sprong hij op.

Vordering aanklager
De aanklager is van oordeel dat het tenlastegelegde ernstig gemeen spel jegens een tegenspeler reglementair en overtuigend is bewezen.
De aanklager geeft aan dat Chery een risico heeft genomen door de manier waarop hij zijn actie heeft ingezet. Chery kwam los van de grond en daarmee nam hij een risico dat hij zijn tegenspeler zou blesseren. Chery geeft aan dat hij niet de intentie had om zijn tegenspeler te raken of te blesseren maar als je de actie inzet, ben je ook verantwoordelijk voor die actie.
De aanklager verzoekt om uitsluiting van deelname aan competitie-, play-off- en/of bekerwedstrijden van de KNVB, tot de dag, volgende op die, waarop het 1e elftal van zijn club 3 achtereenvolgende competitie-, play-off- en/of bekerwedstrijden van de KNVB heeft gespeeld.

De beoordeling van de beslissing van de tuchtcommissie
De commissie van beroep bevestigt de beslissing van de tuchtcommissie waartegen het beroep is ingesteld, met uitzondering van de strafmaat. Op basis van de tv-beelden die zijn vertoond tijdens de mondelinge behandeling, in samenhang met de verklaringen van de arbitrage, is de commissie van beroep van oordeel dat de gedraging van Chery een overtreding oplevert die als ernstig gemeen spel jegens een tegenspeler gekwalificeerd kan worden.
Bij het bepalen van de strafmaat acht de commissie van beroep een aantal omstandigheden van belang.
Uit de getoonde beelden leidt de commissie van beroep af dat Chery met de door hem ingezette actie de intentie had de bal te spelen en niet de intentie had om zijn tegenstander letsel toe te brengen. De door de speler gegeven uitleg past naar het oordeel van de commissie van beroep in zoverre bij de vertoonde tv-beelden. Het risico dat Chery in het leven roept bij het inzetten van zijn actie – welke actie uitmondde in de overtreding – komt niettemin geheel voor rekening van Chery. Wel acht de commissie van beroep de wijze van spelen van Chery en de daaruit voortvloeiende overtreding minder zwaar dan de aanklager en tuchtcommissie.
Hoewel het niet de bedoeling van Chery was een overtreding te maken is Chery van mening dat de rode kaart terecht was. De door de aanklager voorgestelde straf is volgens Chery echter te hoog zeker nu hij de overtreding niet bewust heeft begaan.
Op basis van het voorgaande is niet duidelijk komen vast te staan dat het hier om een opzettelijke overtreding ging. Chery verzoekt om een sanctie die past bij de begane overtreding rekening houdend met de omstandigheden zoals hierboven uiteengezet.
De specifieke omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, ziet de commissie van beroep aanleiding om de opgelegde straf te beperken tot een schorsing van drie wedstrijden waarvan één wedstrijd voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar.

De uitspraak staat HIER