zaterdag 12 december 2015

Tijdschrift voor Sport & Recht (TvS&R) 2015 nummer 3


Inhoudsopgave:
Het arbeidsrechtelijke herroepingsrecht: een klein gevaar voor het Nederlandse betaalde voetbal
Mr. N. Poggenklaas
Door middel van de Wet werk en zekerheid is het Nederlandse arbeids- en ontslagrecht ingrijpend gewijzigd. De wet introduceert diverse nieuwe bepalingen. Voor enkele van deze bepalingen is nog niet geheel duidelijk hoe deze zullen uitwerken op de Nederlandse arbeidsrechtpraktijk, laat staan dat duidelijk is wat de gevolgen van deze nieuwe bepalingen zijn voor de Nederlandse topsport. In dit artikel wordt ingegaan op een van de nieuwe arbeidsrechtelijke bepalingen, namelijk op het herroepingsrecht, en de gevolgen daarvan voor het Nederlandse betaalde voetbal.

Tegengestelde werkweigering in een internationaal perspectief. Het belang van personality rights in een web van botsende jurisdicties bij het onthouden van arbeid
Mr. D.C.H.M. Stevens
In de media worden we meermaals geconfronteerd met situaties waarin spelers – onder andere door discussies met de clubs – uit beeld verdwijnen, omdat ze niet meer mee (mogen) doen met het eerste elftal. Gesuggereerd wordt dat spelers op deze manier gedwongen worden door de clubs om zo hun contracten te verlengen, bijvoorbeeld ter voorkoming van een transfervrije overgang naar een andere club. Een ander voorbeeld is dat spelers niet akkoord gaan met een salarisverlaging, zoals in de zaak van de Nederlandse voetballer Wesley Sneijder en F.C. Internazionale Milano. Volgens de media weigerde Sneijder akkoord te gaan met een nieuw contract dat gepaard ging met een salarisverlaging en verdween hij prompt naar de tribune. Spelers kunnen gedegradeerd worden tot wisselspeler op de bank of worden soms uitgesloten van wedstrijden. Spelers zien zich genoodzaakt om een nieuw (en mogelijk ook financieel minder aantrekkelijk) contract met de club aan te gaan, om te voorkomen dat hun marktwaarde als speler (verder) zal dalen. In dit artikel wordt onderzocht of het vanuit internationaal perspectief gerechtvaardigd is om een contractspeler deelname te ontzeggen van alle activiteiten van de selectie van het eerste elftal met name wanneer sprake is van een zakelijk geschil.

Column: Voetbal: nieuwe competitiestructuur, nieuwe regels en de spanning met het mededingingsrecht
Mr. dr. M. Olfers

Jurisprudentie
Mr. M.I. van Dijk



dinsdag 8 december 2015

Gerechtshof: Beroep KNVB op artikel 5 lid 4 scheidsrechters CAO in strijd met goed werkgeverschap


De KNVB heeft van de rechter (wederom) te horen gekregen dat het tot in het oneindige aangaan van tijdelijke arbeidsovereenkomsten in strijd is met richtlijn 1999/70/EG. Onder het oude recht (tot 1 juli 2015) bood artikel 7:668a lid 5 BW de mogelijkheid van de zogenaamde ketenregeling af te wijken bij CAO. In artikel 5 lid 4 van de scheidsrechters CAO wordt dat ook gedaan want daar staat dat alleen tijdelijke arbeidsovereenkomsten worden afgesloten.
In 2013 had een kantonrechter als eens geoordeeld (Rechtbank Midden-Nederland 18 december2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:7251) dat het alleen aangaan van tijdelijke arbeidsovereenkomsten in strijd is met richtlijn 1999/70/EG. In deze uitspraak wordt dat door het gerechtshof bevestigd. De zaak uit 2013 en ook deze zaak werden beoordeeld op grond van het oude arbeidsrecht. Sinds 1 juli 2015 is het leven er voor de KNVB niet gemakkelijker op geworden. Op grond van de nieuwe ketenregeling heeft een werknemer recht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd na twee jaar (was drie) én is de mogelijkheid geschrapt om bij CAO af te wijken van de ketenregeling. Afwijking van de ketenregeling is wel mogelijk maar alleen bij Ministeriele regeling. Dat is ook gebeurd voor profvoetballers, maar niet voor (assistent) scheidsrechters. Gevolg is dan ook dat de scheidsrechters na twee jaar een contract voor onbepaalde tijd hebben en als ze geblesseerd raken bijvoorbeeld recht hebben op maximaal twee jaar doorbetaling van (een groot gedeelte van) hun loon.

Oude ketenregeling was: na drie tijdelijke contracten of na 3 jaar had de werknemer recht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, waarbij een tussenpoos van minder dan 3 maanden de telling van het aantal contracten door liep.

red. 

Verloop procedure
Een assistent-scheidsrechter  heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd de veroordeling van KNVB om assistent-scheidsrechter  op straffe van een dwangsom met onmiddellijke ingang te plaatsen op de seniorlijst, dan wel de juniorlijst en hem in te zetten als senior assistent-scheidsrechter dan wel junior assistent-scheidsrechter conform de daarvoor geldende regels, alsmede de veroordeling van KNVB tot betaling aan de assistent-scheidsrechter  van achterstallig en toekomstig salaris, wat betreft het achterstallig salaris vermeerderd met de wettelijke verhoging, alles met veroordeling van KNVB in de kosten van het geding, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
De KNVB heeft in eerste aanleg verweer gevoerd tegen deze vorderingen, onder meer stellende dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 30 juni 2013 is geëindigd.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis het verweer van KNVB dat de arbeidsovereenkomst op 30 juni 2013 is geëindigd verworpen, maar de vorderingen van de assistent-scheidsrechter, met uitzondering van die betreffende de proceskosten, afgewezen.

Oordeel gerechtshof
In het principaal hoger beroep heeft de assistent-scheidsrechter  vijf grieven aangevoerd en toegelicht. De grieven I tot en met III keren zich tegen de afwijzing van de vordering tot plaatsing op de senior- dan wel juniorlijst. De grieven IV en V zijn gericht tegen de afwijzing van de vordering tot (door)betaling van het salaris.
Het hof ziet aanleiding om eerst de grieven I tot en met III in het incidenteel hoger beroep te behandelen.

Grief I KNVB: De arbeidsovereenkomst is op 30 juni 2013 in onderling overleg is geëindigd
Ten aanzien van grief I wijst KNVB op de op 10 december 2012 en 26 maart 2013 gevoerde functioneringsgesprekken en de ondertekening door beide partijen van de naar aanleiding van deze gesprekken opgestelde formulieren en met name een door de assistent-scheidsrechter  naar aanleiding van het laatstbedoelde gesprek gedaan tekstvoorstel. Daarnaast wijst KNVB op een aantal door partijen gewisselde e-mailberichten.
Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof, in navolging van de kantonrechter, voorop dat beide partijen tijdens de functioneringsgesprekken ervan uitgingen dat de arbeidsovereenkomst op 30 juni 2013 van rechtswege zou eindigen en verder dat de assistent-scheidsrechter reeds tijdens deze gesprekken te kennen heeft gegeven graag als (assistent-)scheidsrechter te willen blijven functioneren. Ook uit de e-mail van de assistent-scheidsrechter van 24 december 2013 moet worden opgemaakt dat hij het met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 30 juni 2013 niet eens is. Naar het oordeel van het hof betekent dit dat van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring waarin de assistent-scheidsrechter instemt met beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 30 juni 2013 niet kan worden gesproken. Grief I in het incidenteel beroep faalt dan ook.

Grief II KNVB: is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst na 1 juli 2013 voor onbepaalde tijd is doorgelopen
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter naar aanleiding van het beroep van KNVB op het bepaalde in artikel 7:668a lid 5 (oud) BW in samenhang met artikel 5 lid 4 van de CAO verwezen naar een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2013. In dit vonnis(gewezen tussen een andere scheidsrechter en KNVB) verwijst de kantonrechter naarde richtlijn 1999/70/EG van de Raad van de Europese Unie, waaraan als bijlage is gevoegd de Raamovereenkomst van het EVV, de UNICE en het CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van 18 maart 1999. De kantonrechter heeft in die zaak, artikel 7:668a (oud) BW ‘richtlijnconform’ interpreterend, onder meer overwogen dat de bewoordingen van artikel 7:668a lid 5 (oud) BW ruimte laten voor restrictieve interpretatie van de wettelijke mogelijkheid om bij CAO ten nadele van de werknemer af te wijken van de ketenregeling van het eerste lid. Mede gelet op de strekking van de Wet flexibiliteit en zekerheid hebben de partijen bij een CAO niet het recht om geheel af te zien van elke beperking van de in artikel 5 lid 1 van de raamovereenkomst genoemde maatregelen ter bescherming van werknemers tegen voortdurende werkonzekerheid, aldus de kantonrechter in die zaak. Mede in aanmerking genomen dat de desbetreffende scheidsrechter bijna 17 jaar aaneengesloten voor KNVB heeft gewerkt, waarvan alleen in de twee laatste arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gedurende 6½ jaar, oordeelde de kantonrechter dat het beroep van KNVB op artikel 5 lid 4 van de CAO jegens de bewuste scheidsrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en daarmee in strijd met goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW was.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de overwegingen uit het vonnis van 18 december 2013 met betrekking tot de uitleg van artikel 7:668a lid 5 (oud) BW overgenomen en tot de hare gemaakt. KNVB komt hiertegen in grief II in het incidenteel hoger beroep op. KNVB erkent daarbij dat er grenzen dienen te bestaan ten aanzien van de mate - zowel in aantal als in duur - waarin arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd telkenmale kunnen worden verlengd. In het geval van de assistent-scheidsrechter is echter, aldus KNVB, geen sprake van het in strijd handelen met goed werkgeverschap. Er is slechts sprake van drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met een totale looptijd van bijna 5 jaar. Volgens KNVB heeft de kantonrechter in het geval van de assistent-scheidsrechter  de grens (aanmerkelijk) te vroeg getrokken. KNVB verwijst daarbij naar een uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 9 januari 2014, waarin is geoordeeld dat elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met in totaal een looptijd van niet meer dan 72 maanden, niet het rechtsgevolg creëert van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Naar het voorlopig oordeel van het hof is het beroep van KNVB op het bepaalde in artikel 7:668a lid 5 (oud) en artikel 5 lid 4 van de CAO ook in dit geval in strijd met goed werkgeverschap. Daarbij neemt het hof de overwegingen uit het bestreden vonnis en het daarin aangehaalde vonnis van 18 december 2013 over en maakt die tot de zijne. De assistent-scheidsrechter  is al in juli 2004 (het in het bestreden vonnis genoemde jaartal 2005 is naar het oordeel van het hof een kennelijke verschrijving, gelet op hetgeen is vermeld onder 1 in de conclusie van eis in eerste aanleg en onder 3 in de pleitnotities van mr. Knijff in eerste aanleg) als scheidsrechter in het betaald voetbal werkzaam, aanvankelijk op de C-lijst en sinds de zomer van 2007 als assistent-scheidsrechter, waarbij hij - onder meer - is opgetreden in wedstrijden in de Jupiler League. Op 1 augustus 2008 is een arbeidsovereenkomst tussen partijen gesloten. Anders dan KNVB meent, is naar het voorlopig oordeel van het hof de periode vóór 1 augustus 2008 bij de beoordeling van de vraag of KNVB in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld, niet zonder belang. Weliswaar verschillen partijen van mening over de vraag of de assistent-scheidsrechter  voor 1 augustus 2008 bij KNVB in dienst was, maar zelfs als moet worden geoordeeld dat dit niet het geval is, bestond er in die periode wel een band tussen partijen. Naar het voorlopig oordeel van het hof dient de omstandigheid dat de assistent-scheidsrechter  op 30 juni 2013 al 9 jaar als (assistent) scheidsrechter voor KNVB heeft gefunctioneerd, bij de beoordeling van de zaak te worden meegewogen.
Bij het voorgaande neemt het hof mede in aanmerking dat artikel 7:668a BW met ingang van 1 juli 2015 is gewijzigd. Hoewel het geschil dient te worden beoordeeld aan de hand van de tot 1 juli 2015 geldende wettekst, acht het hof het niet zonder belang dat in het op 1 juli 2015 in werking getreden artikel de vrijheid van CAO-partijen om af te wijken van de ketenregeling in duur is beperkt tot ten hoogste 48 maanden, aanzienlijk korter dan de hiervoor genoemde 9 jaren en ook korter dan de bijna 5 jaren, die de assistent-scheidsrechter  op basis van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor KNVB heeft gewerkt. Daarnaast moet uit de overeenkomst of regeling blijken dat voor bij die overeenkomst of regeling te bepalen functies of functiegroepen de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering deze verlenging of verhoging vereist. In de als bijlage bij de Richtlijn gevoegde Raamovereenkomst wordt ook reeds gesproken over het vaststellen van objectieve redenen die een vernieuwing van overeenkomsten voor bepaalde tijd of arbeidsverhoudingen. In dat kader heeft KNVB (slechts) gewezen op de gewenste flexibiliteit in de doorgroei van (assistent-)scheidsrechters. Waarom dit doel niet zou kunnen worden bereikt door opzegging van met oudere scheidsrechters gesloten arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd, maakt KNVB niet duidelijk. Grief II in het incidenteel beroep is dan ook vergeefs voorgedragen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat naar het voorlopig oordeel van het hof sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat deze niet op 30 juni 2013 is geëindigd. De grieven in het principaal hoger beroep zullen mede in dat licht moeten worden beoordeeld.

In de grieven I tot en met III klaagt de assistent-scheidsrechter  over het oordeel van de kantonrechter:
- dat de door hem gevorderde plaatsing op de senior- dan wel juniorlijst niet toewijsbaar is, nu die plaatsing niet alleen afhankelijk is van de fitheid en inzetbaarheid van de assistent-scheidsrechter  zelf, maar ook verband houdt met de zogenaamde “rankings”,
- dat niet vast staat dat er ruimte voor plaatsing van de assistent-scheidsrechter  op een lijst is en
- dat rekening dient te worden gehouden met de positie en belangen van derden.
De grieven slagen. Tussen partijen staat vast dat de assistent-scheidsrechter  op grond van de tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst de functie van senior assistent-scheidsrechter bekleedde. Weliswaar raakte de assistent-scheidsrechter  in het voorjaar van 2012 en opnieuw op 26 maart 2013 geblesseerd, maar niet weersproken is dat hij op 29 juli 2013 met goed gevolg een conditietest heeft afgelegd en dat hij, in ieder geval met ingang van die datum, weer in staat was de werkzaamheden als senior assistent-scheidsrechter te hervatten. De omstandigheid dat KNVB, uitgaande van de veronderstelling dat de arbeidsovereenkomst met de assistent-scheidsrechter  op 30 juni 2013 was geëindigd, (een) ander(en) in de plaats van de assistent-scheidsrechter  op de seniorlijst heeft geplaatst, dient voor rekening van KNVB te blijven. Daarnaast wordt overwogen dat in de gesprekken tussen de assistent-scheidsrechter  en [persoon 1] van KNVB door laatstgenoemde is aangegeven dat de assistent-scheidsrechter  een uitzonderingspositie toekomt en een toezegging tot promotie (naar de seniorlijst) had. De gevorderde plaatsing op de seniorlijst zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gesteld op € 1.000,- per dag met een maximum van € 25.000,-.
De assistent-scheidsrechter  vordert voorts dat hij zal worden ingezet als voorheen, te weten als assistent-scheidsrechter tijdens minimaal 36 wedstrijden, waarvan ten minste 25 in de eredivisie. Volgens de assistent-scheidsrechter wil hij voorkomen dat hij door KNVB als dwarsligger wordt gezien en dat hem een onaantrekkelijk wedstrijdpakket wordt aangeboden. KNVB heeft in eerste aanleg op dit punt aangevoerd dat geen van de assistent-scheidsrechters aanspraak kan maken op een bepaald aantal wedstrijden en dat indeling bij wedstrijden is voorbehouden aan de technische staf, waarbij van belang zijn het prestatieniveau en de fitheid van de desbetreffende assistent-scheidsrechter en het aantal beschikbare wedstrijden. Naar het oordeel van het hof is de vrees van de assistent-scheidsrechter  dat KNVB hem in de toekomst een onaantrekkelijk pakket zal aanbieden onvoldoende om deze vordering in het kader van een voorlopige voorziening toe te wijzen. In de eerste plaats is niet zeker dat KNVB de assistent-scheidsrechter  een onaantrekkelijk pakket zal aanbieden en in de tweede plaats is het hof van oordeel dat KNVB een zekere mate van vrijheid toekomt in de wijze waarop zij (assistent-)scheidsrechters wenst in te zetten. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
In de grieven IV en V komt de assistent-scheidsrechter  op tegen de afwijzing door de kantonrechter van zijn vordering tot betaling van achterstallig en toekomstig salaris. De assistent-scheidsrechter  vordert dat KNVB wordt veroordeeld om hem een bedrag van € 35.682,73 uit te betalen. De assistent-scheidsrechter  heeft, zo stelt hij, in de periode na 30 juni 2013 voor de wedstrijden, die (mede) door hem zijn geleid slechts een vrijwilligersvergoeding betaald gekregen en hij zou als hij voor die wedstrijden als senior assistent-scheidsrechter zou zijn beloond, € 40.471,03 meer hebben ontvangen dan hij nu betaald heeft gekregen.
Met betrekking tot een vordering in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal niet alleen moeten onderzoeken of de vordering voldoende aannemelijk is, maar ook – kort gezegd – of er een spoedeisend belang bij toewijzing bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van de partijen mede (als één van de voor toewijsbaarheid in aanmerking te nemen factoren) het restitutierisico zal hebben te betrekken.
Nu, naar het voorlopig oordeel van het hof, de arbeidsovereenkomst met de assistent-scheidsrechter ook na 30 juni 2013 is blijven doorlopen, had KNVB hem conform zijn functie als senior assistent-scheidsrechter dienen uit te betalen. De hoogte van het gevorderde bedrag is door KNVB niet bestreden. De assistent-scheidsrechter heeft bij toewijzing een voldoende spoedeisend belang. Van enig restitutierisico is weliswaar sprake, maar naar het oordeel van het hof weegt het belang van de assistent-scheidsrechter bij toewijzing van dit deel van zijn vordering zwaarder. Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen. Ook de gevorderde wettelijke verhoging is toewijsbaar, zij het dat het hof in de omstandigheden van het geval aanleiding ziet deze te matigen tot 10%. De gevorderde wettelijke rente is, als door KNVB niet weersproken, toewijsbaar.
Met betrekking tot de gevorderde doorbetaling van het gebruikelijke salaris zal het hof KNVB veroordelen om aan de assistent-scheidsrechter  te voldoen de hem op grond van de arbeidsovereenkomst toekomende bedragen, rekening houdende met de door de assistent-scheidsrechter  gearbitreerde wedstrijden en bijgewoonde bijeenkomsten. Ook ten aanzien van deze vordering weegt het belang van de assistent-scheidsrechter  zwaarder dan het restitutierisico dat KNVB loopt.

Nu een groot deel van de vorderingen van de assistent-scheidsrechter  toewijsbaar zijn, is KNVB in eerste aanleg terecht veroordeeld in de kosten van het geding. Grief IV in het incidenteel hoger beroep faalt dan ook. Als de in het principaal hoger beroep grotendeels en in het incidenteel hoger beroep geheel in het ongelijk gestelde partij zal KNVB tevens worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide hoger beroepen. De vorderingen tot voldoening van nakosten en van wettelijke rente zijn, als niet weersproken, eveneens toewijsbaar. De kosten van het geding in het principaal hoger beroep worden begroot op € 808,13 aan verschotten (€ 97,13 aan dagvaardingskosten en € 711,- aan griffierecht) en € 1.158,- (tarief III 1 punt) aan salaris conform het liquidatietarief. De kosten in het incidenteel hoger beroep zullen worden begroot op € 579,- (tarief III ½ punt) aan salaris conform het liquidatietarief.

vrijdag 4 december 2015

De rechter schorst besluit KNVB waarbij de gespeelde wedstrijd HBS - Kozakken Boys ongeldig is verklaard


De feiten
Op 28 oktober 2015 heeft Kozakken Boys in het kader van de KNVB Bekercompe-titie tegen HBS uit Den Haag gespeeld. Op het ‘Wedstrijdformulier Betaald Voetbal’, dat vóór de wedstrijd is ingevuld, zijn de namen van de elf spelers van Kozakken Boys vermeld, als ook zes namen van wisselspelers. De naam van [A] is hierbij niet vermeld.
In de 12e minuut van de wedstrijd is [A] ingevallen.
Op het ‘Wedstrijdformulier Betaald Voetbal’, dat ná de wedstrijd is ingevuld en dat voor akkoord is getekend door de scheidsrechter ( [scheidsrechter] ), is naast de uitslag van de wedstrijd (1-2) ook vermeld dat Kozakken Boys zeven wisselspelers had, waaronder [A] voormeld. [scheidsrechter] heeft dienaangaande het volgende verklaard:
In de 12e minuut vond er een wissel bij Kozakken Boys plaats, waarbij [B] met rugnummer 12 vervangen werd door [A] met rugnummer 26. In de rust werden wij door de teammanager van Kozakken Boys geïnformeerd dat hij vergeten was [A] met rugnummer 26 op het wedstrijdformulier te zetten. Op de bijlage is ook inderdaad te zien dat [A] niet opgevoerd was als wisselspeler. Ik heb de teammanager toestemming gegeven [A] aan het wedstrijdformulier toe te voegen, zodat ik in elk geval wist om welke speler het ging. Bovendien heb ik hem geïnformeerd dat ik dit voorval zou rapporteren aan de bond.”

Op basis van voormelde uitslag (2-1 winst voor Kozakken Boys) gaat Kozakken Boys door naar de achtste finales van voormelde Bekercompetitie.
Bij e-mailbericht van 29 oktober 2015 heeft [C] , wedstrijdcoördinator bij HBS, het volgende aan de wedstrijdorganisatie en de aanklager betaald voetbal van de KNVB gemeld:
“Aangaande de wedstrijd HBS – Kozakken Boys ( 1279 ) dd 29-10-2015 wenst HBS protest aan te tekenen tegen het opstellen van een niet speelgerechtigde speler door Kozakken Boys.
Feitelijkheden:
- Wedstrijdformulier-1 ( digitaal ) vooraf door beide clubs ingevuld
- Wedstrijdformulier -1 vooraf aan scheidsrechter en tegenstander Kozakken Boys overhandigd
- Door Kozakken Boys wissel ingebracht in de 1e helft die niet op het wedstrijdformulier voorkwam
- Door teammanager HBS onmiddellijk ( op het veld ) de 4e official daarvan in kennis gesteld
- Kozakken Boys heeft in de rust het wedstrijdformulier aangepast
- De betreffende functionaris is aangegeven dat niet te mogen doen door coördinator [D] en de aanwezige KNVB official [E]
- Daarvan is de wedstrijd coördinator , zich buiten bevindend, op de hoogte gebracht
- Bij het afronden van het wedstrijdformulier is nogmaals de scheidsrechter en 4e official op deze omissie attent gemaakt
(…)
Gaarne ziet HBS dat de reglementen van de BV organisatie , die daarin voorzien , nageleefd worden. Zo nodig door tuchtrechtelijke behandeling.”

Bij brief van 29 oktober 2015 heeft de aanklager betaald voetbal aan Kozakken Boys in het kader van een vooronderzoek een drietal vragen voorgelegd, waaronder de vraag waarom [A] niet voorafgaand aan de wedstrijd op het wedstrijdformulier is vermeld. Daarbij verzoekt de aanklager betaald voetbal tevens om in te gaan op regel 3 van de Spelregels veldvoetbal.
In reactie daarop heeft de gemachtigde van Kozakken Boys bij brief van 2 november 2015 aan de KNVB meegedeeld dat de wedstrijdsecretaris van Kozakken Boys - de heer [F] - [A] abusievelijk niet op het wedstrijdformulier heeft vermeld. Ter toelichting is hierbij het volgende vermeld:
“De heer [F] voert als verontschuldiging aan dat hij bij het invullen van het wedstrijdformulier voor reguliere competitiewedstrijden gewend was om de namen van de betreffende spelers via de computer ‘aan te vinken’. In het kader van de KNVB Bekercompetitie moest de heer [F] de namen van de veld- en wisselspelers zelf op het wedstrijdformulier invullen en daarbij heeft hij nagelaten de naam van wisselspeler [A] in te tikken. [A] maakte namelijk wel degelijk deel uit van de wedstrijdselectie. Hij heeft als wisselspeler deelgenomen aan de warming up en nam voor aanvang van de wedstrijd plaats in de dug-out.
De heer [F] heeft van zijn nalatigheid in de rust melding gemaakt hij het bestuur van
HBS en die stelde de wedstrijdsecretaris in staat om het wedstrijdformulier aan te vullen met de naam van [A] . Dat heeft de heer [F] direct gedaan door gebruikmaking van een computer van HBS. (Eerst toen raakte ook HBS met het ontbreken van de naam van [A] op het wedstrijdformulier bekend en niet al in de eerste helft, zoals in het protest door HBS wordt gesteld.) Direct daarna is de heer [F] naar de kleedkamer van de scheidsrechter gegaan om de arbiter van de nalatigheid in kennis te stellen. De scheidsrechter nam er kennis van en stemde erin toe dat [A] alsnog aan het wedstrijdformulier was toegevoegd. Na afloop van de wedstrijd heeft de scheidsrechter het aangepaste wedstrijdformulier (voor akkoord) getekend.”
Verder is namens de Kozakken Boys aangevoerd dat voor elke uitwedstrijd een kleurenprint wordt gemaakt van de opstelling, waarop ook de wisselspelers worden vermeld, en dat deze kleurenprint in 50 voud wordt meegenomen om vervolgens in de bestuurskamer en de persruimte gelegd te worden. Ook de 4e official ontvangt een kleurenprint, aldus de gemachtigde, zodat ook de arbitrage tijdig op de hoogte is van de identiteit van de spelers. Op de kleurenprint die is gemaakt ten behoeve van deze wedstrijd is de naam van [A] ook vermeld. Verder worden de opstellingen van beide elftallen, inclusief de wisselspelers, via internet verspreid.
De gemachtigde van Kozakken Boys heeft voorts verklaard dat de feitelijke lezing van de scheidsrechter juist is.
Onder verwijzing naar artikel 5 van het Reglement Wedstrijden Betaald Voetbal (verder: RWBV) is namens Kozakken Boys aangegeven dat de stelling van HBS, dat [A] niet speelgerechtigd zou zijn, onjuist is. Hiertoe is erop gewezen dat [A] aan alle voorwaarden, genoemd in dit artikel, voldoet. Verder is in dit verband gesteld dat uitdrukkelijk niet als voorwaarde is vermeld dat de betreffende (wissel)speler op het wedstrijdformulier moet worden vermeld.
Bij brief van 4 november 2015 heeft de aanklager betaald voetbal aan de Reglementscommissie gevraagd hoe artikel 10 van het Bekerreglement geïnterpreteerd moet worden ten aanzien van de term speelgerechtigdheid.
Op 16 november 2015 heeft de Reglementscommissie van de KNVB de volgende uitspraak gedaan:
“De term speelgerechtigdheid als bedoeld in artikel 10 van het Reglement voor het toernooi om de KNVB beker voor het seizoen 2015/’16 moet worden uitgelegd als speelgerechtigdheid zoals bedoeld in artikel 7 en 5 van het Reglement Wedstrijden Betaald Voetbal alsmede op de situatie als bedoeld in regel 3 van de Spelregels veldvoetbal onder het hoofdstuk “Alle wedstrijden” c.q. artikel 11 van het Reglement Wedstrijden Betaald Voetbal, te weten de situatie waarin de naam van een speler niet voor aanvang van de wedstrijd aan de scheidsrechter is opgegeven.”

Bij brief van 18 november 2015 heeft de aanklager betaald voetbal van de KNVB aan het bestuur betaald voetbal meegedeeld dat uit het vooronderzoek, waarbij de aanklager de Reglementscommissie heeft gevraagd uitspraak te doen omtrent de interpretatie van artikel 10 van het Reglement voor het toernooi om de KNVB beker voor het seizoen 2015/
2016, is komen vast te staan dat Kozakken Boys tijdens de op 28 oktober 2015 gespeelde wedstrijd HBS - Kozakken Boys een niet speelgerechtigde speler ( [A] ) heeft opgesteld. “Gelet op de omstandigheden waaronder het opstellen van de niet speelgerechtigde speler heeft plaatsgevonden, is de aanklager niet voornemens tuchtrechtelijke maatregelen te nemen tegen Kozakken Boys.”, aldus de aanklager betaald voetbal.
Bij brief van eveneens 18 november 2015 heeft het bestuur betaald voetbal van de KNVB aan Kozakken Boys het volgende meegedeeld:
“Uit artikel 10 van het Reglement voor het toernooi om de KNVB beker voor het seizoen
2015/’16 volgt dat indien de aanklager vaststelt dat een niet speelgerechtigde speler aan een wedstrijd in het toernooi om de KNVB beker heeft deelgenomen vóór de eerstvolgende wedstrijd van de betreffende club in het toernooi om de KNVB beker, het bestuur betaald voetbal de eerder gespeelde wedstrijd ongeldig verklaart en dat de betreffende club deze wedstrijd automatisch heeft verloren.
Gelet op het feit dat aan deze voorwaarden is voldaan, verklaart het bestuur betaald voetbal, op grond van artikel 10 van het Reglement voor het toernooi om de KNVB voor het seizoen 2015/’16, de op 28 oktober 2015 gespeelde wedstrijd HBS - Kozakken Boys ongeldig. Kozakken Boys heeft deze wedstrijd automatisch verloren.
Vorengaande betekent dat uw club is uitgeschakeld voor het toernooi om de KNVB beker voor het seizoen 2015/’16.”

Bij brief van 20 november 2015 heeft Kozakken Boys aan het bestuur betaald voetbal van de KNVB meegedeeld dat er sprake is van een ‘evidente reglementaire misslag’. Hiertoe heeft Kozakken Boys - kort samengevat - gesteld dat de vaststelling dat [A] niet speelgerechtigd was reglementair onhoudbaar is, waarmee het besluit van het bestuur betaald voetbal vernietigbaar is wegens strijd met de reglementen en/of in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. Verder is in deze brief vermeld dat [A] voldeed aan alle voorwaarden, genoemd in artikel 5 RWBV. Hieraan is het volgende toegevoegd:
“In dit artikel is uitdrukkelijk niet als voorwaarde opgenomen dat [A] ‘voor aanvang van de wedstrijd aan de scheidsrechter moet zijn opgegeven’. Zou dat een aanvullende voorwaarde zijn dan had dat met het oog op de kenbaarheid voor clubs en spelers expliciet in dit artikel moeten zijn opgenomen. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid om aan dit artikel via de achterdeur een nieuwe voorwaarde aan toe te voegen.
De aanklager deed niettemin een poging en wendde zich tot de Reglementscommissie met de vraag of de eis van speelgerechtigdheid ook zou zien (in een meer taalkundige uitleg van het begrip) op de situatie als bedoeld in regel 3 van de Spelregels onder het kopje “Alle wedstrijden” (c.q. artikel 11 RWBV). Met deze vraag gaat de aanklager volledig voorbij aan de structuur van de KNVB reglementen en de beslissende rol die daarin is toebedeeld aan de scheidsrechter bij toepassing van de Spelregels. Die beslissende rol is verankerd in regel 5 van de Spelregels: “Elke wedstrijd staat onder leiding van een scheidsrechter, die het volledige gezag heeft om de spelregels toe te passen met betrekking tot de wedstrijd waarvoor hij is aangesteld.” en “De beslissingen van de scheidsrechter (...) zijn bindend.” Uit het dossier had de aanklager moeten afleiden dat de scheidsrechter bij deze wedstrijd tijdens de rust van de wedstrijd de teammanager van Kozakken Boys toestemming heeft gegeven “[A] aan het wedstrijdformulier toe te voegen” en dat de scheidsrechter het wedstrijdformulier met speler [A] aanduidt als “het definitieve wedstrijdformulier”. Het is de scheidsrechter en niet de aanklager (of de Reglementscommissie) die de Spelregels toepast en daarover bindende beslissingen neemt. Dat heeft de scheidsrechter in deze op een correcte manier gedaan.
Door zich niettemin tot de Reglementscommissie te wenden heeft de aanklager de reglementen van de KNVB op onjuiste wijze toegepast.
Daarnaast is de uitleg van regel 3 van de Spelregels door de Reglementscommissie niet alleen onjuist, maar ook in strijd met de gangbare praktijk bij voetbalwedstrijden en met door de KNVB verspreide publicaties over wisselspelers. Volgens de Reglementscommissie “is ieder lid dat voldoet aan de in artikel 5 RWBV gestelde voorwaarden speelgerechtigd” en is hij van oordeel “dat de term speelgerechtigdheid in het Bekerreglement ziet op de voorwaarden als genoemd in artikel 5 RWBV.” Deze redenering is juist en hieruit volgt dat [A] speelgerechtigd was.
De Reglementscommissie gaat vervolgens in de fout door te oordelen dat de term speelgerechtigdheid ook van toepassing is op “de situatie waarin de naam van een speler niet voor aanvang van de wedstrijd aan de scheidsrechter is opgegeven. De Spelregels (en daarmee dus ook regel 3) zijn van toepassing op het voetbalspel in het algemeen, dus op zowel het amateur als het betaald voetbal. In het amateurvoetbal wordt regel 3 van de Spelregels evenwel op geheel andere wijze toegepast dan in het betaald voetbal. In het amateurvoetbal (HBS en Kozakken Boys ressorteren onder de afdeling Amateurvoetbal) zijn zelfs spelers die vooraf niet op het wedstrijdformulier zijn vermeld wel gerechtigd als wisselspeler deel te nemen aan de wedstrijd. De scheidsrechter moet dan na afloop van de wedstrijd de naam van de ingevallen wisselspeler alsnog op het wedstrijdformulier vermelden (na controle van de spelerspas). Voor het arbitrale team bij de wedstrijd HBS-Kozakken Boys was de toevoeging van de naam van de wisselspeler aan het wedstrijdformulier dan ook in lijn met de gangbare praktijk en daarom werd daaraan de door de scheidsrechter zijn goedkeuring verleend. De algemene uitleg van regel 3 van de Spelregels door de Reglementscommissie is daarom onjuist en verdraagt zich niet met de in het amateurvoetbal gangbare praktijk. Deze uitspraak van de Reglementscommissie zal er in de praktijk bovendien toe leiden dat het wedstrijdformulier minutieus door elke verliezende partij zal worden nagetrokken op het ontdekken van een niet speelgerechtigde speler en zal de deur openzetten naar een golf aan tucht- en rechtszaken.”
De KNVB heeft bij brief van 23 november 2015 aan Kozakken Boys meegedeeld dat een uitspraak van de Reglementscommissie bindend is voor alle leden van de KNVB en dat niet kan worden gesteld dat het besluit van het bestuur betaald voetbal in de huidige omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Gelet hierop zal het bestuur betaald voetbal het besluit niet intrekken.

 Het geschil
Kozakken Boys vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om het besluit van het Bestuur Betaald Voetbal van 18 november 2015, waarbij de op 28 oktober 2015 gespeelde wedstrijd HBS – Kozakken Boys ongeldig is verklaard en waarbij Kozakken Boys automa-tisch als verliezer is aangemerkt, te schorsen en om de KNVB te bevelen om Kozakken Boys toe te laten en toegelaten te houden tot de competitie om de KNVB-beker 2015/2016

De beoordeling
Bij de beoordeling van het geschil gaat de voorzieningenrechter uit van het volgende.
Artikel 10 (‘Opstellen van een niet speelgerechtigde speler’) van het ‘Reglement voor het toernooi om de KNVB beker seizoen 2015/’16’ - verder: het Bekerreglement - luidt als volgt:
“Indien de aanklager vóór de eerstvolgende wedstrijd van de betreffende club in het toernooi om de KNVB beker vaststelt dat een niet speelgerechtigde speler aan een wedstrijd in het toernooi om de KNVB beker heeft deelgenomen, verklaart het bestuur betaald voetbal de eerder gespeelde wedstrijd ongeldig en heeft de club, waarvoor de niet speelgerechtigde speler is uitgekomen de desbetreffende wedstrijd automatisch verloren.
Indien de aanklager nádat de eerstvolgende wedstrijd is gespeeld van de betreffende club in het toernooi om de KNVB beker, vaststelt dat een niet speelgerechtigde speler aan een wedstrijd in het toernooi om de KNVB beker heeft deelgenomen, zal in afwijking van het gestelde in artikel 7 van het Reglement Wedstrijden Betaald Voetbal de wedstrijd niet meer worden overgespeeld of ongeldig worden verklaard. De club die de niet speelgerechtigde speler heeft opgesteld wordt ongeacht het resultaat van de desbetreffende wedstrijd, uitgesloten van verdere deelname. De tegenstander in de desbetreffende wedstrijd zal alsdan worden aangemerkt als winnaar van deze wedstrijd.
Het in dit artikel bepaalde laat onverlet de bevoegdheden van de aanklager ingevolge het
Reglement Tuchtrechtspraak Betaald Voetbal.”

Artikel 47 van het Bekerreglement luidt als volgt:
“Voor zover in dit reglement niet anders is bepaald en voor zover van toepassing, gelden de betreffende bepalingen uit de reglementen van de KNVB (zoals opgenomen in de regle-mentenbundel van de KNVB) en de Spelregels veldvoetbal.”

Artikel 50 van het Bekerreglement luidt als volgt:
“In gevallen waarin niet is voorzien of waarin op grond van bijzondere omstandigheden
naar de mening van het bestuur betaald voetbal afwijking noodzakelijk is, beslist het bestuur betaald voetbal.”

Artikel 5 van het RWBV (‘Voorwaarden deelneming door spelers’) - voor zover hier van belang - luidt als volgt:
1. Aan door het bestuur betaald voetbal uitgeschreven of goedgekeurde wedstrijden kan slechts worden deelgenomen door de speler, die:
a. lid is van de KNVB en ten minste zestien jaar is, behoudens het bepaalde in het Reglement Landelijke Jeugdcompetities;
b. voldaan heeft of ten aanzien van wie voldaan is aan wettelijke eisen, waaronder de eisen met betrekking tot de tewerkstellingsvergunning;
c. met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van het Algemeen Reglement speelgerechtigd is voor de desbetreffende betaaldvoetbalorganisatie en wiens speelgerechtigdheid niet als gevolg van een opgelegde straf of om een andere reden is opgeschort;
d. medisch is goedgekeurd door een door de KNVB erkende instantie;
e. van het bestuur betaald voetbal een verklaring van geen bezwaar heeft gekregen nadat hij aan een of meer wedstrijden onder goedkeuring van een bij de FIFA aangesloten buitenlandse bond heeft deelgenomen;
f. voor zover hij contractspeler is, voldoet aan de op hem van toepassing zijnde bepalingen
van het Reglement Betaald Voetbal of enig ander reglement de sectie betaald voetbal betreffende.
2. Een speler kan deelnemen aan wedstrijden van de betaaldvoetbalorganisatie van zijn keuze, indien hij
a. gedurende de laatste drie jaar niet heeft deelgenomen aan wedstrijden, genoemd in artikel 2 van dit reglement;
b. niet is ontzet uit zijn lidmaatschap, niet is geschorst als lid van de KNVB en niet is uitgesloten van het deelnemen aan wedstrijden;
c. voor de aanvang het seizoen heeft gekozen voor deelneming aan de competities van de sectie betaald voetbal. Een speler die uitkomt in de competitie van de sectie amateurvoetbal mag, zonder voorafgaande toestemming van het bestuur betaald voetbal, ook voor zijn vereniging uitkomen in een competitie van de sectie betaald voetbal, indien de desbetreffende
speler voldoet aan de overige voorwaarden voor deelneming aan wedstrijden en wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 8 van het Algemeen Reglement.”

Artikel 7 van het RWBV (‘Niet speelgerechtigde speler’) - voor zover hier van belang - luidt als volgt:
“1. Ieder lid dat voldoet aan de in artikel 5 van dit reglement gestelde voorwaarden is speelgerechtigd.
2. a. Indien een belanghebbende betaaldvoetbalorganisatie meent dat een speler aan een wedstrijd heeft deelgenomen die niet speelgerechtigd was, kan die betaaldvoetbalorgani-satie ter zake aangifte doen bij het bevoegde tuchtrechtelijk orgaan.
b. Bovendien kan de betaaldvoetbalorganisatie het bestuur betaald voetbal verzoeken de wedstrijd opnieuw te doen vaststellen.
3. Een aangifte of verzoek, hiervoor genoemd in lid 2, dient schriftelijk binnen acht dagen nadat de desbetreffende betaaldvoetbalorganisatie kennis heeft genomen dan wel redelijker-wijs kennis heeft kunnen nemen van het deelnemen van een niet speelgerechtigde speler, bij het genoemde orgaan te zijn ingediend onder opgave van de naam, althans van een zo duidelijk mogelijke omschrijving van de desbetreffende speler.
4. a. Indien uit het door de aanklager betaald voetbal ingestelde onderzoek blijkt dat een niet speelgerechtigde speler aan de wedstrijd heeft deelgenomen, kan de aanklager betaald voetbal de zaak (doen) behandelen conform de bepalingen van het Reglement Tuchtrecht-spraak Betaald Voetbal.
b. In het hiervoor onder a genoemde geval, kan het bestuur betaald voetbal de wedstrijd on-geldig verklaren, indien daarom wordt verzocht. Het bestuur betaald voetbal bepaalt of de wedstrijd zal worden overgespeeld.”

Artikel 11 van het RWBV (‘Wedstrijdformulier’) - voor zover hier van belang - luidt als volgt:
“1. a. De thuisspelende betaaldvoetbalorganisatie draagt zorg voor de aanwezigheid van een door het bestuur betaald voetbal vastgesteld wedstrijdformulier (papier of digitaal).
b. Indien geen wedstrijdformulier (papier of digitaal) voorhanden is, overhandigen de beide aanvoerders dan wel de teammanagers ten minste vijftien minuten voor aanvang van de wedstrijd een schriftelijke opgave met de gegevens, genoemd in lid 2 van dit artikel aan de scheidsrechter of laten zij deze opgave overhandigen.
2. a. De aanvoerder dan wel de teammanager van een elftal dient het wedstrijdformulier (papier of digitaal) te voorzien van:
- (voor)namen, voorletters en rugnummers van de basisspelers;
- (voor)namen, voorletters en rugnummers van de maximaal zeven mogelijke invallers;
(…)
c. De aanvoerder dan wel de teammanager van een elftal dient het wedstrijdformulier ten minste vijftien minuten voor aanvang van de wedstrijd aan de scheidsrechter te overhan-digen of te doen overhandigen. In geval van een papieren wedstrijdformulier dient het wedstrijdformulier ondertekend te worden door de aanvoerder dan wel de teammanager van beide elftallen.
3. Na afloop van de wedstrijd vermeldt de scheidsrechter op het wedstrijdformulier de volgende gegevens:
a. de uitslag van de wedstrijd dan wel de reden van het niet uitspelen van de wedstrijd;
b. de namen van degenen, die zijn vervangen, en de namen van hun vervangers;
(…)
5. Nadat alle gegevens op het wedstrijdformulier zijn vermeld, wordt dit voor juist (digi-taal) ondertekend door de scheidsrechter. Vervolgens ontvangen beide betaaldvoetbal-organisaties een afschrift hiervan.
(…)”

In de ‘Spelregels veldvoetbal’ is onder ‘Regel 3 Het aantal spelers’ onder meer het volgende vermeld:
“Bij alle wedstrijden moeten de namen van de wisselspelers voor aanvang van de wedstrijd aan de scheidsrechter worden opgegeven. Elke wisselspeler wiens naam op dit tijdstip niet is opgegeven aan de scheidsrechter, mag niet deelnemen aan de wedstrijd.”
Onder ‘Regel 5 De scheidsrechter’ van de ‘Spelregels veldvoetbal’ is onder meer vermeld:
“Elke wedstrijd staat onder leiding van een scheidsrechter, die het volledige gezag heeft om de spelregels toe te passen met betrekking tot de wedstrijd waarvoor hij is aangesteld.”
Artikel 33 van de Statuten van de KNVB (‘Taken reglementscommissie’) luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
1. De reglementscommissie heeft tot taak het adviseren over aangelegenheden de Statuten, reglementen of andere regelingen en besluiten van algemene strekking betreffende.
2. a. Indien onduidelijkheid bestaat over de betekenis van een bepaling in de Statuten, een reglement of een andere regeling of besluit van algemene strekking, kan een lid of orgaan van de KNVB aan de reglementscommissie vragen om uitleg van deze bepaling.
(…)
4. De uitspraken van de reglementscommissie naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in lid 2 onder a zijn voor alle leden bindend, met dien verstande dat een latere uitspraak van de reglementscommissie een eerdere uitspraak van een rechtsprekend orgaan van de KNVB niet kan aantasten.”

Kozakken Boys heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het besluit van het Bestuur Betaald Voetbal niet op de reglementair voorgeschreven wijze tot stand is gekomen en daarom op grond van artikel 2:15 lid 1 onder b en c BW vernietigbaar is. Verder is er naar de mening van Kozakken Boys sprake van een onjuiste en onreglementaire behandeling van de klacht van HBS. Ook is er gehandeld in strijd met de Statuten en de Spelregels en moet worden geconcludeerd dat de uitspraak van de Reglementscommissie in strijd is met de statuten en reglementen. Ten slotte is de uitspraak van de Reglementscommissie onbegrijpelijk en onjuist en is Kozakken Boys een (eerlijk) tuchtproces is onthouden.
Van de zijde van de KNVB is als verweer het volgende aangevoerd. Door zich in te schrijven voor het Bekertoernooi heeft Kozakken Boys zich akkoord verklaard met de voorwaarden zoals vermeld in het Bekerreglement en het zogenoemde Handboek. Voorts heeft de gemachtigde van de KNVB gewezen op het ook aan Kozakken Boys verstuurde e-mail bericht van 20 oktober 2015, waarin onder meer is vermeld dat het Wedstrijdformulier Betaald Voetbal moet worden gebruikt en dat alle teams ervoor dienen te zorgen dat zij alle benodigde gegevens, die noodzakelijk zijn om het wedstrijdformulier in te vullen, waaronder relatienummers van spelers, trainers en begeleiders, meenemen naar de wedstrijd.
Onder verwijzing naar voormelde uitspraak van de Reglementscommissie heeft de KNVB vervolgens gesteld dat het opgeven van de namen van alle basisspelers en wisselspelers een voorwaarde is voor deelneming door spelers aan de wedstrijd en dat wanneer niet aan deze voorwaarde is voldaan, de desbetreffende speler niet aan de wedstrijd mag deelnemen. Hier-uit volgt derhalve naar de mening van de KNVB dat [A] in casu niet speelgerechtigd was, zodat het bestreden besluit op goede gronden is genomen.
De voorzieningenrechter overweegt in de eerste plaats dat de vraag of het besluit van de KNVB vernietigbaar is, getoetst dient te worden aan de in artikel 2:15 lid 1 BW opgenomen criteria. Kozakken Boys heeft verzocht om schorsing van het besluit nu dit in strijd met de reglementen en de redelijkheid en billijkheid, die door artikel 2:8 BW wordt geëist, is genomen en in een bodemprocedure geen stand zal houden. De voorzieningenrechter dient bij een dergelijke vordering het bestreden besluit marginaal te toetsen, waarbij als toetsingskader geldt of de KNVB in redelijkheid en naar billijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en het besluit bij de bodemrechter stand zal houden. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Wat betreft het raadplegen van de Reglementscommissie door de aanklager betaald voetbal is de voorzieningenrechter van oordeel dat het de aanklager betaald voetbal vrij stond om de onderhavige vraag ter zake de speelgerechtigdheid van een wisselspeler, die (aanvankelijk) niet op het wedstrijdformulier stond vermeld, aan de Reglementscommissie voor te leggen. Niet wordt ingezien op grond waarvan de Reglementscommissie, alvorens een uitspraak te doen, Kozakken Boys - nader - in de gelegenheid had moeten stellen om haar zienswijze kenbaar te maken. Artikel 33 van de Statuten biedt in dezen in elk geval geen steun aan de stelling van Kozakken Boys, zodat deze stelling verworpen dient te worden.
Gelet op het bepaalde in artikel 10 van het Bekerreglement, meer specifiek de daarin genoemde sanctie op de deelname aan een wedstrijd van een niet speelgerechtigde speler, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen enkele onduidelijkheid mag bestaan omtrent de uitleg van dit artikel.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de KNVB, in navolging van de uitspraak van de Reglementscommissie, van mening is dat [A] niet speelgerechtigd was op grond van het bepaalde in artikel 11 van het RWBV en regel 3 van de Spelregels veldvoetbal. De KNVB heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het voorafgaand aan de wedstrijd aan de scheidsrechter doorgeven van alle basisspelers en wisselspelers door middel van het vermelden van alle namen van de (wissel-)spelers op het wedstrijdformulier een voorwaarde is als bedoeld in artikel 5 van het RWBV. Dit oordeel is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, echter onbegrijpelijk. Of een speler speelgerechtigd is, wordt bepaald in artikel 7 van het RWBV. Ingevolge lid 1 van dit artikel is een speler speelgerechtigd als voldaan wordt aan de in artikel 5 van het RWBV genoemde voorwaarden. De voorwaarden in artikel 5 lijken limitatief en een opgave van de (wissel-)spelers voorafgaand aan de wedstrijd aan de scheidsrechter wordt niet als zodanig als voorwaarde vermeld. Indien vermelding op het wedstrijdformulier, althans een opgave aan de scheidsrechter voorafgaand aan de wedstrijd een voorwaarde is, dan valt niet in te zien waarom dit niet expliciet in artikel 5 van het RWBV is opgenomen. De opgenomen voorwaarden laten ook geen ruimte voor een nadere invulling.
In dit kader wordt er voorts op gewezen dat een verwijzing naar artikel 11 van het RWBV of voornoemde spelregel 3 ook niet is opgenomen in de voorwaarden van artikel 5 van het RWBV en evenmin wordt hiernaar in artikel 7 van het RWBV verwezen. De wijze waarop het Bekerreglement in combinatie met het RWBV is geredigeerd pleit ook niet voor de uit-leg van de Reglementscommissie en de KNVB. Voor de vraag of een speler (niet) speel-gerechtigd is, wordt in artikel 7 van het RWBV immers alleen verwezen naar artikel 5 van het RWBV en in artikel 5 staat geen vermelding naar andere artikelen of reglementen. Aan artikel 11 van het RWBV of spelregel 3 wordt dan niet meer toegekomen, althans niet voor de vaststelling of een speler speelgerechtigd is.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moet de onderhavige administratieve omissie aan de zijde van Kozakken Boys tot een andere categorie van ‘fouten’ worden gerekend dan overtreding van de in artikel 5 van het RWBV genoemde voorwaarden voor deelneming aan een wedstrijd door spelers. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat de in artikel 5 van het RWBV genoemde voorwaarden betrekking hebben op de ‘formele’ speelgerechtigdheid, in die zin dat de speler lid van de KNVB moet zijn, dat er geen sprake is van een schorsing, dat er in voorkomende gevallen een tewerkstellingsvergunning is verstrekt en dat de speler medisch is goedgekeurd. Voldoende is gebleken dat dit bij speler [A] allemaal in orde was en dat hij speelgerechtigd was als bedoeld in artikel 7 juncto artikel 5 van het RWBV.
De omissie ter zake het wedstrijdformulier dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter als een administratief verzuim te worden aangemerkt. De voorzieningenrechter zoekt hierbij aansluiting bij de (als productie 9F overgelegde) ‘Handleiding tuchtzaken amateurvoetbal - seizoen 2015/’16’ waarin het “niet volledig of onjuist invullen wedstrijdformulier” als een administratief verzuim wordt aangemerkt, waarop een boete van € 8,80 staat.
De Reglementscommissie heeft in haar uitspraak vermeld dat het van belang is dat de scheidsrechter voor de aanvang van de wedstrijd beschikt over de namen van alle basisspelers en wisselspelers. Naar voorlopig oordeel heeft Kozakken Boys voldoende aannemelijk gemaakt dat zij aan deze voorwaarde heeft voldaan. Hiertoe wordt overwogen dat van de zijde van de KNVB niet is weersproken dat Kozakken Boys de door haar genoemde kleurenprints, met daarop vermeld de namen van de basisspelers en de wisselspelers, waaronder ook [A] , heeft meegenomen en onder meer in de bestuurskamer en de persruimte heeft neergelegd. Voor deze stelling vindt de voorzieningenrechter steun in de verklaring van de 4e official ( [4e official] ) van 26 november 2015. Dat de precieze inhoud van de kleurenprints hem onbekend is, doet hieraan niet af. De KNVB heeft evenmin weersproken dat - ook - de naam van [A] voorafgaand aan de wedstrijd door de stadionspeaker is genoemd. Ook heeft de KNVB niet weersproken dat [A] meedeed met de warming-up en dat hij vervolgens in de dug-out plaatsnam. Hieruit volgt dat het evident was dat [A] als (wissel-)speler tot de selectie van Kozakken Boys behoorde.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat [A] met toestemming van de scheidsrechter in de 12e minuut van de wedstrijd is ingevallen, dat de scheidsrechter toestemming heeft gegeven om [A] in de rust van de wedstrijd aan het wedstrijdformulier toe te voegen en dat de scheidsrechter na afloop van de wedstrijd het wedstrijdformulier, met daarop inmiddels de naam van [A] vermeld, voor akkoord heeft ondertekend en naar de KNVB heeft gestuurd. Niet ten onrechte heeft Kozakken Boys hierbij nog verwezen naar regel 5 van de ‘Spelregels veldvoetbal’, waarin onder meer is bepaald dat elke wedstrijd onder leiding van een scheidsrechter staat, die het volledige gezag heeft om de spelregels toe te passen met betrekking tot de wedstrijd waarvoor hij is aangesteld, als ook dat de beslissingen van de scheidsrechter betreffende spelaangelegenheden bindend zijn. Ten slotte wordt er nog op gewezen dat de scheidsrechter (kennelijk) ook geen aanleiding heeft gezien om direct na het invallen van [A] , dan wel aan het begin van de tweede helft maatregelen te nemen. Hierbij kan gedacht worden aan het stilleggen van de wedstrijd teneinde opheldering te verkrijgen en/of om Kozakken Boys in de gelegenheid te stellen een andere wisselspeler in het veld te brengen, dan wel om de wedstrijd te staken.
Ten slotte heeft de KNVB geen overtuigende verklaring gegeven voor haar beslis-sing om de wedstrijd HBS - Kozakken Boys ongeldig te verklaren, terwijl bij brief van (eveneens) 18 november 2015 door de aanklager betaald voetbal wordt gesteld dat hij, gelet op de omstandigheden waaronder [A] is ingevallen, niet voornemens is om tuchtrechtelijke maatregelen te nemen tegen Kozakken Boys.
Gelet op de aard van de onderhavige kort gedingprocedure komt de voorzieningenrechter niet toe aan nadere bewijslevering ten aanzien van de verklaringen van zowel de scheidsrechter, als de 4e official als de teammanager van HBS..
Op grond van al het voorgaande wordt geoordeeld dat het niet vermelden van
[A] op het wedstrijdformulier redelijkerwijs niet tot de conclusie kan leiden dat hij niet speelgerechtigd was. Dat leidt er vervolgens toe dat voldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de KNVB de wedstrijd ten onrechte ongeldig heeft verklaard. De vordering van Kozakken Boys komt derhalve voor toewijzing in aan-merking, met dien verstande dat de vordering om Kozakken Boys toegelaten te houden tot de Bekercompetitie zal worden afgewezen, nu dat deel van de vordering te onbepaald is.

De beslissing

De voorzieningenrechter schorst het besluit van de KNVB van 18 november 2015, waarbij de gespeelde wedstrijd HBS - Kozakken Boys ongeldig is verklaard en waarbij is bepaald dat Kozakken Boys deze wedstrijd heeft verloren.

donderdag 3 december 2015

RCC: E-mailadressen leden sportbond zonder toestemming gebruikt

De klacht
Klager stelt dat afzender alle e-mailadressen van sportteams op de website van een sportbond heeft gekopieerd en toegevoegd aan een mailinglijst die is gebruik om via e-mail een product aan te prijzen. Ook klager heeft deze reclame per e-mail ontvangen. Afzender had hiervoor geen toestemming.

De reactie van afzender
Afzender is een startend bedrijf. Zij heeft e-mailadressen die vrij toegankelijk op een website staan gebruikt voor het verzenden van reclame via e-mail. Dat was de eerste mailing van afzender. Afzender was niet op de hoogte van het feit dat haar handelwijze niet is toegestaan en biedt excuses aan. Afzender beschouwt de zaak hiermee als afgedaan.

Het oordeel van de voorzitter
1)  Niet in geschil is dat afzender via internet e-mailadressen heeft verzameld van geadresseerden met wie nog geen klantrelatie bestond. Vervolgens heeft afzender aan deze geadresseerden reclame via e-mail verzonden zonder dat zij daaraan voorafgaand van de geadresseerden hiervoor toestemming had verkregen als bedoeld in artikel 1.3 van de Code reclame via e-mail 2012 (Code e-mail). De voorzitter oordeelt om die reden dat afzender in strijd met dit artikel heeft gehandeld.
2)  De voorzitter neemt nota van de mededeling van afzender dat zij betreurt dat zij e-mailadressen heeft gebruikt voor een mailing zonder voorafgaande toestemming. De voorzitter gaat ervan uit dat afzender niet opnieuw op een dergelijke wijze e-mailadressen zal verzamelen en deze vervolgens zal gebruiken om daaraan zonder voorafgaande toestemming reclame via e-mail te verzenden. Om die reden zal de voorzitter gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep en een aanbeveling achterwege laten.

De beslissing van de voorzitter

Op grond van het voorgaande heeft afzender in strijd met artikel 1.3 Code e-mail gehandeld.

maandag 30 november 2015

Kort Geding: Schorsing trainer van één jaar door KNVB niet in strijd met redelijkheid en billijkheid; marginale toetsing rechter


De feiten
Op 25 mei 2015 heeft in [woonplaats] een (amateur)voetbalwedstrijd plaatsgevonden tussen de eerste elftallen van [voetbalclub 1] en [voetbalclub 2]. De trainer was op dat moment trainer van [voetbalclub 2] .
Tijdens de wedstrijd heeft de trainer een rode kaart gekregen. Na afloop heeft zich in de bestuurskamer een incident voorgedaan, waarbij de trainer het arbitraal trio verbaal onheus heeft bejegend.
De scheidsrechter heeft op 25 mei 2015 een rapportage opgesteld over het incident, waarin hij melding maakt van de door hem geconstateerde overtredingen. Daarmee is de overtreding aanhangig geworden bij de Tuchtcommissie van de sectie amateurvoetbal van de KNVB (hierna: de tuchtcommissie). De assistent-scheidsrechters hebben op 26 mei 2015 eveneens een rapportage ingediend. De tuchtcommissie heeft de trainer naar aanleiding van deze rapportage op 28 mei 2015 een tenlastelegging gezonden.
Op 10 juni 2015 heeft de tuchtcommissie mondeling onderzoek gedaan, ter gelegenheid waarvan zes personen zijn gehoord, waaronder beide assistent-scheidsrechters, de trainer en de voorzitter en secretaris van [voetbalclub 2] .
Bij uitspraak van 24 juni 2015 heeft de tuchtcommissie bewezen verklaard:

“Dat u zich tijdens en na de wedstrijd [voetbalclub 1] - [voetbalclub 2] d.d. 25 mei 2015 te [woonplaats] onbehoorlijk heeft gedragen door:
1. Het bedreigen van de scheidsrechter(s) met de woorden: ‘jij vuile racist, jij moet snel naar je fucking god bidden want dit is het einde van het leven voor jou. ga maar fucking bidden want dit is echt het einde voor jou. Je zult het fucking bidden nodig hebben, vuile racist.’
2. Het beledigen van de scheidsrechter(s) met de woorden: ‘racist’, ‘jullie hebben mij genaaid’, ‘jullie zijn flikkers’, ‘het is een schande en jullie zijn een schande’, ‘jullie zijn vuile racisten’, ‘vuile fucking racisten’, ‘fucking brilsmurf’, ‘fucking kale’
3. Het op agressieve wijze belagen van de scheidsrechter(s)
(Artikel 2 lid 2 sub b Algemeen Reglement)”

De tuchtcommissie heeft de trainer daarop als volgt beslist:
STRAFMOTIVERING
(…)
De tuchtcommissie heeft zich bij het bepalen van de strafmaat in eerste aanleg afgevraagd of er sprake is geweest van een excessieve overtreding, waarbij dient te worden vastgesteld of de geuite bedreigingen ernstig (…) zijn geweest. De tuchtcommissie is van oordeel dat de strekking van de woorden in combinatie met de houding van betrokkene als excessief bestempeld en ook betraft dienen te worden.
De richtlijn voor het ernstig bedreigen van de scheidsrechter schrijft conform paragraaft 2.3.2.2 van de Handleiding tuchtzaken amateurvoetbal - seizoen 2014/’15 een schorsing van 12 maanden t/m ontzetting uit het lidmaatschap als straf voor.
De tuchtcommissie is van oordeel dat alleen al de geuite bedreigingen op zich zouden leiden tot de minimale straf. Daarnaast heeft de tuchtcommissie bij het bepalen van de strafoplegging het volgende in acht genomen:
-          Dat betrokkene na afloop van de wedstrijd de mogelijkheid heeft gehad om zich te bezinnen en er zodoende voor heeft kunnen kiezen om niet naar de bestuurskamer te gaan.
-          Dat betrokkene tijdens de wedstrijd de assistent-scheidsrechter bij zijn arm heeft gepakt.
-          Dat er naast bedreigingen ook beledigingen zijn geuit door betrokkene.
-          De strafkaart van betrokkene, waarop valt af te lezen dat dit de derde overtreding van betrokkene is dit seizoen.
Hierdoor heeft de tuchtcommissie besloten om af te wijken van de minimale straf ten nadele van betrokkene. Deze afwijking komt ten uiting in het voorwaardelijke deel van de straf.
STRAFOPLEGGING
(…)
-          Een schorsing van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De ingangsdatum van de straf is 24 juni 2015.
Dit houdt in dat betrokkene gedurende de schorsing niet aan wedstrijden in de zaal of op het veld noch aan zaal- of veldtrainingen mag deelnemen, geen functie binnen de KNVB of binnen een vereniging mag vervullen en op geen enkele wijze, actief of passief, mag deelnemen aan activiteiten binnen de KNVB of binnen een vereniging.”

De trainer heeft op 25 juni 2015 beroep ingesteld tegen de uitspraak. Bij uitspraak van 13 juli 2015 heeft de commissie van beroep de uitspraak van de tuchtcommissie van 24 juni 2015 bevestigd. Vervolgens heeft de trainer op 7 augustus 2015 een herzieningsverzoek ingediend. Dit verzoek is door de commissie van beroep afgewezen op 28 augustus 2015.

Het geschil
De trainer vordert schorsing van de uitspraak waarbij de trainer is geschorst.

De beoordeling
De trainer heeft onweersproken gesteld dat de werkzaamheden die hij voor [voetbalclub 2] verrichtte zijn voornaamste bron van inkomen vormden en dat hij ten gevolge van de schorsing geen inkomen meer ontvangt. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de KNVB haar tuchtrechtspraak statutair heeft belegd bij onafhankelijke organen van de KNVB, waaronder de tuchtcommissie van de sectie amateurvoetbal. De uitspraken van die commissie betreffen daarmee besluiten van een orgaan van de rechtspersoon, zodat de nietigheid en/of vernietigbaarheid van deze uitspraken getoetst dienen te worden aan de in de artikelen 2:14 lid 1 BW en 2:15 lid 1 BW opgenomen criteria.
De trainer heeft verzocht om schorsing van de uitspraak nu deze de toets van de redelijkheid en billijkheid niet kan doorstaan en in een bodemprocedure geen stand zal houden. De voorzieningenrechter begrijpt de vordering aldus dat de trainer meent dat de uitspraak vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW. De voorzieningenrechter dient bij een dergelijke vordering het bestreden besluit marginaal te toetsen, waarbij als toetsingskader geldt of de tuchtcommissie en/of de commissie van beroep in redelijkheid en naar billijkheid tot diens uitspraken konden komen en het besluit bij de bodemrechter stand zal houden.
Tussen partijen is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling debat ontstaan of de vordering zich dient te richten tegen de uitspraak van de tuchtcommissie of de commissie van beroep. de trainer heeft bij dagvaarding terecht schorsing van het besluit van de tuchtcommissie gevorderd, nu de vraag of het orgaan van de KNVB in redelijkheid en naar billijkheid tot diens besluit moet komen met name ziet op de wijze waarop de tuchtcommissie de procedure heeft vormgegeven en de strafmaat heeft gemotiveerd. Bovendien zou schorsing van het besluit van de commissie van beroep niet tot een voor de trainer gunstig resultaat leiden, nu daarmee het besluit van de tuchtcommissie in stand gelaten wordt.
de trainer heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de uitspraak van de tuchtcommissie vernietigbaar is enerzijds aangevoerd dat de tuchtcommissie ten onrechte geen getuigen aan de zijde van de trainer heeft gehoord en anderzijds dat de opgelegde schorsing disproportioneel is gezien de persoonlijke situatie van de trainer .
Ten aanzien van de getuigen geldt dat zijdens de KNVB onweersproken is gesteld dat zij in de schriftelijke oproeping voor de mondelinge behandeling heeft gewezen op de mogelijkheid om getuigen te doen horen. de trainer heeft echter niet op voorhand opgave gedaan van de door hem gewenste getuigen, noch heeft hij ter gelegenheid van het mondeling onderzoek van 10 juni 2015 de tuchtcommissie verzocht om getuigen te horen. Overigens zijn bij het mondeling onderzoek wel getuigen van de zijde van [voetbalclub 2] gehoord. Daarmee staat voldoende vast dat de trainer weliswaar de mogelijkheid heeft gehad om getuigen te laten horen, maar dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Dat deze getuigen niet zijn gehoord kan de trainer dan ook niet aan de KNVB tegenwerpen. Daarbij geldt bovendien dat in dit kort geding ook niet is gebleken wat deze getuigen zouden hebben kunnen verklaren en of dit de tuchtcommissie tot een ander oordeel had kunnen brengen. Daaruit volgt reeds dat de tuchtcommissie in redelijkheid en naar billijkheid tot haar bewezenverklaring heeft kunnen komen, nu de gestelde disproportionaliteit slechts ziet op de opgelegde straf. Onvoldoende aannemelijk is dan ook dat de bodemrechter op deze grond over zal gaan tot vernietiging van het besluit.
Ten aanzien van de gehanteerde strafmaat geldt dat in artikel 25 lid 3 onder b van het Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal is bepaald dat voor excessieve overtredingen zoals door de trainer begaan onvoorwaardelijke minimum- en maximumstraffen gelden. Uit het in een bijlage bij dat reglement opgenomen ‘Overzicht excessen en onvoorwaardelijke minimum- en maximumstraffen excessen’ blijkt dat voor ‘Ernstige bedreiging’ de geldende minimumstraf een schorsing van 12 maanden bedraagt en de maximumstraf ontzetting uit het lidmaatschap van de KNVB betreft. Zoals blijkt uit de hiervoor opgenomen strafmotivering heeft de tuchtcommissie aansluiting gezocht bij de vastgestelde minimumstraf. De door haar geconstateerde strafverzwarende omstandigheden heeft zij tot uitdrukking gebracht in een voorwaardelijke sanctie.

Daaruit volgt dat de door de tuchtcommissie opgelegde straf geheel binnen het door de KNVB opgestelde kader past, waarbij de tuchtcommissie voor het onvoorwaardelijke deel van de straf heeft volstaan met de minimum. Als zodanig acht de voorzieningenrechter, marginaal toetsend, de straf dan ook niet disproportioneel. Voor zover de voorzieningenrechter het betoog van de trainer zo moet begrijpen dat de tuchtcommissie, gezien de belangen van de trainer , die naar eigen zeggen met [voetbalclub 2] opstaat en naar bed gaat, af had moeten wijken van de minimumstraf treft dit evenmin doel. Tegenover het belang van de trainer om bij [voetbalclub 2] werkzaam te kunnen zijn staat immers het zwaarwegende belang van de KNVB om geweld en agressie in het amateurvoetbal waar mogelijk uit te bannen. Dat de tuchtcommissie het laatste belang kennelijk zwaarder heeft laten wegen is alleszins te billijken, zodat zij in redelijkheid en naar billijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen en het besluit dan ook stand zal houden bij de bodemrechter. De vordering zal worden afgewezen.

vrijdag 30 oktober 2015

Uitleg sponsorovereenkomst Clafis Ingenieurs/ Sport Navigator


Clafis is een landelijk opererend ingenieursbureau. Sport Navigator houdt zich bezig met sportmarketing en sportmanagement. Zij heeft professionele schaatsers uit verschillende landen onder contract en ondersteunt deze schaatsers op commercieel gebied. Zij werft daartoe sponsors. Tegen betaling door de sponsor voeren de schaatsers het logo van de sponsor op hun schaatspak tijdens (internationale) wedstrijden.
Partijen hebben vanaf 2008 zaken met elkaar gedaan. Op 30 mei 2008 hebben zij een sponsorcontract gesloten voor de periode tot en met 1 april 2010 (de “Logo overeenkomst 2008-2010”). Hierin is opgenomen dat Sport Navigator zal zorgdragen voor een dominante logopositie voor Clafis tijdens internationale ISU langebaan schaatsevenementen met inzet van internationale schaatsers. De schaatsers zouden worden voorzien van het Clafis logo op de schouder van het wedstrijdpak, links of rechts, en de zijkant van de warming-up- c.q. podiummuts. Partijen hebben vervolgens een aanvullende overeenkomst gesloten voor de periode van 23 december 2008 tot en met 1 april 2009 (de “Aanvullende Logo overeenkomst 2008-2009”). Daarin is geregeld dat Sport Navigator zal zorgdragen voor extra logo-exposure voor Clafis tijdens alle nog komende internationale ISU langebaan schaatsevenementen. De schaatsers zouden worden voorzien van het Clafis logo op het linkerbeen van het wedstrijdpak, tegen een door Clafis te betalen extra vergoeding. Op 19 oktober 2009 hebben partijen opnieuw een aanvullende overeenkomst gesloten, nu voor de periode tot en met 1 april 2010 (de “Aanvullende Logo overeenkomst 2009-2010”). Daarin is geregeld dat Sport Navigator zal zorgdragen voor massale logo exposure voor Clafis tijdens alle komende internationale ISU langebaan schaatsevenementen. De schaatsers zouden worden voorzien van het Clafis logo op het linkerbeen van het wedstrijdpak (het schouderlogo uit de oorspronkelijke logo overeenkomst kwam te vervallen), ook weer tegen een extra vergoeding.
Partijen hebben vervolgens een nieuw sponsorcontract gesloten voor de periode van 3 mei 2010 tot en met 1 april 2014 (de “Logo-overeenkomst 2010-2014”). Sport Navigator is hierin aangeduid als SN en Clafis als CE.
In de considerans van de overeenkomst staat onder meer:
“(…) SN in staat is gebleken een constante dominante logo-positie te kunnen realiseren. Dit is wat CE ook van SN wenst af te nemen tijdens belangrijke internationale schaatswedstrijden. Alle schaatsers, verbonden met SN, zullen (voor zover van toepassing) hun wedstrijden zoals bijv. EK Allround, WK afstanden, WK Allround, WK Sprint en de wedstrijden van de World Cup rijden met het logo van CE volgens de bepalingen zoals vastgelegd in deze overeenkomst; (…)”

De overeenkomst houdt verder, voor zover hier van belang, het volgende in:

“Artikel 2 – Diensten SN

1.      SN zal zorgdragen voor een dominante logo-positie voor CE tijdens komende internationale ISU lange baan schaatsevenementen met inzet van internationale schaatsers. Deze internationale schaatsers zullen daar waar mogelijk worden voorzien van het logo van CE. Doelstelling is dat minimaal 50% van alle buitenlandse deelnemers aan de EK’s Allround en de WK’s Sprint deze evenementen hun races zullen rijden met het logo van CE.

2.      De EK’s Allround en de WK’s Sprint zullen als meetmoment gelden om te bepalen of de doelstelling van 50% is gehaald. Hierbij geldt steeds dat deze schaatsers ook tijdens al hun andere internationale wedstrijden, voor zover van toepassing, in het onderhavige seizoen dit logo zullen dragen. Het spreekt voor zich dat SN zich zal inspannen om voorts zoveel mogelijk overige schaatsers van het CE logo te voorzien teneinde een zo maximaal mogelijke exposure te behalen ten tijde van de terzake doende internationale wedstrijden.

3.      De schaatsers worden van het logo voorzien op de volgende plaatsen:
- Op het linkerbeen van het wedstrijdpak
- Op het linkerbeen van de inrijbroek

4.      Indien met betrekking tot de onder artikel 2.3 genoemde logoplaatsen reeds bestaande afspraken gelden tussen schaatser en bond, bond en bedrijfsleven of schaatser en bedrijfsleven, zal door SN indien mogelijk een alternatieve positie worden gekozen.

5.      (…)”

Artikel 3 – Financiële verplichtingen

1.      CE gaat met SN een betalingsverplichting aan, m.b.t. hetgeen in artikel 2 is overeengekomen, voor een totaal bedrag van (…) in het eerste jaar van deze overeenkomst.

2.      Ieder volgend jaar zal, gedurende de looptijd van deze overeenkomst, het bedrag overeengekomen in artikel 3.1 jaarlijks verhoogd worden met (…).

(…)

5. In artikel 2 is overeengekomen wat de beoogde logo-positie zal zijn. Indien dit niet wordt gerealiseerd (al dan niet op de overeengekomen plaatsen) dan wordt de betalingsverplichting van CE gereduceerd volgens de volgende staffel:
- Indien een logo-positie, o.b.v. hetgeen is overeengekomen in artikel 2, van minder dan 20% van 50% van het totale deelnemersveld wordt gerealiseerd dan heeft CE een betalingsverplichting van 25% van het bedrag;
- Indien, o.b.v. hetgeen is overeengekomen in artikel 2, 20% - 40 % van 50% wordt gerealiseerd dan voldoet CE 60 % van het bedrag;
- Indien, o.b.v. hetgeen is overeengekomen in artikel 2, 40 % - 70 % van 50% wordt gerealiseerd dan voldoet CE 80 % van het bedrag;
- Indien, o.b.v. hetgeen is overeengekomen in artikel 2, meer dan 75 % van 50% wordt gerealiseerd dan voldoet CE het volledige bedrag.
- Voor elke 10% boven de overeengekomen 100% van 50% zal CE 5% boven op het bedrag betalen.

(…).

Artikel 5 – Exclusiviteit

1. CE en SN zullen geen nieuwe partnerships overeenkomen die de rechten en positie van de andere partij in deze overeenkomst ondermijnt met dien verstande dat zulks enkel betrekking heeft op de logo-posities zoals beschreven in artikel 2.3 van deze overeenkomst op straffe van een dwangsom van € 50.000,= excl. BTW per gebeurtenis.

(…)

3. CE zal in geen geval rechtstreeks schaatsers en/of bonden benaderen dan wel overeenkomsten aangaan op straffe van een dwangsom van € 50.000,= excl. BTW per gebeurtenis.

Artikel 6 – Informatie en vertrouwelijkheid

1.      Partijen zullen elkaar alle informatie verschaffen welke redelijkerwijs noodzakelijk is voor uitvoering van deze overeenkomst (…).
2.      (…)

3.      SN zal CE inzicht verschaffen met welke bonden/schaatsers tot overeenstemming is gekomen. (…)

Artikel 7 – Publicaties

1. Partijen zullen alleen met wederzijdse instemming in reclame-uitingen en/of andere publicaties mededeling doen over deze overeenkomst/samenwerking.

(…)

Artikel 9 – Contractuele relatie tussen SN en bonden/schaatsers

1.      SN sluit overeenkomsten met de schaatsers waarin zij de met CE in deze overeenkomst en eventueel aanvullend gemaakte afspraken, vastlegt.

2.      SN zal zich inspannen om met de bonden/schaatser een akkoord te sluiten voor plaatsing van het logo van CE op de overeengekomen logopositie, zoals bepaald in artikel 2, en het niet aanbrengen van logo’s, op willekeurig welke positie, van ondernemingen die zich in dezelfde branche begeven als CE.
(…)”

Op 13 maart 2014 heeft de directeur van Clafis bekend gemaakt dat Clafis een eigen schaatsploeg zal starten. Bij brief van 10 april 2014 heeft (de advocaat van) Sport Navigator aan Clafis meegedeeld dat Clafis door deze mededelingen onder meer in strijd met de artikelen 5 en 7 van de overeenkomst heeft gehandeld en dat Clafis aansprakelijk is voor de door Sport Navigator geleden schade, alsmede dat Clafis een boete van € 700.000,-- heeft verbeurd. Bij brief van 24 april 2014 heeft Clafis de aansprakelijkheid van de hand gewezen en op grond van artikel 6 van de overeenkomst Sport Navigator verzocht haar te informeren over de schaatsers/bonden die aan Sport Navigator verbonden zijn geweest tijdens de duur van de Logo-overeenkomst 2010-2014, welke van die schaatsers met het logo van Clafis hebben gereden tijdens de belangrijkste wedstrijden en welke exposurepercentages werden gehaald. Sport Navigator heeft Clafis aangeboden haar te informeren over welke buitenlandse schaatsers in de jaren 2010-2014 met het Clafis logo hebben gereden op de EK’s Allround en WK’s Sprint, wat de exposurepercentages bij deze wedstrijden waren en met welke schaatsers Sport Navigator gedurende de duur van de Logo-overeenkomst 2010-2014 tot overeenstemming is gekomen over het rijden met het Clafis logo. Sport Navigator heeft daarbij aangegeven dat Clafis op grond van de Logo-overeenkomst 2010-2014 geen recht had op informatie over andere internationale toernooien dan de EK’s Allround en WK’s Allround (bedoeld is kennelijk: WK’s Sprint, hof), als ook geen recht had op informatie over welke schaatsers en bonden bij Sport Navigator zijn aangesloten. Sport Navigator heeft daarbij voorts als voorwaarde gesteld dat zij met het verstrekken van de door haar voorgestelde informatie aan haar informatieverplichting zou hebben voldaan en dat na het verstrekken van informatie en de overzichten het door Clafis aangekondigde kort geding zou worden ingetrokken. Clafis is hiermee niet akkoord gegaan.


De beoordeling

Rechtsverwerking?
De grieven II tot en met IV zijn gericht tegen het oordeel in rov. 4.1 van het vonnis dat het beroep van Sport Navigator op rechtsverwerking niet slaagt. Sport Navigator betoogt dat Clafis, door ieder jaar 100% van de gefactureerde vergoeding te betalen, verder niet te verzoeken om informatie en de door Sport Navigator gestuurde overzichten te accepteren, afstand heeft gedaan van haar recht om alsnog informatie op te vragen, althans haar recht op dit punt heeft verwerkt. In dit standpunt wordt Sport Navigator niet gevolgd. Voorop staat dat voor het aannemen van rechtsverwerking enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende is. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Voor afstand van recht is een door verklaringen of gedragingen van Clafis opgewekt vertrouwen dat een recht wordt prijsgegeven vereist, nu niet is gesteld of gebleken dat Clafis haar wil daartoe aan Sport Navigator door een verklaring heeft geopenbaard. Sport Navigator, op wie hier de stelplicht rust, heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om zulks hier aan te nemen. Daarbij is (wat betreft het beroep op rechtsverwerking) allereerst van belang dat Sport Navigator niet heeft toegelicht op welke wijze zij wordt benadeeld doordat Clafis aanspraak maakt op de door haar gevraagde informatie, zodat moet worden aangenomen dat van een dergelijke benadeling geen sprake is. Voorts geldt dat, zoals de voorzieningenrechter heeft vastgesteld, het jaartarief aan het begin van ieder jaar door Sport Navigator werd gefactureerd en vervolgens door Clafis, conform de overeenkomst, in vier gelijke termijnen werd betaald. Door de in rekening gebrachte vergoeding te betalen, heeft Clafis dan ook slechts aan haar contractuele verplichting op dit punt voldaan. Uit het feit dat Clafis in dat stadium niet om nadere informatie over de prestaties van Sport Navigator vroeg, kon Sport Navigator niet zonder meer afleiden dat Clafis geen aanspraak meer zou maken op haar recht op (nadere) informatieverstrekking, noch mocht zij het niet vragen om nadere informatie redelijkerwijze opvatten als een tot haar gerichte verklaring welke ertoe strekte dat Clafis haar rechten op dat punt prijsgaf. De grieven II tot en met IV falen derhalve.

Beroep binnen bekwame tijd?
Met de grieven V en VI keert Sport Navigator zich tegen de verwerping van haar beroep op artikel 6:89 BW (De schuldeiser kan op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd Red.). Sport Navigator wijst erop dat Clafis informatie wenst te verkrijgen om na te gaan of Sport Navigator is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst en of Clafis recht heeft op terugbetaling van sponsorgelden. Naar Sport Navigator stelt, heeft zij elk seizoen vele schaatsers met het logo van Clafis (op het linkerbeen) laten rijden en heeft zij geregeld informatie daarover aan Clafis verstrekt, zodat Clafis zelf de exposurepercentages kon berekenen. Sport Navigator bestrijdt daarmee dat zij nog aanvullende informatie zou moeten verstrekken. Bovendien voert zij aan dat Clafis heeft verzuimd te onderzoeken of de prestatie beantwoordde aan hetgeen was overeengekomen. Clafis kan dit niet verbloemen door nu alsnog allerlei informatie op te vragen, aldus Sport Navigator. Naar het hof begrijpt stelt Sport Navigator zich hiermee op het standpunt dat Clafis geen belang meer heeft bij de door haar gevraagde informatie, omdat zij zich in een eventuele procedure niet meer kan beroepen op een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Ook voor dit standpunt ziet het hof echter onvoldoende grond. Clafis heeft onweersproken gesteld dat pas in het laatste seizoen vragen bij haar rezen over de nakoming van de contractuele verplichtingen door Sport Navigator. Zij heeft toen om nadere informatie gevraagd. Uit hetgeen Sport Navigator heeft gesteld, volgt niet dat Clafis al eerder aanleiding had moeten zien om onderzoek naar de door Sport Navigator verrichte prestaties (en de door Sport Navigator opgegeven resultaten) te doen. Het betoog dat Clafis niet binnen bekwame tijd onderzoek heeft gedaan en dus ook niet tijdig over een eventuele tekortkoming heeft geklaagd, gaat naar voorlopig oordeel van het hof dan ook niet op. Niet in geschil is verder dat de informatie over de bonden/schaatsers die tijdens de contractperiode aan Sport Navigator waren verbonden, welke schaatsers hebben gereden met het Clafis logo en welke exposurepercentages zijn behaald, tot het domein behoort van Sport Navigator. Sport Navigator stelt weliswaar dat zij in ieder geval voor elk jaar een overzicht heeft gestuurd van alle schaatsers die met een logo van Clafis hebben gereden, maar daarmee heeft zij niet alle voor Clafis mogelijkerwijs relevante informatie verstrekt om na te kunnen gaan of Sport Navigator aan haar verplichtingen uit de Logo-overeenkomst 2010-2014 heeft voldaan (voor het berekenen van het in artikel 2.1 van de Logo-overeenkomst 2010-2014 genoemde exposurepercentage dient Clafis bijvoorbeeld te weten wie er allemaal zijn gestart tijdens de verschillende EK’s Allround en WK’s Sprint). Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet van Clafis kan worden verlangd dat zij de ontbrekende informatie zelf uit openbare bronnen vergaart. Voor zover Sport Navigator zich op het standpunt stelt dat Clafis geen belang heeft bij de gevraagde informatie, volgt het hof haar daarin dus ook niet. Daarmee falen ook de grieven V en VI.

Spoedeisend belang?
Met grief VIII keert Sport Navigator zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Sport Navigator een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering (rov. 4.4 van het vonnis). Sport Navigator wijst erop dat zij heeft aangeboden om informatie over de EK’s Allround en WK’s Sprint te verstrekken, onder de voorwaarde dat Clafis het kort geding zou intrekken en een verklaring zou afgeven. Dat zij deze voorwaarden heeft gesteld en Clafis daarmee niet akkoord is gegaan, maakt volgens haar nog niet dat Clafis een spoedeisend belang heeft bij het verkrijgen van de informatie. Bij de beoordeling hiervan stelt het hof voorop dat de vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, beantwoord dient te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Clafis heeft als spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen aangevoerd dat zij op korte termijn haar rechtspositie kan bepalen: nadat zij de gevraagde informatie heeft ontvangen, kan zij bepalen of sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming door Sport Navigator; dit kan vervolgens aanleiding zijn voor een bodemprocedure waarin schadevergoeding wordt gevorderd. Naar het oordeel van het hof heeft Clafis hiermee haar spoedeisend belang bij de voorziening als zodanig voldoende aannemelijk gemaakt. Van belangen die daartegen moeten worden afgewogen, is (behalve ten aanzien van de vorderingen tot overlegging van contracten en afgifte van de in beslag genomen informatie, die in het incidenteel appel aan de orde komen) verder niet gebleken. Dat Sport Navigator zich vóór de procedure onder bepaalde voorwaarden bereid heeft verklaard om informatie te verstrekken, maakt het voorgaande niet anders. Waar het om gaat, is dat Sport Navigator de informatie - ook die waarvan zij het belang voor Clafis op zichzelf erkende - (tot het vonnis) feitelijk niet heeft verstrekt. De grief treft dus geen doel.

Recht op opgave van schaatsers/schaatsbonden?
Grief IX is gericht tegen de veroordeling van Sport Navigator om aan Clafis opgave te doen van alle schaatsers/schaatsbonden die in de contractperiode aan haar waren verbonden (dictum onder 5.1. sub a van het vonnis). Volgens Sport Navigator is deze veroordeling in tegenspraak met rov. 4.5 van het vonnis, waarin de voorzieningenrechter overweegt dat niet aannemelijk is dat partijen zijn overeengekomen dat alle aan Sport Navigator verbonden schaatsers bij alle internationale wedstrijden met het logo op het linkerbeen zouden rijden. Naar het voorlopig oordeel van het hof ziet Sport Navigator er hiermee echter aan voorbij dat Clafis op grond van het bepaalde in artikel 6.3 van de Logo-overeenkomst 2010-2014 (gelezen in het licht van de considerans van de overeenkomst) al zonder meer aanspraak op deze informatie had. Deze grief kan Sport Navigator daarom niet baten. Ten overvloede merkt het hof op dat, zoals hierna zal blijken, naar zijn voorlopig oordeel wel degelijk het hiervoor genoemde uitgangspunt tussen partijen geldt (zie rov. 4.18).
 
Onduidelijk welke bescheiden moeten worden overlegd?
Grief X is gericht tegen de veroordeling van Sport Navigator om opgave te doen van de exposurepercentages, “onder overlegging van voldoende gespecificeerde bescheiden waaruit zulks blijkt”. Volgens Sport Navigator is onduidelijk op welke bescheiden de voorzieningenrechter hiermee doelt. Clafis heeft vanwege de onduidelijkheid die hierover klaarblijkelijk is ontstaan haar eis gewijzigd, in die zin dat zij nu onder 1 sub c om overlegging van door de organisatoren van de wedstrijden opgestelde startlijsten vraagt. Het hof maakt hieruit op dat Clafis haar oorspronkelijke vordering tot overlegging van (niet nader omschreven) bescheiden in dit verband niet heeft gehandhaafd. Het desbetreffende onderdeel van de veroordeling moet daarom worden geschrapt. In zoverre slaagt grief X.

In het incidenteel hoger beroep verder:
In de memorie van grieven in incidenteel appel heeft Clafis verwezen naar haar stellingen in het principaal appel, inhoudende dat in het kader van de Logo-overeenkomst 2010-2014 aan haar een exclusief recht op vermelding van haar logo op het linkerbeen van alle aan Sport Navigator verbonden schaatsers en schaatsbonden bij alle belangrijke internationale schaatswedstrijden is toegezegd. Daarmee keert Clafis zich onmiskenbaar tegen het oordeel van de voorzieningenrechter (in rov. 4.5 van het bestreden vonnis) dat niet aannemelijk is dat de Logo-overeenkomst 2010-2014 daartoe strekt. Clafis heeft verder betoogd dat de voorzieningenrechter haar volledige vordering had moeten toewijzen en niet had mogen volstaan met enkel de verplichting tot het verschaffen van gegevens omtrent de schaatsers die deelnamen aan de EK’s Allround en WK’s Sprint in de contractperiode. Daarmee keert Clafis zich ook tegen het oordeel van de voorzieningenrechter (eveneens in rov. 4.5 van het vonnis) dat Sport Navigator slechts gehouden is informatie te verschaffen over de EK’s Allround en WK’s Sprint. Sport Navigator heeft dit blijkens haar reactie in de memorie van antwoord en tijdens het pleidooi ook zo begrepen. Het standpunt van Sport Navigator dat Clafis geen (voldoende kenbare) grieven tegen het vonnis heeft aangevoerd en daarom niet-ontvankelijk is in het incidenteel hoger beroep, wordt daarom verworpen.
Het bezwaar van Sport Navigator tegen de eiswijziging ziet in de eerste plaats op de vordering tot overlegging van contracten tussen Sport Navigator en schaatsers/bonden.
Sport Navigator voert daarbij aan dat het overleggen van contracten door Clafis in eerste aanleg bewust buiten de rechtsstrijd tussen partijen is gehouden, zodat de voorzieningenrechter daarover geen oordeel heeft gegeven. Volgens Sport Navigator maakt Clafis misbruik van procesrecht door nu alsnog deze vordering in te stellen. Het hof volgt Sport Navigator niet in dit betoog. Juist is dat Clafis in eerste aanleg - in het kader van haar vordering ex artikel 843a Rv - te kennen heeft gegeven dat zij niet om inzage verzocht in de onderliggende contracten tussen Sport Navigator en alle respectievelijke schaatsbonden en schaatsers en dat zij zich kon voorstellen dat inzage daarin te zeer indruist tegen de belangen van Sport Navigator. Dat maakt echter nog niet dat het in hoger beroep alsnog vorderen van overlegging van de bedoelde contracten, kennelijk op grond van een gewijzigd standpunt van Clafis over het belang dat zij bij het verkrijgen van deze informatie heeft, in strijd komt met de eisen van een goede procesorde. Dat hierdoor slechts in één feitelijke instantie over deze vordering wordt beslist, maakt dit niet anders: dit is inherent aan het gegeven dat de eiser ook in beroep nog zijn eis kan wijzigen op de voet van artikel 130 Rv (vgl. artikel 353 Rv).

Sport Navigator maakt verder bezwaar tegen de eiswijziging die betrekking heeft op de afgifte van de in beslag genomen stukken. Sport Navigator voert daarbij aan dat er op oneigenlijke gronden en onnodig beslag is gelegd door Clafis en dat, doordat de vordering tot afgifte pas in hoger beroep is ingediend, haar de mogelijkheid is ontnomen om een eis in reconventie in te stellen tot opheffing van het beslag. Hoewel dat laatste juist is, ziet het hof daarin onvoldoende reden om de eiswijziging in strijd te achten met de eisen van een goede procesorde en daarom niet toe te staan. Het standpunt dat het beslag onnodig en op oneigenlijke gronden is gelegd, levert geen reden op om de eiswijziging als zodanig niet toe te staan, maar betreft een inhoudelijk verweer dat zo nodig hierna zal worden onderzocht.

Het bezwaar van Sport Navigator tegen de eiswijziging wordt daarom verworpen.

Voor het antwoord op de vraag op welke informatie Clafis aanspraak kan maken, is allereerst van belang wat de inhoud is van de verplichtingen die uit de Logo-overeenkomst 2010-2014 voor partijen voortvloeien. Deze inhoud moet worden vastgesteld door uitleg van de overeenkomst aan de hand van de zogenaamde Haviltex-maatstaf, waarbij het niet enkel aankomt op de letterlijke tekst van de overeenkomst, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden, gewaardeerd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

In de considerans van de Logo-overeenkomst 2010-2014 staat dat alle schaatsers, verbonden met Sport Navigator, (voor zover van toepassing) hun wedstrijden zoals bijvoorbeeld het EK Allround, WK afstanden, WK Allround, WK Sprint en wedstrijden van de Worldcup zullen rijden met het logo van Clafis, volgens de bepalingen zoals vastgelegd in de overeenkomst. In artikel 2 is uitgewerkt welke diensten Sport Navigator in dit kader zal leveren. Sport Navigator zal zorgdragen voor een dominante logopositie voor Clafis tijdens de internationale langebaan schaatsevenementen met inzet van internationale schaatsers, door deze schaatsers daar waar mogelijk van het logo van Clafis te voorzien. Als doelstelling is geformuleerd dat minimaal 50% van de buitenlandse deelnemers aan de EK’s Allround en WK’s Sprint hun races met het logo van Clafis zullen rijden. Daarbij is bepaald dat de EK’s Allround en WK’s Sprint als meetmoment zullen gelden om te bepalen of de doelstelling van 50% is gehaald. Daaraan is toegevoegd dat de bedoelde schaatsers ook tijdens alle andere internationale wedstrijden voor zover van toepassing het logo van Clafis zullen dragen en dat Sport Navigator zich ervoor zal inspannen om zoveel mogelijk overige schaatsers van het Clafis logo te voorzien. In artikel 2 lid 3 is de logopositie (het linkerbeen van het wedstrijdpak en de inrijbroek) vastgesteld. In artikel 2 lid 4 is bepaald dat, indien met betrekking tot de bedoelde logoplaats al bestaande afspraken gelden tussen schaatsers, bond en bedrijfsleven, Sport Navigator zo mogelijk een alternatieve positie zal kiezen. In artikel 3 lid 5 is de hoogte van de betalingsverplichting van Clafis gekoppeld aan de mate waarin de in artikel 2 genoemde doelstelling is gehaald. In artikel 9 lid 2 is ten slotte bepaald dat Sport Navigator zich zal inspannen om met de bonden/schaatsers een akkoord te sluiten voor plaatsing van het logo van Clafis op de overeengekomen logopositie zoals bepaald in artikel 2.

Naar het voorlopig oordeel van het hof volgt uit deze bepalingen dat Sport Navigator zich ertoe heeft verbonden om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk internationale schaatsers met het logo van Clafis op het linkerbeen van het wedstrijdpak hun internationale wedstrijden zouden schaatsen. Op grond van deze contractsbepalingen stond het Sport Navigator in beginsel niet vrij om met bonden of schaatsers “concurrerende” afspraken te maken over het dragen van andere logo’s op de aan Clafis toegezegde positie. Alleen was voorzien in de mogelijkheid dat tussen schaatser en bond, bond en bedrijfsleven of schaatser en bedrijfsleven al bestaande afspraken voor die logopositie golden. Voor dat geval schreef artikel 2 lid 4 voor dat Sport Navigator dan zo mogelijk een alternatieve positie zou kiezen.

Dat de EK’s Allround en WK’s Sprint als meetmoment zijn aangeduid om te bepalen of de doelstelling is gehaald, waaraan de omvang van de door Clafis verschuldigde vergoeding is gekoppeld, wil naar het voorlopig oordeel van het hof niet zeggen dat alleen het resultaat tijdens die evenementen van belang is voor het antwoord op de vraag welke verplichtingen Sport Navigator jegens Clafis heeft op grond van de Logo-overeenkomst 2010-2014. Zoals hiervoor is weergegeven, is in de overeenkomst immers nadrukkelijk vermeld dat de desbetreffende schaatsers ook tijdens andere internationale wedstrijden het Clafis-logo zullen dragen. Op grond van het uitgangspunt in de considerans en de uitwerking daarvan in de artikelen 2 en 9 van de overeenkomst, mocht Clafis verder ook verwachten dat Sport Navigator alle aan haar verbonden schaatsers met het logo van Clafis op de toegezegde plaats zou laten rijden, tenzij bestaande afspraken tussen schaatsers, bonden en bedrijfsleven daaraan in de weg zouden staan. Sport Navigator heeft geen feiten of omstandigheden gesteld (buiten de tekst van de overeenkomst) die voor een andere uitleg zouden pleiten. In zoverre volgt het hof dan ook voorshands het standpunt van Clafis. Op het betoog van Clafis dat uit een vergelijking van de bedragen in de opeenvolgende sponsorcontracten blijkt dat de Logo-overeenkomst 2010-2014 een exclusieve positie voor Clafis op het linkerbeen betrof voor alle aan Sport Navigator verbonden schaatsers tijdens alle internationale wedstrijden, behoeft gelet op dit oordeel verder niet te worden ingegaan.

De vraag is vervolgens op welke informatie Clafis tegen deze achtergrond aanspraak kan maken. In artikel 6 lid 1 van de overeenkomst is bepaald dat partijen elkaar alle informatie zullen verschaffen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de overeenkomst. Naar het voorlopig oordeel van het hof valt daaronder de informatie die benodigd is om het in artikel 2 lid 1 en 2 bedoelde exposurepercentage tijdens EK’s Allround en WK’s Sprint te berekenen. Volgens artikel 3 lid 5 bepaalt dit immers de uiteindelijke betalingsverplichting van Clafis. Verstrekking van deze informatie is daarmee noodzakelijk voor de uitvoering van de overeenkomst. De in rov. 4.7 vermelde vorderingen onder 1 sub b en c - die op bepaalde punten afwijken van de onderdelen b en c van het dictum van het bestreden vonnis - zijn op deze grond dus toewijsbaar, voor zover het om gegevens over de EK’s Allround en WK’s Sprint tijdens de contractperiode gaat. De vordering tot overlegging van startlijsten van deze evenementen is eveneens toewijsbaar, omdat het daarbij om relevante informatie in dit kader gaat (ook deze informatie heeft Clafis nodig voor berekening van de exposurepercentages). Dat deze lijsten openbare informatie betreffen die Clafis zelf ook kan achterhalen, zoals Sport Navigator stelt, doet daaraan niet af, te meer nu deze informatie in elk geval in het domein van Sport Navigator ligt. Sport Navigator heeft tijdens het pleidooi overigens ook verklaard dat zij over deze gegevens beschikt.

Bij de andere door Clafis verlangde gegevens (voor zover niet toegewezen door de voorzieningenrechter) ligt dit anders. Clafis vraagt om die gegevens om na te kunnen gaan of Sport Navigator haar contractuele verplichtingen al dan niet volledig is nagekomen, met het oog op een eventuele vordering tot schadevergoeding. Het gaat dan niet meer om gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst in de zin van artikel 6 lid 1. Aan het bepaalde in artikel 6 lid 3, dat Sport Navigator Clafis inzicht zal verschaffen met welke schaatsbonden/schaatsers tot overeenstemming is gekomen, kan Clafis zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ook niet het recht ontlenen om kennis te nemen van de inhoud van de contracten die Sport Navigator met de bonden/schaatsers heeft gesloten.

De vordering is, wat dit betreft, op deze grondslag dus niet toewijsbaar.

Clafis heeft subsidiair verstrekking van deze gegevens gevorderd op grond van artikel 843a Rv. Dit artikel bepaalt dat degene die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking heeft. In lid 4 is bepaald dat degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden is aan deze vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Artikel 843aRv biedt, gelet op deze beperkingen, niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan Clafis slechts vermoedt dat zij steun zouden kunnen geven aan de stelling dat Sport Navigator één of meer verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. Naar het oordeel van het hof heeft Clafis, in het licht van de betwisting door Sport Navigator, onvoldoende gesteld om een rechtmatig belang bij verstrekking van deze gegevens aan te kunnen nemen. Ten aanzien van haar vordering tot overlegging van de overeenkomsten tussen Sport Navigator en de schaatsbonden/schaatsers, heeft Clafis gesteld te vermoeden dat Sport Navigator afspraken met bonden/schaatsers heeft gemaakt over plaatsing van logo’s van andere sponsoren op de aan Clafis toegezegde positie, wat uit de overeenkomsten zou kunnen blijken. Haar stellingen daarover heeft Clafis echter niet of nauwelijks onderbouwd. In de memorie van antwoord stelt zij (sub 3.22) dat bij belangrijke wedstrijden is gebleken dat de complete ploegen van Frankrijk en Polen met andere sponsoren op het linkerbeen reden, en even verderop (sub 4.7) dat moest worden vastgesteld dat de ploegen van Canada en Polen met een andere sponsor op het linkerbeen reden. Een verdere toelichting hierop heeft zij in de gedingstukken niet gegeven. Bij het beslagrekest, dat als productie G bij haar memorie is overgelegd, zijn nog wel enkele foto’s en printscreens overgelegd waaruit volgens het beslagrekest zou blijken dat een aantal aan Sport Navigator verbonden schaatsers met het logo van ‘KIA’ op het linkerbeen heeft gereden in de periode 2012-2013. Sport Navigator is hierop in de memorie van antwoord in incidenteel appel uitvoerig ingegaan en heeft het door Clafis geuite vermoeden gemotiveerd betwist. Clafis heeft hierop tijdens het pleidooi niet gereageerd. Gelet daarop is van concrete aanwijzingen voor het door Clafis geuite vermoeden op dit punt niet gebleken. De in rov. 4.3 vermelde vordering onder 1 sub a tot overlegging van de overeenkomsten is daarom niet toewijsbaar. Ten aanzien van de vordering onder 1 sub b en c, voor zover deze betrekking heeft op gegevens over andere wedstrijden dan de EK’s Allround en WK’s Sprint, geldt dat Clafis haar rechtmatige belang daarbij ook onvoldoende duidelijk heeft gemaakt. Clafis heeft geen concrete feiten gesteld die het vermoeden rechtvaardigen dat Sport Navigator wat dit betreft niet aan haar verplichtingen jegens Clafis heeft voldaan. De vordering is in zoverre dus evenmin toewijsbaar.

De beslissing

Het hof, recht doende in zowel het principale als het incidentele hoger beroep in kort geding:
- bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 11 augustus 2014, behalve voor zover het de veroordeling onder 5.1 sub b en c van het dictum betreft, vernietigt het vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;

- beveelt Sport Navigator om binnen zeven dagen na betekening van dit arrest aan Clafis opgave te doen van:
a. het aantal schaatsers (met naam en nationaliteit gespecificeerd) die hebben gereden met het logo van Clafis op het linkerbeen tijdens de EK’s Allround en de WK’s Sprint in de periode van 3 mei 2010 tot en met 1 april 2014,
b. de exposurepercentages van de buitenlandse rijders die hebben gereden op de EK’s Allround en de WK’s Sprint in de periode van 3 mei 2010 tot en met 1 april 2014, zulks onder overlegging van door de organisatoren van deze wedstrijden opgestelde startlijsten;