zondag 26 februari 2012

Ontzetting uit lidmaatschap, na 30 jarig lidmaatschap, niet in strijd met redelijkheid en billijkheid

 LJN: BV5605, Gerechtshof 's-Hertogenbosch , Datumuitspraak: 14-02-2012

De feiten
Slagvast is eentennisvereniging. Het lid is vanaf ongeveer 1980 lid van Slagvast geweest.
Bij brief van 26 juli2007 heeft het bestuur van Slagvast, het lid meegedeeld dat zij per directwordt geschorst als lid van Slagvast naar aanleiding van een brief die zij aanéén van de leden van Slagvast heeft gezonden en eerdere incidenten.
In augustus 2007 kondigthet bestuur aan dat zij tijdens de Algemene Ledenvergadering een voorstel totontzetting van het lid uit het lidmaatschap zal indienen.

Bij brief van 14 februari 2008 heeft het bestuur vanSlagvast, het lid meegedeeld dat hetheeft besloten haar uit het lidmaatschap van Slagvast te ontzetten en haargewezen op de mogelijkheid vanschriftelijk bezwaar.

Bij brief van 16 maart 2008 heeft het bestuur vanSlagvast het lid meegedeeld dat het bezwaarzou worden behandeld in de Algemene Ledenvergadering van 21 maart 2008 en dat het lid geen toegang had tot dievergadering.

Bij brief van 5 april 2008 heeft het bestuur vanSlagvast het lid meegedeeld dat de AlgemeneLedenvergadering op 21 maart 2008heeft ingestemd met het besluit van hetbestuur tot ontzetting van het liduit het lidmaatschap van Slagvast. Van de 50 aanwezige seniorleden hebben 49 voorhet besluit gestemd en 1 tegen.

Bijverstekvonnis van de rechtbank Middelburg van 22 april 2009 is het besluit van de Algemene Ledenvergadering van 21 maart 2008 vernietigd, voorzover dit ziet op de beslissingvan het bestuur van Slagvast om het lid uit het lidmaatschap van Slagvast te ontzetten.

Op 8 mei 2009 heeft een nieuwe Algemene Ledenvergadering plaatsgevonden. het lid en haar(toenmalige) advocaat waren hierbij aanwezig. De Algemene Ledenvergadering heeft gestemd overhet bestuursbesluit van 14 februari 2008 tot ontzettingvan het lid uit het lidmaatschap van Slagvast. Met 38 stemmen voor, 2 stemmen tegen en 2 onthoudingen ishet bestuursbesluit bekrachtigd.

Argumenten van de eiser
Het lid vordert zowel ineerste aanleg als in hoger beroep vernietiging van het besluit van de AlgemeneLedenvergadering van 8 mei 2009, voor zover dit ziet op de beslissing om haar uithet lidmaatschap van Slagvast te ontzetten, primair op grond van artikel 2:15lid 1 sub a BW

Het gaat in hoger beroepom de vraag of het besluit van de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009,voor zover dit ziet op de beslissing om het lid uit het lidmaatschap vanSlagvast te ontzetten, vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 BW wegensstrijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen vanbesluiten regelen of wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die doorartikel 2:8 BW worden geëist.

In dit kader zijn artikel2:35 lid 1, 3 en 4 BW en artikel 10 van de statuten van Slagvast van belang.Artikel 10 van de statuten van Slagvast luidt, voor zover hier aan de orde :
1. Het lidmaatschap van een lid van devereniging eindigt door:
a. …
b. …
c. ontzetting.
2. Gronden voorontzetting uit de vereniging zijn:
a. nalatigheid in hetvoldoen van de aan het lid door de vereniging opgelegde financiëleverplichtingen;
b. handelen in strijd met de statuten,huishoudelijk reglement en/of andere door de Algemene Ledenvergaderingvastgestelde reglementen of regelingen;
c. het bij voortduring schaden van de belangenvan de vereniging.
3. De ontzetting wordtdoor het bestuur uitgesproken.
4. Een lid van hetlidmaatschap ontzet op de gronden als genoemd in lid 2 van dit artikel wordtvan deze ontzetting door het bestuur bij aangetekend schrijven mededelinggedaan.
5. Het lid bedoeld in het voorgaande lid kantegen zijn ontzetting binnen een maand na ontvangst van het desbetreffendeschrijven schriftelijk bezwaar indienen bij het bestuur.
6. Het bestuur brengt de inhoud van hetbezwaarschrift ter kennis van de Algemene Ledenvergadering, welke vergaderingop het bezwaarschrift bij schriftelijke stemming een definitieve beslissingneemt. Tot het tijdstip waarop het definitieve besluit van de Ledenvergaderingis genomen, blijft het lid van het lidmaatschap ontzet.
7. …

Puntsgewijs de stellingen van eiser met daaronderoordeel gerechtshof:
Punt 1.     
Na het vonnis van de rechtbank Middelburg van 22 april 2009 had een nieuw bestuursbesluit genomen had moeten worden en dat de Algemene Ledenvergadering een beslissing had moeten nemen over dit nieuwe bestuursbesluit in plaats van een nieuwe beslissing over het bestuursbesluit van 14 februari 2008.Het gerechtshof:
Vernietiging van eenbesluit van de Algemene Ledenvergadering over een bestuursbesluit leidt nietvan rechtswege tot vernietiging van dat bestuursbesluit. Dit betekent dat hetbestuur geen nieuw besluit tot ontzetting van het lid uit het lidmaatschap vanSlagvast hoefde te nemen. Immers het bestuursbesluit van 14 februari 2008 is instand gebleven.

Punt 2.
Het bijeenroepen van de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009 heeft niet op de juiste wijze plaatsgevonden, gezien het beperkte aantal leden dat aanwezig was. Volgens het lidis niet duidelijk of alle leden uitgenodigd waren en was de opkomst bij eerdere Algemene Ledenvergaderingen aanmerkelijk hoger.
Het gerechtshof:
Slagvast heeft dezestellingen gemotiveerd betwist. Zij stelt onder meer dat op 15 april 2009 aanalle leden een uitnodiging voor de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009 isverzonden onder meezending van de agenda. Voorts stelt Slagvast dat een opkomstvan 42 stemgerechtigde leden (van de in totaal 180 leden, waaronder 20jeugdleden) een gebruikelijke opkomst is bij de Algemene Ledenvergadering vanSlagvast.

Punt 3De Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009 heeft haar bezwaarschrift voor de stemming onvoldoende inhoudelijk is behandeld. Pas na de stemming kreeg haar toenmalige raadsman het woord en konden de bezwaren verder uiteen gezet worden.
Het gerechtshof:Ook deze grief faalt. Uithet door Slagvast als productie 1 bij de conclusie van antwoord in eersteaanleg overgelegde (concept)verslag van de Algemene Ledenvergadering van 8 mei2009, blijkt dat de raadsman van het lid voor de stemming aan het woord isgeweest.

Punt 4Het lid is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat het besluit van de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009 niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. het lid voert aan dat zij nooit een correcte uiteenzetting heeft gekregen over de achterliggende redenen waarom zij uit het lidmaatschap werd ontzet. Voorts voert zij aan dat er geen grond was om haar uit het lidmaatschap te ontzetten. Er was van haar zijde geen sprake van ongewenst en onacceptabel gedrag jegens andere (bestuurs)leden. Tevens voert het lid onder meer aan dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat zij wel uit het lidmaatschap is ontzet, terwijl de gedragingen van andere (bestuurs)leden zijn gedoogd.

Het gerechtshof:
Voor de vraag of hetbesluit van de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009 in strijd is met deredelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist, dientbekeken te worden of de Algemene Ledenvergadering, bij afweging van alle bijhet besluit betrokken belangen van Slagvast en degenen die krachtens de wet ende statuten bij de organisatie van Slagvast zijn betrokken, in redelijkheid ennaar billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Naar het oordeel van hethof heeft de Algemene Ledenvergadering in redelijkheid kunnen komen tot hetbesluit tot ontzetting van het lid uit het lidmaatschap van Slagvast.

Er heeft van de zijde vanhet lid ongewenst en onacceptabel gedrag jegens andere (bestuurs)leden plaatsgevonden.Door dit gedrag wordt Slagvast op onredelijke wijze benadeeld. het lid steltdat juist andere leden van Slagvast zich onbetamelijk gedroegen en dat zij dieleden daarop heeft aangesproken. Wat hiervan zij, dit doet niets af aan delaakbare manier waarop het lid zelf zaken aan de orde heeft gesteld. Ook indienwordt meegenomen dat het lid reeds dertig jaar lid was van Slagvast en tienjaar bestuurslid is geweest, is het hof van oordeel dat de AlgemeneLedenvergadering - gehoord de bezwaren van de zijde van het lid tegen hetbestuursbesluit - in redelijkheid de belangen van Slagvast bij ontzetting van hetlid uit het lidmaatschap zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen van hetlid bij voortduring van het lidmaatschap.

Conclusie:
Ontzetting uit lidmaatschap niet in strijd met redelijkheid en billijkheid.

De uitspraak staat HIER

7 jarige raakt gewond bij karten

De feiten
Een jongentje, 7 jaar oud, was tijdens een verjaardagsfeestje van zijn vriendje samen met andere jongens van ongeveer dezelfde leeftijd gaan karten op de kartbaan van Pulsar.
Het jongentje raakte vlak voordat hij de tweede bocht in reed de controle over het stuur kwijt.Het jongetje loopt een gecompliceerde bovenbeenfractuur op.
Pulsar wordt aangesproken door vermoedelijk de ouders van het jongentje tot betaling van de schade van € 10.000,--

Het oordeel
De rechtbank wijst de vordering af. Het enkele feit dat kartcentrum zevenjarig kind heeft laten karten maakt niet dat kartcentrum onrechtmatig heeft gehandeld. Ouders van jonge(re) kinderen die besluiten om hun kinderen te laten karten dienen er in beginsel en tot op zekere hoogte rekening mee te houden dat hun kinderen een botsing kunnen krijgen en dat zij ten gevolge daarvan letsel kunnen oplopen. Niet gebleken van schending door kartcentrum van een veiligheidsvoorschrift of veiligheidsmaatregel ter bescherming van het gevaar zoals zich dat bij zevenjarig kind heeft verwezenlijkt.

De relevante rechtsoverwegingen:
4.3. De rechtbank oordeelt als volgt. De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of Pulsar in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt door [C] toe te staan te gaan karten, terwijl hij op dat moment pas zeven jaar oud was en klein en kwetsbaar was. Dit is door [A] c.s. gesteld en door Pulsar betwist. Voornoemde stelling van [A] c.s., die er naar het oordeel van de rechtbank op neer komt dat bij een sport of recreatieve bezigheid zoals karten ieder risico ten aanzien van kinderen van 7 jaar dient te worden uitgesloten, kan niet als juist worden aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan aansprakelijkheid slechts dan worden aanvaard indien zou komen vast te staan dat het laten karten van kinderen van zeven jaar zodanig gevaarlijk is en zodanige extra en niet te vermijden risico’s met zich brengt dat dit Pulsar had behoren te weerhouden om [C] en de andere kinderen te laten deelnemen aan karten. Dit is de rechtbank niet gebleken, nu het verweer van Pulsar dat het in 2007 gebruikelijk was om kinderen van 7 jaar te laten karten, niet door [A] c.s. is weerlegd. Het enkele feit dat Pulsar de destijds zevenjarige [C] heeft laten karten maakt dan ook niet dat Pulsar onrechtmatig heeft gehandeld. Dit brengt mee dat ouders van jonge(re) kinderen die besluiten om hun kinderen te laten karten er in beginsel en tot op zekere hoogte rekening mee dienen te houden dat hun kinderen een botsing kunnen krijgen met hun kart en dat zij ten gevolge daarvan letsel kunnen oplopen.

4.4. De rechtbank oordeelt voorts als volgt. In het kader van de op Pulsar rustende zorgplicht ten aanzien van de jonge en onervaren [C], diende Pulsar er naar het oordeel van de rechtbank wel voor te zorgen dat zij in de gegeven omstandigheden zodanige veiligheidsvoorschriften en veiligheidsmaatregelen zou toepassen dat hiermee het risico op een botsing met letsel zoals [C] is overkomen tot een aanvaardbaar niveau zou worden beperkt. Met betrekking tot de stelling van [A] c.s. dat Pulsar niet aan deze op haar rustende verplichting heeft voldaan oordeelt de rechtbank als volgt. Allereerst gaat zij voorbij aan de stelling van [A] c.s. dat onvoldoende veiligheidsmaatregelen zouden zijn genomen omdat de kinderen geen bodyprotector droegen. Niet alleen heeft Pulsar dit gemotiveerd betwist door te stellen dat de kinderen niet alleen een bodyprotector aan hebben gekregen, met daar over heen een overall, maar ook een nekprotector en een helm; ook [F] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de kinderen een helm op kregen en dat zij ‘een pak’ aankregen. In dit licht bezien is de stelling van [A] c.s. dat ten aanzien van de kleding van de kinderen onvoldoende veiligheidsmaatregelen door Pulsar zijn genomen onvoldoende onderbouwd. Met betrekking tot de losse kunstofzitting die in de karts is geplaatst oordeelt de rechtbank dat als vaststaand dient te worden aangenomen dat hierdoor het zitoppervlak enigszins werd verhoogd en verkleind. Verder is door Pulsar onbetwist gesteld dat de zitverhoging in de zitting is geklemd en dat deze er toe dient om kleinere bestuurders goed zicht kunnen laten houden op de baan. Dat door het gebruik van deze zitverhogers een gevaarlijke situatie in het leven is geroepen is door [A] c.s. niet nader onderbouwd en de rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.

4.5. Verder staat vast dat [C] en de overige kinderen voor het karten een (korte) instructie hebben gekregen in de kantine en dat na het plaatsnemen in de kartauto nog een verdere uitleg is gegeven over de plaats waar het gaspedaal zat en waar de rem zat. Dat de gegeven instructies niet afdoende zouden zijn geweest is gesteld noch gebleken. De stelling van [A] c.s. dat tijdens de laatste instructie de motor van de kart inmiddels al draaide en dat de kinderen al een helm op hadden acht de rechtbank niet van belang. Niet gesteld is namelijk, noch is gebleken dat de kinderen de nadere instructie daardoor niet hebben kunnen horen. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van [A] c.s. dat Pulsar de kinderen in een volwassenkart heeft laten rijden eveneens dient te worden verworpen. Pulsar heeft dit gemotiveerd betwist en zij heeft hier onder meer tegen in gebracht dat kinderen in een volwassenkart niet bij de pedalen kunnen komen. Nu [A] c.s. zijn stellingen op dit punt vervolgens niet nader heeft onderbouwd en in het bijzonder heeft nagelaten aan te geven hoe [C], die volgens [A] c.s. toen nog klein was, toch in een volwassenkart heeft kunnen rijden, gaat de rechtbank hier zonder nadere bewijslevering aan voorbij. De rechtbank komt tot de slotsom dat niet is gebleken van schending door Pulsar van een veiligheidsvoorschrift of veiligheidsmaatregel ter bescherming van het gevaar zoals zich dat bij [C] heeft verwezenlijkt. Nu Pulsar alle stellingen van [A] c.s. gemotiveerd heeft betwist, waarna [A] c.s. heeft nagelaten haar stellingen nader met feiten te onderbouwen is naar het oordeel van de rechtbank voor nadere bewijslevering in de vorm van een deskundigenonderzoek geen plaats. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank de vordering van [A] c.s. af.
De uitspraak staat HIER

woensdag 22 februari 2012

Eigen schuld, dikke bult?

De feitenX heeft zich ingeschreven voor rijlessen bijRuitercentrum Stal Mansour. In het door X ondertekende inschrijfformulier staat onder meer: 
"- Hij/zij is bekend met het feit dat StalMansour niet aansprakelijk kan worden gesteld voor welke schade dan ook,hem/haar of zoon/dochter overkomen, als gevolg van het volgen van lessen,buitenritten of andere activiteiten, en het verblijf op het terrein of in destallen van het ruitercentrum." 
Tijdens een paardrijles is X een ongevaloverkomen waarbij zij ernstig gewond is geraakt. Het paard Jonker is tijdens derijles op 3 juni plotseling gaan steigeren waardoor X van het paard isgevallen. Het paard is ook gevallen en daarbij op X terechtgekomen. 

Het geschil 
X vordert dat de rechtbank Stal Mansour zalveroordelen tot betaling aan haar van het bedrag van alle geleden en nog telijden schade en Stal Mansour te veroordelen in de kosten van dit geding. X voert daartoe aan dat Stal Mansourop grond van een onrechtmatige daad en de aansprakelijkheid van de bezitter vaneen dier aansprakelijk is voor de door het paard Jonker aan X veroorzaakteschade. Stal Mansour heeft de vorderinggemotiveerd bestreden. 

Debeoordeling van het geschil 
Uit een onafhankelijk deskundig onderzoek kanworden afgeleid dat aan Stal Mansour noch aan X enig verwijt kan worden gemaaktvan het ongeval. Er is vastgesteld dat Jonker normaal functioneert en tot opheden dat nog steeds doet. Het ongeval is veroorzaakt door de onberekenbaarheidvan het paard Jonker. Zowel Stal Mansour als X - een ervaren ruiter, waren zichvan het risico dat besloten ligt in de eigen energie van het paard bewust. 
Artikel 6:179 BW(aansprakelijkheid bij dieren) brengt met zich dat Stal Mansour - bezitter vanhet paard Jonker - in beginsel aansprakelijk is voor de door dit paardveroorzaakte schade. Enig verwijt aan de zijde van Stal Mansour is daarvoorniet nodig. Dit sluit echter niet uit dat op grond van artikel 6:101 BW(eigenschuld) de schade gedeeltelijk of geheel door X moet worden gedragen. Ookhiervoor is niet vereist dat aan X enig verwijt ten aanzien van het ongeval kanworden gemaakt. X is vrijwillig op het paard Jonker gaan rijden en heeft zichdaarmee vrijwillig binnen het bereik van de risico's begeven terwijl zij zich -gezien haar ervaring als ruiter - van dit risico ook bewust moet zijn geweest.De rechtbank is van oordeel dat het ongeval zich daarmee heeft voorgedaan zowelbinnen de risicosfeer van Stal Mansour als binnen de risicosfeer van X. Ditbrengt dan met zich dat de schadelijke gevolgen van dit risico over StalMansour en X evenredig moeten worden verdeeld. Aldus moet X ingevolge artikel6: 101 BW (eigen schuld) de helft van de schade dragen en is Stal Mansour inbeginsel voor de helft van de schade aansprakelijk.

De beslissing 
-De rechtbank veroordeelt Stal Mansour totbetaling aan eiseres van de helft van alle in verband met het ongeval geledenen nog te lijden schade, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staaten te worden vereffend volgens de wet.
-veroordeelt gedaagde in de kosten van deprocedure tot aan dit vonnis
De uitspraak staat HIER

maandag 20 februari 2012

Feyenoord/KNVB uitzendrechten voetbalwedstrijden

De feiten
De KNVB heeft Feyenoord gedagvaard en vordert:

1. Voorrecht te verklaren dat het recht met betrekking tot het opnemen en uitzendenvan radio- en televisieopnames van wedstrijden die door de KNVB georganiseerdworden toekomen aan alle clubs gezamenlijk: de KNVB en de clubs.
2. Feyenoord te verbieden over te gaan tot een eenzijdigeen individuele exploitatie van de radio- en televisieopnames van wedstrijden diegeorganiseerd zijn door de KNVB.
3. Subsidiair: Feyenoord te verbieden de tv-uitzendrechtenvan door haar te spelen thuiswedstrijden individueel uit te baten metvoorbijgaan aan de reglementaire bepalingen van de KNVB en het toezicht dat deKNVB op grond daarvan dient uit te oefenen.
Feyenoord heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft de vorderingen van de KNVB afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft de KNVB hoger beroep ingesteld bijhet Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Het geschil
Centraal in deze zaak staat de vraag aan wie deuitzendrechten met betrekking tot wedstrijden in de door de KNVB georganiseerdeEredivisie en Eerste divisie toekomen. Volgens de KNVB luidt het antwoord opdie vraag: aan de KNVB en de in die divisies spelende clubs gezamenlijk.Feyenoord daarentegen stelt zich op het standpunt dat die rechten uitsluitendtoekomen aan de thuisspelende club.
De clubs hebben uit hoofde van hun eigendomsrecht van hetstadion in beginsel de vrijheid om aan hun toestemming tot het betreden ervanbeperkingen te verbinden, ook met het oog op het tot stand brengen van radio-en televisieuitzendingen.
In verband hiermee kan Feyenoord in beginsel aanspraak maken op deuitzendrechten van voetbalwedstrijden die gespeeld worden in het stadion of ophet terrein waarvan zij eigenaar zijn of waarvan zij een gebruiksrecht hebben.De enkele omstandigheid dat de KNVB gedurende tientallen jaren heeftgecontracteerd ter zake van de uitzendrechten brengt niet mee dat ze medegerechtigdzijn tot die uitzendrechten.
Uit de reglementen vande KNVB blijkt namelijk niet dat er overdracht plaatsvind van de uitzendrechtenaan de KNVB.

De beslissing
De Hoge Raad stelt Feyenoord in het gelijk en veroordeeltde KNVB in de kosten van het geding. De clubs hebben het recht om de thuisgespeelde wedstrijden uit te zenden, in welke vorm dan ook (radio, televisie,internet).


De uitspraak staat HIER 

zaterdag 18 februari 2012

Geen verboden staatssteun bij bouw en exploitatie zwembad



De feiten
Bij besluit van 4 februari 2009 heeft hetcollege van burgemeester en wethouders aan de gemeente Lingewaard een vrijstellingen een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een sportgebouw met eenzwemvoorziening en een fitnessruimte op het perceel Van Nispenlaan te Bemmel.
Bij uitspraak van 8 december 2009, heeft derechtbank de door appellante (= de appellant en anderen) daartegen ingesteldeberoepen gegrond verklaard. Tegen dezeuitspraak hebben het college en de gemeente hoger beroep ingesteld bij de Raadvan State, onder andere omdat er volgens het college geen sprake eis vanverboden staatssteun.

Hetgeschil

De raad van Stateoverweegt:

2.5. Het collegeen de gemeente betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat nietbij voorbaat mocht worden aangenomen dat geen sprake is van ongeoorloofdestaatssteun en dat melding bij de Europese Commissie had dienen plaats tevinden. Daartoe voeren zij aan dat de door de gemeente beschikbaar gesteldefinanciële steun voor de exploitatie van het voorziene zwembad niet voldoet aanalle in artikel 87, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de EuropeseGemeenschap (hierna: het EG-Verdrag), thans artikel 107, eerste lid, van hetVerdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) genoemdevoorwaarden voor het bestaan van ongeoorloofde staatssteun. In dit verbandstellen zij dat met name niet wordt voldaan aan het voordeel-criterium en datevenmin sprake is van een ongunstige beïnvloeding van de interstatelijkehandel. Gelet hierop was voor aanmelding van de steunmaatregel bij de EuropeseCommissie geen aanleiding, aldus het college en de gemeente.
2.5.1. Ingevolgeartikel 107, eerste lid, van het VWEU, zijn steunmaatregelen van de staten ofin welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging doorbegunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen ofdreigen te vervalsen, behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien,onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeertussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.
Ingevolge artikel108, derde lid, voor zover thans van belang, wordt de Commissie van elk voornementot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte gebracht,om haar opmerkingen te kunnen maken.
2.5.2. Vooropwordt gesteld dat de vraag of de gemeente in dit geval in strijd met artikel87, eerste lid, van het EG-Verdrag, thans artikel 107, eerste lid, van hetVWEU, financiële steun heeft verleend, in deze procedure alleen aan de orde kankomen in het kader van de beoordeling of voldoende gewaarborgd is dat hetbouwplan financieel uitvoerbaar is en dat het in die bepaling gaat omcumulatieve voorwaarden.
De gedingstukkenen het verhandelde ter zitting geven geen aanleiding voor het oordeel dat dekans bestaat dat de door de gemeente aan de exploitant van het zwembad terbeschikking gestelde jaarlijkse exploitatiebijdragen het handelsverkeer tussende lidstaten ongunstig zullen beïnvloeden. Voor dit oordeel wordt steungevonden in de beschikking van de Europese Commissie van 12 januari 2001,SG(2001) D/285046, N 258/00, Duitsland (Recreatiezwembad Dorsten). Hierbijwordt in aanmerking genomen dat het met het bouwplan voorziene zwembad, waaropde exploitatiebijdragen zien en dat in hoofdzaak gericht is op instructie- endoelgroepzwemmen en op gebruik door lokale zwemverenigingen, dient tervervanging van het bestaande gemeentelijke zwembad "De Hoenderik",waarvan de gebruikers hoofdzakelijk uit de kern Bemmel en regio Lingewaardkomen. Het voorziene zwembad is aldus, evenals voornoemd zwembad in Dorsten, inhoofdzaak op een lokale doelgroep gericht. Voorts is niet gebleken dat met hetvoorziene zwembad is beoogd bezoekers uit andere lidstaten aan te trekken.Hierbij wordt mede in overweging genomen dat het zwembad een uitvoering heeftdie zich niet door bijzondere voorzieningen onderscheidt van andere gewonezwembaden. De omstandigheid dat de afstand van Bemmel tot de grens metDuitsland korter is dan de afstand van Dorsten tot de grens met Nederland maaktdit niet anders, aangezien op korte afstand van Bemmel en op kortere afstandvan de grens met Duitsland de stad Nijmegen is gelegen, die over meerderevergelijkbare zwembaden beschikt. Nu reeds gelet op het voorgaande nietaannemelijk is dat de door de gemeente beschikbaar gestelde financiële steun instrijd is met artikel 107, eerste lid, van het VWEU, komt de Afdeling, waar hetin deze bepaling om cumulatieve voorwaarden gaat, niet toe aan een oordeel overde vraag of aan de eveneens in artikel 107, eerste lid, van het VWEU vervattevoorwaarde van vervalsing van de mededinging is voldaan. Gelet op hetvoorgaande bestond geen aanleiding de steunmaatregel bij de Europese Commissiete melden overeenkomstig het bepaalde in artikel 108, derde lid, van het VWEU.Voorts bestaat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen grond voor hetoordeel dat het college er niet in redelijkheid vanuit mocht gaan dat definanciële uitvoerbaarheid van het bouwplan verzekerd is. De rechtbank heeftdit niet onderkend.

2.6. Het hogerberoep van het college en de gemeente is gegrond. De aangevallen uitspraakdient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zalde Afdeling de beroepen van [appellante] en [belanghebbende] ongegrondverklaren.


De beslissing 
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad vanState 
I. verklaart het hoger beroep van appellante enanderen ongegrond; 
II. verklaart de hoger beroepen van het collegevan burgemeester en wethouders van Lingewaard en de gemeente Lingewaard gegrond
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbankArnhem van 8 december 2009

De utispraak staat HIER

vrijdag 17 februari 2012

Ontbreken tewerkstellingsvergunning kost basketbalvereniging € 48.000,--


De feiten
De een basketbalvereniging heeft beroepingesteld tegen het besluit van de arbeidsinspectie van 14 december 2009 inzakehet opleggen van een bestuurlijke boete in het kader van de Wet arbeidvreemdelingen (hierna Wav.)
Tijdens een administratief onderzoek op in deonderneming van basketbalvereniging hebben medewerkers van de Arbeidsinspectiegeconstateerd dat de basketbalvereniging zes arbeidskrachten arbeid lietverrichten bestaande uit het trainen en het spelen als basketbalspelers. Dezepersonen waren in het bezit van de Amerikaanse nationaliteit. In alle gevallenbleek een tewerkstellingsvergunning te zijn afgegeven maar ten aanzien van dezes basketbalspelers waren de tewerkstellingsvergunningen pas afgegeven enigetijd nadat de vreemdelingen reeds werkzaam waren. Ter zake is een boeterapportopgesteld. De arbeidsinspectie heeft de basketbalvereniging inkennis gesteld van het voornemen een boete op te leggen van € 48.000,- inverband met overtreding van de Wav. De basketbalvereniging heeft hiertegenbezwaar gemaakt en de voorzieningrechter verzocht een voorlopige voorziening tetreffen De voorzieningenrechter heeft inzijn uitspraak het verzoek toegewezen, in die zin dat het primaire besluit isgeschorst tot zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar.

Het Geschil

De basketbalverenigingheeft aangevoerd dat zij te goeder trouw is en alle afspraken en proceduresheeft nageleefd. Voor het aanvragen van tewerkstellingsvergunningen zijnafspraken gemaakt tussen de Arbeidsinspectie /CWI/UWV en de Federatie Eredivisie Basketbal (FEB). Debasketbalvereniging zegt de Wav niet overtreden te hebben. In de praktijk zijnafspraken gemaakt en vastgelegd in een bestendige gedragslijn, die al jaren wordtnageleefd zonder problemen. De basketbalvereniging doet een beroep op hetgelijkheidsbeginsel. 
Voor zover er al sprake zou zijn van eenovertreding, dan is die minimaal, niet toerekenbaar en is sprake vanverschoonbare omstandigheden. Er is hier volgens de basketbalvereniging sprakevan bijzondere omstandigheden op grond waarvan de arbeidsinspectie had moetenafzien van boeteoplegging. de basketbalvereniging beroept zich hier op dealgemene beginselen van behoorlijk bestuur.


De basketbalvereniging heeft aangevoerd dat haar niet kan worden verwetendat niet tijdig over de tewerkstellingsvergunningen werd beschikt, omdat zijafhankelijk is van de vaste afspraken die zijn gemaakt tussen de arbeidsinspectie,UWV en de FEB. 
De voorzieningenrechter constateert dat deafgesproken werkwijze de basketbalvereniging niet ontslaat van haarverplichtingen in het kader van de Wav. Zij zal er zelf zorg voor moeten dragendat de aanvragen - al dan niet via de FEB - tijdig en compleet wordeningediend. Tevens heeft de basketbalvereniging de spelers al laten werken alvorenszij een vergunning hebben gekregen en moest zij dus rekening houden met hetrisico op een boete.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechterheeft de arbeidsinspectie voldoende onderzoek gedaan naar de afgesprokenwerkwijze en heeft hij daarmee terecht een boete opgelegd.
Het verzoek om voorlopige voorziening wordtafgewezen en het beroep wordt ongegrond verklaard. 
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, ziet devoorzieningenrechter geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling. 

Debeslissing 
De voorzieningenrechter: 
-verklaart het beroep ongegrond; 
-wijst het verzoek om voorlopige voorziening af

De uitspraak staat HIER

donderdag 16 februari 2012

Aansprakelijkheid wedstrijdleiders voor kart-ongeval


De feiten
In het arrest van 18 november 2008 heeft het hof ondermeer overwogen dat X en Y jegens de aanklager onrechtmatig hebben gehandelddoor een wedstrijd te laten plaatsvinden op een kartbaan, waarvoor niet alleengeen licentie was verleend, maar waaraan een licentie was onthouden en dieenkele onveilige plaatsen bevatte, waaronder de plaats waar een persoon isdoorgeschoten en tegen de aanklager is aangereden.

Het geschil
De omstandigheid dat het hier gaat om de beoefening vaneen sport die aanzienlijke risico’s meebrengt leidt juist tot de conclusie datop functionarissen als X en Y een bijzondere zorgplicht rust ten aanzien van deveiligheid van het circuit.
Het hof keert thans terug naar de beoordeling van het meersubsidiaire verweer van X en Y, inhoudend dat zij, gelet op de vóór dewedstrijd door de aanklager ondertekende vrijwaringsclausule niet aansprakelijkkunnen worden gehouden.
In het tussenarrest van 18 november 2008 is overwogen dateen kartbaan, juist met het oog op de mogelijkheid van technisch of menselijkfalen, dient te voldoen aan strikte veiligheidseisen en dat een baanlicentievan de KNAF inhoudt dat de baan op het moment van uitschrijven van de licentievoldoet aan de normen en veiligheidseisen voor het houden van kartevenementen. Voortsis in dat arrest onder overwogen dat X en Y als wedstrijdleiders voor het nalevenvan de veiligheidsvoorschriften en reglementen van de KNAF deeindverantwoordelijkheid droegen, dat zij in gebreke zijn gebleven om tecontroleren of voor deze baan een licentie was verleend en dat zij in strijdmet de reglementen van de KNAF hebben gehandeld door de wedstrijd op een nietgoedgekeurd circuit te laten plaatsvinden. 
Alle omstandigheden tezamen brengen het hof tot hetoordeel dat in dit geval sprake is van een zodanig ernstige vorm vanonachtzaamheid aan de zijde van X en Y dat een beroep op uitsluiting vanaansprakelijkheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheidonaanvaardbaar is.

De Beslissing
Gerechtshof:

- vernietigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 4april 2001; en opnieuw rechtdoende
- verklaart voor recht dat X en Y hoofdelijk aansprakelijkzijn voor  deschade van de aanklager als gevolg van het ongeval dat op 25 mei 1997 heeftplaatsgevonden;
- veroordeelt X en Y hoofdelijk tot het vergoeden van deschade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet

De uitspraak staat HIER

woensdag 15 februari 2012

Besluit tot weigering lidmaatschap door bestuur roeivereniging onrechtmatig?


De feiten
X wordt geweigerd als lidvan roeivereniging De Hartog. X begint een procedure tegen de weigering. Teronderbouwing van zijn vordering voert X. aan dat het bestuur van De Hertog deleden tegen hem heeft opgezet, waardoor een verzoek zijnerzijds aan de algemeneledenvergadering om alsnog op grond van artikel 6 lid 2 van de statuten als lidte worden toegelaten bij voorbaat kansloos is. Een verklaring voor recht dathet besluit van het bestuur om hem als lid toe te laten onrechtmatig is zalwellicht helpen de leden te overtuigen dat hij als lid moet worden toegelaten,aldus [X.].
Vonnis is een voortzetting van een eerdere uitspraak LJN BU 6276 van het gerechtshof.

De overwegingen van het gerechtshof
Bij de beoordeling van devordering stelt het hof voorop dat het bestuur van een vereniging – tenzij destatuten anders bepalen – in beginsel de vrijheid heeft een persoon als lid teweigeren. Op dit beginsel zijn onder bijzondere omstandigheden uitzonderingenmogelijk.
Dit heeft tot gevolg dathet bestuur van De Hertog op 18 april 2008 in beginsel de vrijheid had [X.] alslid te weigeren.
De Hertog heeft onvoldoende concreet feiten enomstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat in het onderhavigegeval een uitzondering op voormeld beginsel moet worden aangenomen.

Uitspraak van het gerechtshof
Wijst de vordering totverklaring van recht van X af. Veroordeelt het bestuur tot rectificatie (deonenigheden waren niet zoals het bestuur zei te wijten aan X) en tot betalingvan de proceskosten

De uitspraak staat HIER

Besluit tot weigering lidmaatschap door bestuur roeivereniging onrechtmatig?


De feiten
X wordt geweigerd als lidvan roeivereniging De Hartog. X begint een procedure tegen de weigering. Teronderbouwing van zijn vordering voert X. aan dat het bestuur van De Hertog deleden tegen hem heeft opgezet, waardoor een verzoek zijnerzijds aan de algemeneledenvergadering om alsnog op grond van artikel 6 lid 2 van de statuten als lidte worden toegelaten bij voorbaat kansloos is. Een verklaring voor recht dathet besluit van het bestuur om hem als lid toe te laten onrechtmatig is zalwellicht helpen de leden te overtuigen dat hij als lid moet worden toegelaten,aldus [X.].
Vonnis is een voortzetting van een eerdere uitspraak LJN BU 6276 van het gerechtshof.

De overwegingen van het gerechtshof
Bij de beoordeling van devordering stelt het hof voorop dat het bestuur van een vereniging – tenzij destatuten anders bepalen – in beginsel de vrijheid heeft een persoon als lid teweigeren. Op dit beginsel zijn onder bijzondere omstandigheden uitzonderingenmogelijk.
Dit heeft tot gevolg dathet bestuur van De Hertog op 18 april 2008 in beginsel de vrijheid had [X.] alslid te weigeren.
De Hertog heeft onvoldoende concreet feiten enomstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat in het onderhavigegeval een uitzondering op voormeld beginsel moet worden aangenomen.

Uitspraak van het gerechtshof
Wijst de vordering totverklaring van recht van X af. Veroordeelt het bestuur tot rectificatie (deonenigheden waren niet zoals het bestuur zei te wijten aan X) en tot betalingvan de proceskosten

De uitspraak staat HIER

dinsdag 14 februari 2012

Mishandeling bij waterpolo


De feiten

Deverdachte zou met opzet persoon A tijdens een waterpolowedstrijd lang onderwater hebben gehouden, waardoor persoon A niet kon ademen. Verder heeft persoonA hier zwaar lichamelijk letstel aan overgehouden.(posttraumatische stressstoornis).
De verdachte heeft zowel ter terechtzitting als bij depolitie verklaard dat zij verhaal wilde halen waarom persoon A steeds eenmedespeelster van de verdachte trapte. Daarbij heeft zij persoon A ter hoogtevan haar borst aan haar zwempak vastgepakt. Daarbij was het gezicht van persoonA steeds boven water, aldus verdachte. Na ongeveer een halve minuut kwamen vanalle kanten mensen naar hen toe gezwommen, die hen uit elkaar hebben gehaald.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringtegengesteld is aan en daardoor niet ondersteund wordt door onder andere degetuigenverklaringen van beide scheidsrechters. Deze getuigen verklaren dat hetzusje van de verdachte in conflict komt met persoon A, waarbij persoon A doorhaar al onder water wordt geduwd. Daarop zwemt de verdachte naar beide damestoe en duwt en houdt persoon A samen met haar zusje meermalen onder water. Ookde verklaringen van de overige 11 getuigen die zijn gehoord en waarvan deverklaringen zich in het politiedossier bevinden, zijn in overeenstemming metvoormelde verklaringen van de scheidsrechters. De rechtbank acht wettig enovertuigend bewezen dat de verdachte persoon A onder water heeft geduwd engehouden.

Overwegingen rechtbank

De verdediging stelt zich op het standpunt datverdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde,omdat zij geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van persoon A.


De bewijsoverwegingen van de rechtbank:
Buiten redelijke twijfel is vast te stellen met welkeintensiteit en duur persoon A door de verdachte onder water is geduwd engehouden is de rechtbank van oordeel dat de kans dat persoon A hierdoor zoukomen te overlijden niet aanmerkelijk is. De rechtbank zal verdachte dan ookvan het primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat voor hetaannemen van voorwaardelijk opzet niet alleen vereist is dat verdachtewetenschap had van de aanmerkelijke kans, maar dat zij deze kans ten tijde vande gedraging welbewust heeft aanvaard. Van degene die weet heeft van eenaanmerkelijke kans, maar die ervan uitgaat dat het gevolg niet zal intreden kanwel gezegd worden dat zij met (grove) onachtzaamheid handelt, maar niet dat zijmet voorwaardelijk opzet heeft gehandeld.


De beslissing
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte pogingtot doodslag als bedoeling had, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelentot de overtuiging gekomen, dat de verdachte wel zwaar lichamelijk letsel heeftveroorzaakt bij persoon A (posttraumatische stressstoornis), door persoon Aaanmerkelijk lang onder water te duwen en te houden.
Derechtbank is van oordeel dat aan verdachte een werkstraf voor de duur van 120uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis dient te worden opgelegd metaftrek van de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd. Daarnaast zal derechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 2 maandenvoorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren opleggen om verdachte in teprenten dat een gedraging als de onderhavige uiterst kwalijk is en zij die inde toekomst moet vermijden.
De rechtbank acht voor de immateriële schade een bedragvan € 800 op zijn plaats.

De uitspraak dtaat HIER

zondag 12 februari 2012

Joy 4 Life is not enjoyed

LJN BJ4829 GerechtshofArnhem Datum uitspraak 04-08-2009

De feiten
X is met ingangvan 27 januari 2007 tot 15 oktober 2007 bij Joy 4 Life in dienst is geweestvoor 35 uur per week: 25 uur als fitness-instucteur A en 10 uur alsgroepsfitness-instructeur B. X  steltnaast zijn stage/leerovereenkomst tevens een arbeidsovereenkomst te hebben enJoy 4 Life (J4L) betwist dit. Tijdens een eerdere procedure heeft dekantonrechter uitgesproken dat X gelijk heeft en er inderdaad sprake was vaneen stage, tevens arbeidsovereenkomst.
Joy 4 Life gaat tegen dezebeslissing in beroep en vordert dat X alsnogniet-ontvankelijk wordt verklaart en zijn vorderingen alsnog af te wijzen

Hetgeschil

Joy 4 Life voert een aantal grieven aan om het hof teovertuigen om het eerdere vonnis te vernietigen
Met grief I in het verweer komt J4L op tegen hetoordeel van de kantonrechter dat de overeenkomst die van 1 augustus 2003 tot enmet 31 juli 2004 tussen partijen gold naast een stage-/leerovereenkomst tevenseen arbeidsovereenkomst was. Volgens J4L had de overeenkomst in die periodeslechts het karakter van een stage-/leerovereenkomst. 
Daarover staat het volgende vast: 
- In de schriftelijke overeenkomst van 10juli 2003, opgesteld door Fitanatic Sportief, de rechtsvoorganger van J4L,worden partijen aangeduid als "werkgever" en "werknemer" enwordt vermeld dat X "in dienst treedt van" Fitanatic "alsstagemedewerker c.q. Sportinstructor". Aan het hoofd van deze overeenkomstis het woord "arbeidsovereenkomst" vermeld.
- De door partijen en het Deltion Collegeondertekende "praktijkovereenkomst" d.d. 1 augustus 2003 vermeldt inartikel 8 dat de overeenkomst onder meer tussentijds eindigt "bijverbreking van de arbeidsovereenkomst"; 
- Op salarisstroken die X ontvangen heeft,staat vermeld dat hij per 1 juli 2003 in dienst is
- Op 22 juni 2004 vond een functioneringsgesprekplaats met X  met vragen als: "Hoebevalt het werk jou?; Wat kunnen wij als organisatie beter doen?; Zou jijandere dingen willen doen in ons instituut?; Hoe zie jij jouw toekomst bij Fitanatic?". 
In het licht van de hiervoor vermelde feiten enomstandigheden, die ieder voor zich een aanwijzing vormen voor het bestaan vaneen arbeidsovereenkomst naast een stage-overeenkomst, heeft J4L haar stellingdat tussen partijen slechts sprake was van een stage-overeenkomst en niet ookvan een arbeidsovereenkomst onvoldoende onderbouwd.
Ook de stelling van J4L dat de door X verrichtewerkzaamheden niet beschouwd kunnen worden als productieve arbeid, heeft J4Lnaar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat X nietzelfstandig lesgaf, hetgeen X overigens betwist, betekent nog niet zonder meerdat hij geen productieve arbeid heeft verricht.
De conclusie is dat J4L de stelling van X, datvan 1 augustus 2003 tot en met 31 juli 2004 ook sprake was van eenarbeidsovereenkomst, onvoldoende heeft weersproken
Grief V in het verweer van J4L keert zich tegende toewijzing door de kantonrechter van buitengerechtelijke incassokosten. Degrief slaagt. Het hof is, met J4L, van oordeel dat X zijn vordering betreffendede buitengerechtelijke incassokosten onvoldoende heeft onderbouwd.

Op de grief overde buitengerechtelijke kosten na, falen de grieven in het principaal en in hetincidenteel appel. Het vonnis kan dan ook, behalve voor wat betreft debuitengerechtelijke kosten, in stand blijven. 


De beslissing: 
Het gerechtshof bekrachtigt het vonnis van dekantonrechter van 11 juni 2008, behalve voor wat betreft de veroordeling vanJ4L tot betaling van een bedrag van € 483,14 als vergoeding voorbuitengerechtelijke kosten; en inzoverre opnieuw rechtdoende: wijstde vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten af; 
De uitspraak staat HIER

zaterdag 11 februari 2012

Reis met AZ mee Europa in!



De feiten Op 31 augustus 2009 heeft Toerkoop de domeinnaam www.voetbalreizenaz.nl geregistreerd. Op de daarbij behorende website bood Toerkoop pakketreizen aan voor supporters van AZ. Op de website werd veelvuldig gebruik gemaakt van de AZ Merken. AZ heeft Toerkoop nooit toestemming gegeven voor het gebruik van haar merken en wil dat toerkoop met het gebruik van haar merken stopt.

Het geschil AZ vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. Dat Toerkoop de inbreuk op de merkenrechten staakt anders moet zij een dwangsom van 5.000 betalen voor iedere dag waarop een overtreding voortduurt.
B. Dat Toerkoop moet betalen voor de geleden schade van AZ door de inbreuk op haar merkenrechten
C. Dat Toerkoop de volledige proceskosten moet vergoeden.
De kern van de discussie tussen partijen in deze zaak betreft de vraag of het gebruik dat Toerkoop bij de vormgeving van haar website als hiervoor weergegeven van het merk AZ heeft gemaakt, valt binnen de in 3.23 lid 1 aanhef en sub c BVIE omschreven grenzen van toelaatbaar refererend merkgebruik. Die bepaling houdt in dat de merkhouder zich niet kan verzetten tegen gebruik van het merk door een derde, wanneer dit nodig is om de bestemming van de waar - in dit geval de bestemming van de aangeboden dienst - aan te geven, tenzij het merk zo wordt gebruikt dat de indruk kan worden gewekt dat er een commerciële band tussen de derde onderneming en de merkhouder bestaat, of ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit, of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.
Door gebruik van de AZ Merken heeft Toerkoop zich schuldig gemaakt aan merkinbreuk. De gemiddelde consument had zonder meer kunnen menen dat deze site door of met toestemming van AZ werden aangeboden. Toerkoop heeft tot op het moment van de dagvaarding halsstarrig geweigerd toe te zeggen iedere verdere inbreukmakende handeling te staken. AZ heeft onder die omstandigheden voldoende belang bij het gevraagde verbod. AZ heeft niet bestreden dat enig gebruik van de aanduiding AZ in de commerciële uitingen van Toerkoop nodig is, wil zij aan het publiek kenbaar maken dat zij reizen naar voetbalwedstrijden van AZ in het buitenland aanbiedt. AZ betoogt echter op goede gronden dat Toerkoop daarin verder is gegaan dan nodig is.
De website maakt de indruk dat er een band bestaat tussen AZ en degene die de voetbalreizen aanbiedt. De kans op associatie wordt versterkt door het gebruik van dezelfde kleur rood als in het AZ logo wordt gebruikt, door de ovale ring om de aanduiding AZ, die verwijst naar het AZ-logo en door de zin "Reis met AZ mee Europa in!".

De beslissing Het gevraagde verbod is toewijsbaar. Toerkoop moet onmiddellijk stoppen met het gebruik van de merken van AZ, op straffe van €1.000 per dag voor iedere dag dat de overtreding voortduurd met een maximum van €50.000. Toerkoop dient verder ook de proceskosten te vergoeden begroot op € 8.000.

Toerkoop (reisorganisatie) maakt met de website www.voetbalreizenaz.nl inbreuk op een aantal merken van AZ (de eiser) geregistreerd. AZ heeft Toerkoop nooit toestemming gegeven voor het gebruik van haar merken. Bij beschikking heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op straffe van een dwangsom bevolen dat Toerkoop onmiddellijk na betekening van de voornoemde beschikking de hiervoor genoemde inbreuk op de merkrechten van AZ diende te staken.
AZ heeft deze beschikking dezelfde dag nog laten betekenen aan Toerkoop. Na de betekening heeft Toerkoop de tot die dag onder het domein www.voetbalreizenaz.nl getoonde website offline gehaald. AZ heeft Toerkoop toestemming gegeven om onder het domein www.voetbalreizenaz.nl een website te tonen, waarop geen inbreukmakend gebruik meer wordt gemaakt van de merkaanduiding AZ. De aangepaste website is kort na het ex parte verbod online gegaan.
De uitspraak staat HIER

woensdag 8 februari 2012

Leeuwenhose verboden in stadion

LJN: AX6427  Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht01-06-2006
De feiten

In verbandmet het komende wereldkampioenschap voetbal 2006 in Duitsland (hiernate noemen: “WK 2006”),verkoopt en verspreidt Bavaria een promotieartikel bekend onder de naam“Leeuwenhose”. Het betreft een oranje broek, model “lederhose”, metleeuwenstaart voorzien van het logo van Bavaria. 
De KNVB hanteert Artikel 5.3 standvoorwaarden,luidt als volgt: 
“ Zonder voorafgaande schriftelijke toestemmingvan de KNVB is het verboden toegangsbewijzen voor wedstrijden om de Amstel Cup,de wedstrijd om de Johan Cruijffschaal en de wedstrijden vanvertegenwoordigende elftallen van de KNVB, oefenwedstrijden daaronder begrepen,te gebruiken voor commerciële doeleinden, zoals bijvoorbeeld voor de promotieen/of reclame van artikelen, als prijs in prijsvragen of als onderdeel vanreisarrangementen.” 
Voorafgaand aan de door de KNVB georganiseerdeoefenwedstrijd tussen het Nederlandse elftal en Kameroen heeft Bavaria voor hetvoetbalstadion ongeveer 15.000 stuks Leeuwenhosen aan kaarthouders van dieoefenwedstrijd uitgedeeld. Bij binnenkomst moesten alle kaarthouders die deLeeuwenhose droegen of bij zich hadden deze Leeuwenhose op bevel van de KNVBuittrekken en afgeven. Indien zij daaraan geen gehoor zouden geven dan zoudenzij, ondanks het feit dat zij in het bezit waren van een geldigtoegangskaartje, de oefenwedstrijd niet mogen bijwonen. 

Hetgeschil
Bavaria vordert dat de KNVB bij vonnis wordtveroordeeld:
a. om te gedogen dat bezoekers van de komendeoefenwedstrijden van het Nederlands elftal op donderdag 1 juni 2006 en zondag 4juni 2006 de Leeuwenhose, kledingstukken en/of eventuele anderepromotieartikelen c.q. uitdossing met Bavaria logo mogen dragen
b. om zich te onthouden van elke gedraging diede effectiviteit van de promotionele actie van Bavaria met de Leeuwenhosenadelig kan beïnvloeden, zulks op straffe van een dwangsom. 
Bavariabaseert deze vorderingen op een onrechtmatige daad van de KNVB. 
Bavaria voert daartoe – samengevat – hetvolgende aan. 
De KNVB heeft zonder daarvoor een rechtsgrond tehebben kaarthouders die een Leeuwenhose droegen of bij zich hadden de toeganggeweigerd tot het stadion waar de oefenwedstrijd tussen het Nederlands elftalen Kameroen werd gespeeld. Het effect van de promotionele actie van Bavaria(onder meer bestaande uit het gratis uitdelen van ongeveer 15.000 stuksLeeuwenhosen) is daarmee door de KNVB tenietgedaan. 
KNVB voertverweer. KNVB vordert dat het Bavaria wordt verboden om op donderdag 1 juni2006 en zondag 4 juni 2006 in een straal van 10 kilometer rond hetPhilipsstadion te Eindhoven respectievelijk het Feyenoord stadion te Rotterdampromotionele artikelen – met name Leeuwenhosen – aan het publiek al dan niet omniet aan te bieden, zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling vanBavaria in de proceskosten. 
Het eerste argument van de KNVB is dat derelatie tussen de KNVB als organisator van oefenwedstrijden van het Nederlandselftal en de kaarthouders is contractueel bepaald door de algemene voorwaarden(de standaardvoorwaarden) van de KNVB
Het tweedeargument van de KNVB is dat er in het stadion huisregels gelden die het dragenvan de leewenhose verbieden. 

Debeslissing 

Met betrekking tot het beroepvan de KNVB op de algemene voorwaarden overweegt de rechter dat:
Het isonvoldoende aannemelijk geworden dat – zoals de KNVB aanvoert en Bavariaen [eiser] betwist dat  – de KNVB op grond van artikel 5.3 van haarstandaardvoorwaarden gerechtigd is om kaarthouders die een Leeuwenhose dragenof bij zich hebben de toegang tot het stadion te weigeren. Het is namelijkonvoldoende aannemelijk geworden dat artikel 5.3 van de standvoorwaarden van deKNVB een verbod behelst om zonder toestemming van de KNVB reclame-uitingen,zoals de Leeuwenhose, in het stadion mee te voeren. Integendeel, de tekst vanartikel 5.3 van de standaardvoorwaarden wijst er veeleer op dat het zonderschriftelijke toestemming van de KNVB verboden is om toegangskaartjes voorcommerciële doeleinden te gebruiken.
Beroep KNVB slaagt op dit puntniet

Met betrekking tot het beroepvan de KNVB op de huisregels overweegt de rechter dat:
Het beroepvan de KNVB op de nadere huisregel (het is verboden om een door, zoals de KNVBhet uitdrukt, “sampling” verkregen Leeuwenhose in het stadion te dragen of bijzich te hebben) zoals moet in dit geval echter naar maatstaven van redelijkheiden billijkheid onaanvaardbaar worden geacht, omdat niet is gebleken dat de KNVBdeze  nadere huisregel tijdig enduidelijk aan de kaarthouders van de oefenwedstrijden van 1 en 4 juni 2006bekend heeft gemaakt.
Beroep KNVB slaagt op dit puntniet

Met betrekking tot het beroepvan de KNVB op de onrechtmatige daad van Bavaria overweegt de rechterdat:
Het wordtvoldoende aannemelijk geacht dat Bavaria in strijd handelt met hetgeen volgensongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, en daarmeeonrechtmatig jegens de KNVB handelt, indien Bavaria, zoals zij voornemens is,op de dagen dat de oefenwedstrijden van het Nederlandse elftal worden gespeeld(1 en 4 juni 2006) in de nabijheid van het stadion, ofwel binnen een straal van10 kilometer van het stadion, een grote hoeveelheid promotionele artikelenvoorzien van het Bavaria logo, waaronder de Leeuwenhose, aan de kaarthoudersvan die oefenwedstrijden al dan niet om niet zou aanbieden. Immers, alsdan zouBavaria op slinkse wijze het verbod om in het stadion reclame te voeren enpromotionele artikelen, waaronder de Leeuwenhose, aan te bieden, omzeilen endaarmee bewerkstelligen dat zij zonder dat zij daarvoor enige vergoeding aan deKNVB verschuldigd is (een reclameovereenkomst ontbreekt immers) reclame kanvoeren in het stadion. Voldoende aannemelijk is dat deze handelswijze vanBavaria schade zou toebrengen aan het belang van de KNVB en overigens ook aandat van Heineken.
Beroep KNVB slaagt op dit puntwel

Het oordeel
Devoorzieningenrechter komt tot een salomonsoordeel. De voorzieningenrechterveroordeelt KNVB om te gedogen dat bezoekers van de komende oefenwedstrijdenvan het Nederlands elftal op donderdag 1 juni 2006 en zondag 4 juni 2006 eendoor hen gekochte Leeuwenhose met Bavaria-logo dragen in en bij de stadions vanEindhoven en Rotterdam waar deze oefenduels zullen worden gespeeld. De rechter VerbiedtBavaria om op donderdag 1 juni 2006 en op zondag 4 juni 2006 in een straal van 10 kilometer rond destadions promotionele artikelen – met name Leeuwenhosen – aan het publiek aldan niet om niet aan te bieden omdat Heineken het exclusieve recht van reclameen promotie heeft.