dinsdag 31 december 2013

Misbruik van bevoegdheid gemeente Eindhoven bij aanvraag faillissement Sportvereniging Ligato Eindhoven West


ECLI:NL:GHSHE:2013:5450,Gerechtshof 's-Hertogenbosch, Datum uitspraak14-11-2013

De feiten
Het faillissement van Ligato is in eerste aanleg uitgesproken op verzoek van de gemeente. De gemeente stelde in het inleidend verzoekschrift een vordering op Ligator te hebben van in hoofdsom € 46.162,87. Deze vordering zou voortkomen uit het ter beschikking stellen aan Ligato van een sportaccommodatie waarop erfpacht rust. De gestelde vordering is niet betaald, aldus de gemeente. Daarnaast zouden er schulden bestaan aan [Assurantiën] Assurantiën en Akwi Sport. Ook die vorderingen zouden niet worden betaald.
Het faillissement is vervolgens uitgesproken.
Ligato heeft in haar beroepschrift – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Door wanbeleid van de voormalig voorzitter is Ligato in financiële problemen geraakt en is de schuld aan de gemeente ontstaan. Inmiddels staat een en ander weer op de rails. Ligato heeft een sportkantine in eigendom die wordt verhuurd aan verschillende organisaties, waaronder de Lumens Groep. De Lumens Groep is een welzijnsinstantie, gesubsidieerd door de gemeente. Ligato ontvangt van de Lumens Groep een huurprijs van € 1.700,- per maand. Dit bedrag wordt volgens afspraak met de gemeente verrekend met de schuld van Ligato aan de gemeente, zoals blijkt uit een e-mail van de heer [gemeente-ambtenaar] van 4 juni 2013, aldus Ligato (hof: de e-mail is overgelegd als productie 4 bij het indieningsformulier van 23 oktober 2013). Daarnaast wordt de kantine ook verhuurd aan een duivenveiling en aan een blaaskapel. De totale inkomsten uit verhuur van de kantine bedragen € 2.600,- per maand. Net nu de ontwikkelingen gunstig zijn, heeft de gemeente een faillissementsaanvraag ingediend. De gemeente wil de kantine bovendien kopen. Kennelijk wil de gemeente door het aanvragen van het faillissement de erfpachtovereenkomst beëindigen, de kantine overnemen en een nieuwe sportvereniging oprichten. De gemeente heeft geen rechtens te respecteren belang bij het aanvragen van het faillissement. Er is sprake van misbruik van bevoegdheid door het aanvragen van het faillissement.
Er is geen toestand te hebben opgehouden te betalen. Er is geen sprake van pluraliteit van schuldeisers omdat met alle schuldeisers een regeling is getroffen. Het faillissement is ten onrechte uitgesproken, aldus Ligato.
Ter zitting in hoger beroep is – voor zover van belang – namens Ligato nog het volgende aangevoerd. Volgens berekening van de heer [bestuurder van Ligato] zou – na verrekening van de huurgelden voor de kantine inclusief de maand oktober – de vordering van de gemeente nog € 21.300 bedragen. Indien de door de Lumens Groep verschuldigde huur van € 1.700,-- per maand wordt verrekend met de vordering die de gemeente op Ligato heeft, zou dit inhouden dat in een periode van iets meer dan een jaar tijd de vordering van de gemeente geheel verrekend kan zijn. Indien ook de huurgelden van de duivenveiling en de blaaskapel worden aangewend, kan de achterstand zelfs nog sneller zijn ingelopen.
Ligato heeft zes voetbalteams en circa 300 actieve leden. Het is juist dat de voetbalteams tijdelijk elders gehuisvest zijn.
De erfpachtovereenkomst met de gemeente duurt nog tot 2029.
De huur van de kantine door de Lumens Groep loopt nog tot 1 april 2014. Aangezien de nieuwbouw van Lumens waarschijnlijk niet tijdig klaar is, zal de kantine naar alle waarschijnlijkheid nog een jaar langer worden gehuurd door de Lumens Groep. Anders dan door de curator in haar verslag heeft aangegeven, loopt de huurovereenkomst met de Lumens Groep gewoon door.
Met de gemeente is een stappenplan opgesteld bestaande uit diverse onderdelen: een nieuwe vereniging oprichten, financieel orde op zaken stellen en de voetbalteams tijdelijk elders onderbrengen. Terwijl een en ander in gang werd gesteld besloot de gemeente plotseling het faillissement aan te vragen. Het is dus nooit verder gekomen dan stap 1. In de media zijn berichten verschenen die erop lijken te wijzen dat de gemeente andere plannen wenst te realiseren, waarbij Ligato in de weg zit. De gemeente heeft belang bij een sportvereniging, omdat er een nieuwbouwwijk aan het verrijzen is op korte afstand van de door Ligato gepachte grond.
Namens de gemeente is ter zitting in hoger beroep d.d. 6 november – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. De overeenkomst tot verrekening wordt betwist. De door Ligato overgelegde e-mail van gemeenteambtenaar [gemeente-ambtenaar] van 4 juni 2013 bevat niet voor niets de woorden: “De huur die wordt betaald is/wordt vooralsnog in mindering gebracht op de vordering van de gemeente op LEW”. Het woord “vooralsnog” moet worden geïnterpreteerd in combinatie met productie 3, te weten het stappenplan, dat niet van de grond is gekomen.
Het is niet juist dat de gemeente probeert door middel van het aanvragen van het faillissement de kantine goedkoop te verwerven. De gemeente wil juist vastgoed afstoten en niet worden belast met onderhoud. Er is wel gesproken met het bestuur van Ligato, ook over de overname van de kantine. Ligato wil de kantine echter blijven exploiteren, dus valt er niet veel te onderhandelen.
De curator heeft – kort weergegeven – het volgende bericht in haar faillissementsverslag. De administratie van Ligato moet nog worden onderzocht. De huurovereenkomst zou al vóór het faillissement zijn beëindigd. De voetbalteams van Ligato zijn ondergebracht bij andere verenigingen zodat er geen activiteiten meer plaatsvinden.
De kantine is in erfpacht bij Ligato. Er zijn enkele roerende zaken zoals een drankvoorraad en voetbaltenues. Er is een klein creditsaldo en een klein bedrag aan kasgeld.
Er is een bedrag van € 3.250,- ingediend aan preferente vorderingen en een bedrag van € 41.538,74 aan concurrente crediteuren door acht verschillende crediteuren.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de curator verklaard dat de schuldenlast inmiddels is opgelopen naar € 106.000,-, inclusief de vordering van de gemeente die voor circa € 51.000,- is ingediend.
De curator vindt het lastig te bepalen of de gemeente en Ligato nu wel of niet afspraken hebben.

Oordeel gerechtshof
Het hof merkt allereerst het volgende op. In het kader van een faillissementsprocedure als de onderhavige heeft te gelden, dat indien de vorderingen van de faillissementsaanvrager (zeer) summierlijk worden onderbouwd, de wederpartij op zijn beurt in beginsel kan volstaan met een (zeer) summierlijke betwisting. De faillissementsprocedure leent zich niet voor een onderzoek ten gronde.
Ligato erkent de vordering van de gemeente tot een bedrag van € 21.300,-. Daarnaast wordt het bestaan van andere schulden, als opgenomen in de lijst van de curator, erkend. De vordering van de faillissementsaanvrager en de pluraliteit van schuldeisers zijn derhalve summierlijk aannemelijk geworden.
Het hof dient vervolgens te bepalen of er sprake is van de toestand te hebben opgehouden te betalen. Zelfs indien rekening wordt gehouden dat het totaal aan schulden inclusief rente en kosten lager moet worden gesteld dan € 106.000,- omdat de gemeente geen vordering van € 51.000,- maar € 21.300,- heeft, zou toch nog een schuldenlast van circa € 76.000,- resteren. Althans, door Ligato is niet dan wel onvoldoende betwist dat het totaal aan overige schulden circa € 76.000,- bedraagt. Indien het hof uitgaat van de juistheid van de stelling van Ligato dat zij inkomsten ter hoogte van € 3.300,- ontvangt, zou het Ligato minimaal 23 maanden kosten om met genoemde inkomsten het schuldentotaal van € 76.000,- af te betalen. Daarbij is nog geen rekening gehouden met de salariskosten van de curator. Het hof is derhalve van oordeel dat Ligato niet in staat is om binnen een redelijke termijn alle schulden te delgen. Aan deze constatering doet niet af dat Ligato betalingsregelingen zou hebben met een aantal crediteuren. Immers, van belang is of binnen redelijke termijn alle schulden kunnen worden ingelost. Zoals reeds door het hof is geconstateerd is hiervan geen sprake. Dientengevolge is het hof van oordeel dat Ligato verkeert in de toestand te hebben opgehouden te betalen.
In beginsel bestaat er derhalve grond om het reeds uitgesproken faillissement te bekrachtigen. Ligato heeft zich echter beroepen op misbruik van bevoegdheid, als bedoeld in artikel 3:13 BW, dat van overeenkomstige toepassing is in het faillissementsrecht.

Artikel 3:13 BW luidt:
1. Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
2. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.

Beide partijen zijn het erover eens dat er besprekingen plaats hebben gevonden waarbij een stappenplan is gemaakt voor de vereniging. Dit blijkt ook uit de door Ligato overgelegde stukken. Onderdeel van deze afspraken is – althans dit is in beginsel niet (voldoende) door de gemeente betwist – een verrekening van de door Ligato verschuldigde achterstallige schuld uit erfpacht met een via de Lumens Groep door de gemeente aan Ligato verschuldigde huur voor de kantine, een en ander zoals blijkt uit een e-mailbericht van de heer [gemeente-ambtenaar], ambtenaar van de gemeente, die op 4 juni 2013 heeft aangegeven dat de huur die wordt betaald vooralsnog in mindering wordt gebracht op de vordering van de gemeente op Ligato. Dit komt ook naar voren in een ongedateerde brief van een zekere [sectorhoofd bij de gemeente], sectorhoofd bij de gemeente (bijlage 6 bij indieningsformulier van 23 oktober 2013). Deze regeling van verrekening is – onbetwist door de gemeente – door Ligato nagekomen. Er is dus kennelijk ingelopen op de schuld van Ligato aan de gemeente, met de (voorlopige) toestemming van de gemeente als schuldeiser. Het bevreemdt het hof op zijn minst dat de gemeente vervolgens reeds op 6 augustus – derhalve twee maanden later – het faillissement heeft aangevraagd, terwijl daar kennelijk geen bijzondere aanleiding toe was nu er in overleg tussen partijen tussentijds werd verrekend. Integendeel, uit de diverse overgelegde correspondentie komt juist een beeld naar voren waarbij het bestuur van Ligato regelmatig contact had met de gemeente en met de Lumens Groep. In geen van de overgelegde mailwisselingen blijkt van enige reden waarom sprake zou zijn van veranderde omstandigheden op grond waarvan de gemeente genoodzaakt was een andere koers te varen. Het is juist Ligato die aandringt op het schriftelijk vastleggen van afspraken, waaronder de afspraak ten aanzien van de verrekening (zie daartoe onder meer een e-mail d.d. 15 augustus 2013 van de heer [bestuurder van Ligato] aan mevrouw [medewerker van de Lumens Groep] van de Lumens Groep).
Ter zitting in hoger beroep heeft de gemeente ook geen nadere verklaring kunnen of willen geven van de koerswijziging ten aanzien van Ligato, anders dan dat het stappenplan niet (volledig) ten uitvoer is gebracht. De gemeente heeft echter nagelaten te stellen dat het stappenplan door toedoen van Ligato niet naar behoren is uitgevoerd of dat Ligato anderszins iets te verwijten valt. Het hof beschikt zelfs in het geheel niet over informatie waaruit zou kunnen worden afgeleid dat Ligato onwillig zou zijn uitvoering te geven aan het stappenplan of waarom dit stappenplan zou zijn mislukt. Ook ter zitting in hoger beroep is verder niets ter zake doende door de gemeente aangevoerd.
Het hof is van oordeel dat het geheel van feiten en stukken onvoldoende aanleiding geeft om de koerswijzing van de gemeente afdoende te verklaren. Dit klemt des te meer, omdat van een overheidsorgaan als de gemeente meer nog dan van een gewone schuldeiser zorgvuldigheid mag worden verlangd, zeker als er maatschappelijke belangen in het spel zijn zoals die van een vereniging met 300 actieve leden. Het hof rekent het de gemeente aan dat zij geen tekst en uitleg kan of wil verschaffen – ondanks dat Ligato zich in hoger beroep beroept op misbruik van bevoegdheid – over de reden dat in augustus 2013 opeens “rauwelijks” het faillissement is aangevraagd. Dat deze aanvraag voor Ligato als een verrassing komt, blijkt wel uit de e-mail van de heer [bestuurder van Ligato] van 10 oktober 2013. Onder deze omstandigheden is het hof dan ook van oordeel dat de gemeente - in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening door de gemeente als schuldeiser en het belang van een maatschappelijk geëngageerde sportvereniging als Ligato – die daarmee feitelijk wordt gedwongen op te houden te bestaan – naar redelijkheid niet tot die uitoefening van haar bevoegdheid had kunnen komen. Door het rauwelijks aanvragen van het faillissement door de gemeente terwijl de gemeente haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en bovendien haar plotselinge koerswijziging onvoldoende kan verklaren, is naar het oordeel van het hof sprake van misbruik van bevoegdheid door de gemeente. Om die reden dient het inleidend verzoek van de gemeente te worden afgewezen.

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en bepalen dat de proceskosten in beide instanties en de kosten van het faillissement voor rekening van de gemeente komen, zoals door Ligato is verzocht. Gelet op het bovenstaande hoeven de door Ligato genomen grieven geen bespreking meer.

Aan alle lezers van het blog: een gelukkig 2014!!


zaterdag 21 december 2013

Arbitrage commissie KNVB (El H&B Sportsmanagement B.V/B.Y. Arica): Speler blijft bevoegd zelf contract te sluiten, ondanks exclusieve vertegenwoordiging spelersmakelaar


Bij tussenvonnis d.d. 24 juli 2013 heeft de arbitragecommissie bepaald dat verzoekster, hierna te noemen: "El H&B", in de gelegenheid wordt gesteld (getuigen)bewijs  te leveren van haar stelling dat verweerder,  hierna te noemen: "Arica",  zich in de onderhandelingen met de Turkse voetbalclub Kayserispor Kubülü door een andere spelersmakelaar  heeft laten bijstaan.
Op 18 september 2013 zijn op verzoek van El H&B een tweetal getuigen onder ede gehoord, te weten de heer Yalcin Sarica (hierna te noemen: "Sarica" ) en de heer Alex Kroes (hierna te noemen: "Kroes").

Beoordeling
De arbitragecommissie heeft allereerst te oordelen over de vraag of El H&B erin is geslaagd te bewijzen dat Arica zich in de onderhandelingen  met de Turkse voetbalclub Kayserispor Kubülü heeft laten bijstaan door een andere spelersmakelaar.
De arbitragecommissie stelt vast dat geen van de door El H&B gehoorde getuigen heeft verklaard Arica in het kader van de onderhandelingen  rond de transfer te hebben bijgestaan en/of daarvoor een vergoeding te hebben ontvangen. De getuigen hebben verklaard niet als voetbalmakelaar  te hebben opgetreden, niet voor Arica noch voor (één van) de betrokken clubs.
El H&B heeft geen ander bewijs dan getuigenbewijs in het geding gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat Arica zich door een andere spekersmakelaar ter zake heeft laten bijstaan. De in dat kader door El H&B overgelegde foto en e-mailberichten  zijn daarvoor onvoldoende nu uit die foto en e-mailberichten  wel volgt dat een vertegenwoordiger van SEG International B.V. (namelijk Sarica) Arica kende en ook dat Arica een vertegenwoordiger van SEG International B.V. kent en kende, maar geenszins dat spelersmakelaars van die onderneming Arica bij of rond de overgang naar Kayserispor Kubülü als spelersmakelaar hebben bijgestaan.
Dat de verklaringen  van Kroes en Sarica niet op alle punten overeenkomen,  zoals terecht door El H&B wordt gesteld, brengt niet met zich dat daaruit kan worden afgeleid dat Arica zich door een andere spelersmakelaar heeft laten bijstaan.
De arbitragecommissie oordeelt dat El H&B er niet in is geslaagd bewijs te leveren van haar stelling. De arbitragecommissie zal er daarom van uit gaan dat Arica zich in het kader van
de onderhandelingen rond de transfer naar Kayserispor Kubülü niet heeft laten bijstaan door een andere spelersmakelaar.
Vervolgens dient de arbitragecommissie te oordelen of Arica in het licht van de FIFA en KNVB reglementen toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de spelersmakelaarsovereenkomst en/of aan El H&B een vergoeding verschuldigd  is.
 De arbitragecommissie  stelt vast dat in de spelersmakelaarsovereenkomst de FIFA reglementen rechtstreeks van toepassing zijn verklaard en voorts dat de Court of Arbitration for Sport (CAS) het hoogste sportrechtscollege is ten aanzien van de uitleg en toepassing van bedoelde FIFA reglementen.

"The provisions set out in this article are without prejudice to the clients' right to conclude an employment contract or a transfer agreement without the assistance of a representative."


In de uitspraak van het CAS d.d. 5 december 2006 (CAS 2006 /A/1019) overwoog het CAS dat: "Without an express provision for the Agent to be remunerated not withstanding his involvement and the bringing about of a certain event i.e. the conclusion of an agreement for the provision of the Player's services, he will not be entitled to claim a reasonable remuneration on a contractual quantum merit basis. In the absence of an agreement to the contrary, the fact that the Player placed his ''placement rights" exclusively with the Agent does not prevent the Player from contracting himself and having done so before the Agent concluded any contract (which he did not), he is under no liability to pay any commission. If the Player had appointed the Agent as a "safe agent" the Player could not employ any other agent but if he contracted himself he could not be liable to the Agent to pay commission or damages." 

De arbitragecommissie stelt vast dat de spelersmakelaarsovereenkomst die leidde tot deze uitspraak van het CAS vergelijkbare bedingen omtrent exclusiviteit en vergoeding van de spelersmakelaar  bevatte als opgenomen in de spelersmakelaarsovereenkomst tussen El H&B en Arica.
Het CAS achtte die bedingen klaarblijkelijk  niet voldoende expliciet om daaraan een betalingsverplichting van de speler jegens de spelersmakelaar  te ontlenen in de situatie waarin de spelersmakelaar  niet betrokken is bij de totstandkoming van een spelersovereenkomst.
Dat tussen El H&B en Arica is overeengekomen dat de spelersmakelaar exclusief bevoegd is de speler bij te staan in de ontwikkeling van zijn professionele carrière en te vertegenwoordigen bij het benaderen van en onderhandelen met clubs en diens vertegenwoordigers, een en ander met als doelstelling het realiseren van een arbeidsovereenkomst tussen de speler en een club (artikel 1.1 Spelersmakelaarsovereenkomst), brengt in het licht van artikel 19.7 FIFA Reglement en de voornoemde uitspraak van het CAS niet met zich dat de speler niet zelf- zonder tussenkomst van een andere spelersmakelaar- mag contracteren.
Dat Arica - naar het hiervoor geciteerde oordeel van het CAS - aldus vrij is om zonder de assistentie van een (andere) spelersmakelaar voor zichzelf te contracteren, ook als hij gebonden is aan een (exclusief) spelersmakelaarsovereenkomst, wordt door de arbitragecommissie als uitgangspunt gevolgd. Voor zover artikel 1.4 van de spelersmakelaarsovereenkomst tussen partijen de speler zulks zou onthouden of verbiedt, is die bepaling in strijd met de van overeenkomstige  toepassing verklaarde FIFA Reglementen.
Alsdan resteert de vraag of Arica door zelf -zonder tussenkomst van een andere spelersmakelaar- te contracteren op grond van de tussen partijen vigerende spelersmakelaarsovereenkomst toerekenbaar tekort is geschoten en aan El H&B enige vergoeding verschuldigd is.
De arbitragecommissie oordeelt dat dat niet het geval is.
Uit de aangehaalde  uitspraak van het CAS volgt naar het oordeel van de arbitragecommissie immers dat een speler- ook als deze een exclusief spelersmakelaarscontract is aangegaan - (in beginsel) voor zichzelf- zonder inschakeling van een andere spelersmakelaar- mag contracteren zonder dat hij daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan de spelersmakelaar, tenzij ter zake een voldoende specifieke contractuele bepaling is opgenomen.
De arbitragecommissie oordeelt dat in de onderhavige  spelersmakelaarsovereenkomst onvoldoende specifiek is vastgelegd dat indien de speler zelf, zonder tussenkomst van de spelersmakelaar, de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst bewerkstelligt hij een (schade)vergoeding verschuldigd is.
Voor zover overigens artikel 2 van de onderhavige spelersmakelaarsovereenkomst zou beogen te bepalen dat de speler zelf aan de spelersmakelaar een (courtage)vergoeding verschuldigd  is, is die bepaling in strijd met artikel 3 lid 1 WAADI en daarmee nietig (zie ondermeer uitspraak Arbitragecommissie d.d. 19 december 2011 (Ger Lagendijk Player'sAgents BV- Saïdi Ntibazonkiza)).  Gelet op het vorenstaande komt de arbitragecommissie in casu echter niet toe aan een oordeel hierover.

Oordeel  
Al met al maakt dit dat de vorderingen van El H&B dienen te worden afgewezen. El H&B zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld, waaronder die van de KNVB, de getuigentaxen, en die van rechtsbijstand van Arica. De arbitragecommissie daarom veroordeelt El H&B in de kosten van de KNVB, zijnde € 1.900,00, vermeerderd met de taxen van de gehoorde getuigen ad € 250,00, alsmede de kosten van rechtsbijstand van Arica ad € 2.250,00.


donderdag 12 december 2013

Bulletin 2/2013: Jurisprudentieoverzicht belangrijke uitspraken CAS


Het Court of Arbitration for Sports (CAS) heeft een Bulletin uitgegeven met de belangrijkste uitspraken. Het bulletin is HIER te vinden, de inhoudsopgave van het bulletin staat hieronder.




Articles et commentaires / Articles and commentaries
The jurisprudence of the Swiss Federal Tribunal on challenges against CAS awards
 Prof. Massimo Coccia

CAS jurisprudence related to the elimination or reduction of the period of ineligibility
for specifi ed substances
Ms Estelle de La Rochefoucauld, Counsel to the CAS

Jurisprudence majeure / Leading cases
Arbitration CAS 2011/A/2362 Mohammad Asif v. International Cricket Council (ICC)
17 April 2013

Arbitration CAS 2011/A/2566 Andrus Veerpalu v. International Ski Federation (ISF)
25 March 2013

Arbitration CAS 2012/A/2754 U.C. Sampdoria v. Club San Lorenzo de Almagro & Fédération Internationale de Football Association (FIFA)
8 February 2013

Arbitration CAS 2012/A/2813 Croatian Golf Federation (CGF) v. Croatian Olympic Committee (COC)
23 January 2013

Arbitration CAS 2012/A/2854 Horacio Luis Rolla v. U.S. Città di Palermo S.p.A. & Fédération Internationale de Football Association (FIFA)
26 March 2013

Arbitrage TAS 2012/A/2862 FC Girondins de Bordeaux c. Fédération Internationale de Football Association (FIFA)
11 janvier 2013

Arbitration CAS 2012/A/2875 Helsingborgs IF v. Parma FC S.p.A.
28 February 2013

Arbitrage TAS 2012/A/2961 Khaled Adenon c. Fédération Internationale de Football Association (FIFA)
20 mars 2013

Arbitration CAS 2012/A/2981 Clube Desportivo Nacional v. FK Sutjeska
27 March 2013

Table des matières / Table of contentsJugements du Tribunal Fédéral / Judgments of the Federal Tribunal
- 4A_388/2012, Judgment of 18 March 2013, First Civil Law Court
- 4A_730/2012, Arrêt du 29 avril 2013, Ire Cour de droit civil
- 4A_476/2012, Judgment of 24 May 2013, First Civil Law Court

Informations diverses / Miscellaneous
Recent publications related to CAS

Chambre ad hoc du TAS pour les J.O. de Sotchi/CAS ad hoc Division for the O.G. in Sochi

dinsdag 10 december 2013

Profvoetballers hebben geen recht op redelijke vergoeding op grond van portretrecht bij uitzending voetbalwedstrijden


Opmerking redactie: deze zaak doet sterk denken aan een zeer recnte zaak die door de het Hof van Beroep in Brussel werd beslist (Hof van Beroep te Brussel 12 november 2013, A.R. 2013/KR/234 (VZW Koninklijke Belgische Voetbalbond tegen N.V. Van Halewyck)
In die zaak ging het om een omslag van een boek met een wedstrijdfoto van de Rode Duivels. De KBVB wilde het gebruik van de foto, met een beroep op het portretrecht, tevergeefs verbieden.

De vereniging van contractspelers in het betaald Spelersvakbond, VVCS. is een gerechtelijke procedure begonnen tegen de KNVB en de clubs in het betaald voetbal. De VVCS (maar ook de Centrale Spelersraad en PROPROF) zijn van mening dat de voor de clubs uitkomende spelers zich op grond van hun portretrecht kunnen verzetten tegen elke vorm van openbaarmaking van hun portret door uitzending van beelden van nationale of internationale voetbalwedstrijden, zolang zij voor die openbaarmaking geen redelijke vergoeding ontvangen. De rechtbank wijst de vordering af, maar de VVCS gaat in hoger beroep. Ook in hoger beroep wordt de VVCS in het ongelijk gesteld.

Oordeel gerechtshof
Volgens het gerechtshof neemt de VVCS het standpunt in dat de spelers een commercieel portretrecht hebben in de zin van een absoluut recht dat hen aanspraak geeft op een verbod op ieder commercieel gebruik van hun portret waarvoor zij geen toestemming hebben gegeven en altijd aanspraak geeft op een vergoeding in de gevallen dat zij meewerken aan een optreden waarvan de beelden in het openbaar worden vertoond.
Dit standpunt kan volgens het gerechthof niet als juist worden aanvaard. Een geportretteerde kan zich verzetten tegen het zonder zijn toestemming openbaar maken van zijn (niet in opdracht vervaardigd) portret voor zover hij daarbij een redelijk belang heeft waarvoor het recht van meningsuiting en informatievrijheid in de gegeven omstandigheden moet wijken. In een zodanig geval is openbaarmaking van het portret in beginsel onrechtmatig en geldt als uitgangspunt dat publicatie (of vertoning daarvan) kan worden verboden. Niet geldt als uitgangspunt dat voor openbaarmaking steeds voorafgaande toestemming van de geportretteerde is vereist. Ook uit de rechtspraak van het EHRM bij art. 8 EVRM kan niet een dergelijk absoluut verbodsrecht van de geportretteerde worden afgeleid (vgl HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013: CA2788, Cruijff/Tirion).
In dit verband is van belang dat ten aanzien van personen die door hun beroepsuitoefening bekendheid genieten de openbaarmaking van beelden die deze beroepsuitoefening betreffen en zijn gemaakt in voor het algemeen publiek toegankelijke plaatsen inherent is aan hun beroepsuitoefening en de daarmee gemoeide belangstelling van het publiek. Indien de openbaarmaking de beroepsuitoefening van daardoor in de publieke belangstelling staande geportretteerden betreft, komt dan ook groot gewicht toe aan factoren als algemene nieuwswaarde en informatie aan het publiek in verhouding tot het enkele verzet tegen openbaarmaking.
In het onderhavige geval is het verzet met name gegrond op overwegingen van commerciële aard. Daaraan kan echter geen relevant gewicht worden toegekend op grond van het volgende. Het gaat in dit geding om (hoofdzakelijk) professionele voetbalspelers die voor hun deelname aan (onder meer) de wedstrijden waarvan televisiebeelden worden gemaakt en uitgezonden een vergoeding ontvangen in de vorm van een vast inkomen/salaris. Van belang is voorts dat de beelden die worden uitgezonden betrekking hebben op het optreden van de betrokkenen als onderdeel van een team en dat zulks in de regel niet van invloed zal zijn op de exploitatiemogelijkheden van hun eventuele individuele verzilverbare populariteit, althans niet in negatieve zin. Van de zijde van de clubs c.s. is in dat verband aangevoerd dat er in Nederland geen praktijk bestaat waarin professionele voetballers naast hun inkomen/salaris nog een afzonderlijke vergoeding kunnen bedingen voor openbaarmaking van hun portret door het uitzenden van televisiebeelden. Daartegenover hebben de spelers geen bijkomende omstandigheden gesteld op grond waarvan openbaarmaking van hun portret in bovenbedoelde zin desondanks onrechtmatig is en de onrechtmatigheid pas wordt opgeheven door het ontvangen van een financiële vergoeding bovenop hun inkomen/salaris. Voor zover de VVCS haar vorderingen heeft gebaseerd op een aan de spelers toekomend portretrecht kunnen deze vorderingen dan ook niet slagen. Dit geldt evenzeer voor zover de vorderingen mede betrekking hebben op de rechten van in de voetbalcompetitie betrokken amateurspelers nu geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die meebrengen dat voor deze categorie andere en/of verdergaande aanspraken en/of afspraken gelden dan voor professionele spelers.

Afspraak

Evenmin is gebleken dat is afgesproken of door de clubs c.s. is erkend dat de spelers jegens de clubs c.s. financiële aanspraken zouden kunnen doen gelden op grond van een hun toekomend (portret) recht naast hun inkomen/salaris. Uit de discussie met betrekking tot het Beleidsplan 1996-1999, volgt dat nu juist is beoogd portretrechtelijke aanspraken van de (individuele) spelers uit te sluiten. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken. Dat de clubs PSV en Vitesse in contracten met hun spelers de aanspraak op vergoeding voor de uitzending van wedstrijdbeelden uitdrukkelijk hebben uitgesloten, is in dit verband onvoldoende om ten aanzien van de andere clubs de vorderingen wel toe te wijzen. Het gerechtshof wijst de vordering van de VVCS daarom af.

maandag 9 december 2013

Geen aansprakelijkheid veroorzaker ongeval tijdens wielertour; Sport- en spelsituatie


Op 9 september 2012 namen Deelnemer A (slachtoffer)  en Deelnemer B "dader" deel aan de ‘Ride for the Roses’, een jaarlijks terugkerend sponsorevenement waarmee geld wordt ingezameld voor KWF Kankerbestrijding. 


In het reglement van de cycletour van 100 kilometer (hierna: het reglement) staat, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
 Houd je aan de gemiddelde snelheid van 25 t/m 28 km/u.
 Het karakter van de tocht is niet die van een wedstrijd, maar die van een recreatieve toertocht die gezamenlijk wordt verreden.
 Geef een ander de ruimte. Als je in het peloton rijdt, blijf zoveel mogelijk rechts rijden. (…)
(…)
 Deelname is op eigen risico.
 Tijdens het fietsen van de Cycletour is het dragen van een helm verplicht.
(…)
 De Cycletour kent een massaal vertrek. Eerst vertrekken de prominenten en de bedrijventeams, gevolgd door de individuele deelnemers. (…)”
Tijdens een poging het tempo wat op te voeren, ruim na de start, is Deelnemer B ("dader") met zijn voet uit de ‘toeclip’ (een kliksysteem waarmee de schoenen van de wielrenner aan de trapper vast klikken) geschoten, waarna hij met zijn fiets zijn evenwicht heeft verloren en is gevallen. Als gevolg daarvan is ook Deelnemer A (slachtoffer) ten val gekomen (hierna: het ongeval). Zowel Deelnemer B ("dader") als Deelnemer A (slachtoffer) hebben lichamelijk letsel opgelopen als gevolg van het ongeval. De advocaat van Deelnemer A (slachtoffer) stelt Deelnemer B ("dader") aansprakelijk voor de door hem geleden en mogelijk nog te lijden schade.

Standpunt van partijen
Deelnemer A (slachtoffer) legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat Deelnemer B ("dader") jegens hem aansprakelijk is voor de door hem geleden schade op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Deelnemer B ("dader") en Delta Lloyd (verzekeraar van de "dader") betwisten dat Deelnemer B ("dader") aansprakelijk is voor de door Deelnemer A (slachtoffer) geleden schade. Zij stellen zich op het standpunt dat sprake is van een sport- en spelsituatie waarin zich een risico heeft verwezenlijkt dat inherent is aan de wielersport en dat Deelnemer A (slachtoffer) door deelname aan de cycletour heeft aanvaard. In de gegeven omstandigheden was het niet onrechtmatig dat Deelnemer B ("dader") uit zijn toeclip schoot, aldus Deelnemer B ("dader") en Delta Lloyd.

Beoordeling van het geschil
Sport- en spelsituatie?JA!
Deelnemer A (slachtoffer) stelt zich primair op het standpunt dat Deelnemer B ("dader") jegens hem aansprakelijk is vanwege onrechtmatig handelen en dat in het onderhavige geval geen sprake is van een sport- en spelsituatie, zodat de daarvoor geldende ‘verhoogde aansprakelijkheidsdrempel’ niet van toepassing is. Daartoe stelt Deelnemer A (slachtoffer) dat:
(i) uit het reglement blijkt dat er sprake is van een recreatieve toertocht en dat het uitdrukkelijk niet om een wedstrijd gaat, er was immers geen competitief element;
(ii) de voorgeschreven snelheid van 25 tot 28 kilometer per uur gelijk staat aan de snelheid van een beginnend wielrenner;
(iii) het ongeval is ontstaan doordat Deelnemer B ("dader") de door hem geleende fiets niet goed had afgesteld en
(iv) dat laatste de oorzaak is geweest van het ongeval, hetgeen ook had kunnen gebeuren als partijen in een andere setting samen zouden zijn gaan fietsen.
De rechtbank overweegt dat voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een sport- en spelsituatie niet vereist is dat de bij een ongeval betrokkenen rechtstreeks met elkaar aan het wedijveren zijn, noch dat het slachtoffer van het ongeval, wil hij als deelnemer aan het spel kunnen worden beschouwd, ten tijde van het ongeval ook zelf handelingen verrichtte die karakteristiek zijn voor de beoefening van die sport of dat spel (HR 20 februari 2004, LJN: AO1239). De omstandigheid dat de cycletour geen wedstrijdelement heeft, maakt dus niet dat geen sprake zou kunnen zijn van een sport- en spelsituatie. De rechtbank acht voorts van belang dat Deelnemer A (slachtoffer) en Deelnemer B ("dader") deelnamen aan een georganiseerde cycletour met een groot aantal deelnemers; dat voor hen volgens het reglement een voorgeschreven gemiddelde snelheid van 25 tot 28 kilometer per uur gold; en dat het dragen van een helm verplicht was gesteld. De deelnemers aan de cyletour moesten naar het oordeel van de rechtbank dan ook over en weer gevaarlijke gedragingen verbonden aan de beoefening van de wielersport van elkaar verwachten. De stelling van Deelnemer A (slachtoffer) dat het ongeval zich ook in een normale verkeerssituatie kon voordoen, kan de rechtbank zonder nadere toelichting (die ontbreekt) niet volgen. Deelnemer B ("dader") heeft immers onweersproken gesteld dat hij gemiddeld 30 kilometer per uur reed toen hij ‘aanzette’, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank – anders dan Deelnemer A (slachtoffer) stelt – aanzienlijk harder is dan de snelheid van een gemiddelde fietser in een normale verkeerssituatie en daarentegen wel past bij het (recreatief) beoefenen van de wielersport. Dat Deelnemer A (slachtoffer) naar eigen zeggen niet op een racefiets, maar op een hybridefiets zat, maakt dit niet anders Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dan ook dat in het onderhavige geval sprake is van een sport- en spelsituatie, zodat de daarvoor geldende ‘verhoogde aansprakelijkheidsdrempel’ van toepassing is.

Onrechtmatig handelen in een sport- en spelsituatie?NEE!
Voor zover Deelnemer A (slachtoffer) zich op het standpunt stelt dat het handelen van Deelnemer B ("dader") de ‘verhoogde aansprakelijkheidsdrempel’ die voor sport- en spelsituaties geldt, overstijgt, overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of een deelnemer aan een sport- en spelsituatie onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging waardoor aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, geldt als uitgangspunt dat voor het aannemen van onrechtmatigheid zwaardere eisen worden gesteld dan wanneer die gedraging niet in het kader van die sport- of spelsituatie zou hebben plaatsgevonden. Gedragingen die buiten die sport- of spelsituatie onvoorzichtig en daarom onrechtmatig zouden zijn geweest, behoeven binnen die situatie dit karakter niet te hebben omdat de deelnemers aan het spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen, althans slecht gecoördineerde, verkeerd getimede, onvoldoende doordachte handelingen, waartoe het spel uitlokt van elkaar hebben te verwachten. Zo’n gedraging wordt niet onzorgvuldig op de enkele grond dat zij door een ongelukkige samenloop van omstandigheden tot gevolg heeft dat een van de deelnemers ernstig letsel oploopt (HR 19 oktober 1990, LJN: AD1456).
Een gedraging van een deelnemer aan een sport kan niettemin onrechtmatig worden geacht als deze gedraging buiten de regels van het spel, althans buiten de normaal aanvaardbare risico’s van het spel valt en derhalve abnormaal gevaarlijk is, zodat de gedraging door de andere deelnemers aan het spel niet verwacht behoefde te worden. (HR 28 juni 1991, LJN: ZC0300).
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van Deelnemer B ("dader") de ‘verhoogde aansprakelijkheidsdrempel’ die voor sport- en spelsituaties geldt, niet overstijgt en overweegt daartoe als volgt. Gesteld noch gebleken is dat Deelnemer B ("dader") bij het fietsen een groter risico heeft genomen dan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord was. De enkele omstandigheid dat de voet van Deelnemer B ("dader") uit de toeclip is geschoten, is daartoe onvoldoende. De relevantie - in dit verband - van de stelling van Deelnemer A (slachtoffer) dat Deelnemer B ("dader") op een geleende fiets reed, ontgaat de rechtbank, temeer nu Deelnemer B ("dader") onweersproken heeft gesteld dat hij de fiets al een jaar te leen had en hij nooit eerder problemen met de toeclip heeft ondervonden. Ook als Deelnemer B ("dader"), nadat zijn voet uit de toeclip was geschoten, een zwaaibeweging zou hebben gemaakt, zoals Deelnemer A (slachtoffer) stelt, geldt dat die enkele gedraging in het kader van de cycletour niet als abnormaal gevaarlijk kan worden bestempeld, in de zin dat Deelnemer A (slachtoffer) deze gedraging niet behoefde te verwachten. Deelnemer A (slachtoffer) heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat Deelnemer B ("dader") zich abnormaal gevaarlijk heeft gedragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Deelnemer B ("dader") niet aansprakelijk is voor de door Deelnemer A (slachtoffer) als gevolg van het ongeval geleden schade. Hieruit volgt tevens dat Deelnemer B ("dader") en Delta Lloyd niet gehouden zijn de door Deelnemer A (slachtoffer) geleden schade te vergoeden.

Oordeel

De verzoeken van Deelnemer A (slachtoffer) zullen dan ook worden afgewezen.