donderdag 18 december 2014

Bezitter paard risicoaansprakelijk voor veroorzaakte schade Artikel 6:179 BW, geen eigen schuld slachtoffer



De feiten
Het slachtoffer had bij manege X in [woonplaats] (hierna: de manege) drie paarden, hengsten, staan.
De verweerders hadden een merrie, een ruim en een jonge hengst genaamd A bij de manege gestald staan. Partijen hielpen elkaar regelmatig met het naar buiten leiden van elkaars paarden.
Op 18 maart 2010 hielp het slachtoffer de bezitters van hengst A om twee paarden van de bezitters van hengst A, waaronder A, naar buiten te brengen. Het slachtoffer is ten val gekomen toen zij met A door de stal van de manege liep richting de paddock op het buitenterrein achter de stallen. Bij brief van 23 januari 2014 heeft (de advocaat van) het slachtoffer de bezitters van hengst A aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van ongeval.

De rechtsvraag
Zijn de bezitters van hengst A volledig aansprakelijk is voor het ongeval van 18 maart 2010 dat is veroorzaakt door haar paard.

De beoordeling
Vast staat dat hengst A van de verweerders in deze procedure was. Ook staat vast dat het slachtoffer ten val is gekomen door een manoeuvre van A.

Aansprakelijk op grond van artikel 6:179 BW?
De vraag is of de bezitters van hengst A op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk zijn voor de schade die het slachtoffer stelt te lijden als gevolg van de val op 18 maart 2010. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt bij de beantwoording van deze vraag voorop dat de bezitter van een dier op grond van artikel 6:179 BW in principe aansprakelijk is voor de door het dier aangerichte schade. Dit is alleen anders in de denkbeeldige situatie dat de bezitter het gedrag van het dier dat tot schade leidde in zijn macht zou hebben gehad (dus bewust zou hebben toegelaten) en dat de bezitter daarvan dan geen verwijt zou zijn te maken.
Het gaat bij artikel 6:179 BW dus om een risico-aansprakelijkheid. De achtergrond daarvan is het gevaar dat in de eigen energie van een dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. De rechtbank constateert dat bezitters van hengst A geen beroep doet op de uitzonderingsregel van artikel 6:179 BW. Of sprake is van de hiervoor omschreven denkbeeldige situatie hoeft daarom niet beoordeeld te worden. Dit betekent dat de bezitters van hengst A in principe aansprakelijk is voor de eventuele schade die haar paard A aan het slachtoffer heeft toegebracht.

Eigen schuld slachtoffer?
De bezitters van hengst A hebben echter aangevoerd dat er sprake is van eigen schuld van het slachtoffer, omdat het ongeval volgens haar te wijten is aan het slachtoffer zelf. Volgens de bezitters van hengst A moet de schade van het slachtoffer daarom op grond van artikel 6:101 lid 1 BW volledig voor haar rekening blijven. Kort samengevat zijn de bezitters van hengst A van mening dat het door het onrustige gedrag van de paarden van het slachtoffer komt omdat hengst A richting de uitgang van de stal is gerend waarbij het slachtoffer ten val is gekomen. Bij het naar buiten lopen met hengst A moesten de paarden van het slachtoffer namelijk gepasseerd worden. Hengst A schrok toen van het onrustige, aanvallende gedrag van de paarden van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de paarden van het slachtoffer op 18 maart 2014 onrustig, aanvallend gedrag vertoonden. Op de zitting heeft de rechter dit aan de orde gesteld, waarop de bezitters van hengst A hebben aangegeven dat zij niet meer weten of de paarden van het slachtoffer op die dag onrustig waren. Of de paarden van het slachtoffer de aanleiding waren voor de manoeuvre van A is dus onduidelijk. Ook als de rechtbank ervan uitgaat dat het gedrag van de paarden wel de aanleiding is geweest voor de reactie van hengst A dan valt dat niet in de vorm van eigen schuld aan het slachtoffer toe te rekenen. Er is namelijk niet gesteld of gebleken dat het slachtoffer heeft bijgedragen aan het onrustige gedrag van haar paarden of dat de oorzaak van het gedrag van de paarden van het slachtoffer het gevolg is van handelen of toedoen van het slachtoffer. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het standpunt van de bezitters van hengst A dat het gedrag van de paarden van het slachtoffer een schrikreactie bij hengst A teweeg zou hebben gebracht op grond waarvan de schade wegens eigen schuld volledig voor rekening van het slachtoffer moet blijven.
Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen betekent dat de bezitters van hengst A ten opzichte van het slachtoffer aansprakelijk zijn, onder de voorwaarde dat sprake is van schade die het gevolg is van het ongeval op 18 maart 2010. De bezitters van hengst A betwisten namelijk dat het slachtoffer schade lijdt als gevolg van haar val

De beslissing

De rechtbank bepaalt dat de bezitters van hengst A volledig aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer lijdt als gevolg van het ongeval op 18 maart 2010.

vrijdag 12 december 2014

ICSS and Sorbonne release match-fixing report


After two years of work, and the involvement of nearly 80 international experts, I am pleased to bring to your attention the final report of the Sorbonne-ICSS Research Programme on Ethics and Sport Security, a programme partnered with the ICSS.

Entitled “Fighting against the Manipulation of Sports Competitions”, the report aims to:
- draw up an inventory of the many forms of manipulation of sports competitions and decipher the logic of the stakeholders involved in this area;
- recommend operational solutions allowing the prevention and the repression of the manipulation of sports competitions

In fact, the recent developments in this area are worrying. Every year since 2010, and to take only the public sources (Interpol, Europol, polices forces and judicial institutions, regulators, betting operators or operators tasked with monitoring the market) between 300 and 700 sports events worldwide are suspected of being fixed. But how many other cases fall through the cracks without being identified?

In this regard, the initial findings of the report unveiled in May had already revealed that:
- the economic activity of sport represents almost 2% of the global GDP, i.e. between 800 and 900 billion Euros;
- over the past two decades, the number of operators offering online bets reached the threshold of 8,000 worldwide;
- the amounts of bets (legal and illegal) are estimated at between 200 and 500 billion Euros; with more than 80% of illegal bets;
- the money laundered by organised crime through sporting bets is estimated at between 100 and 140 billion Dollars per year;
- legal sports bets only provide 4 billion Euros of official income for States;
- of the 60 information programmes identified in 2013 worldwide, 75% were launched after 2011.

The final report highlights, among other things, that:
- the vast majority of the cases of manipulation of sports competitions are today linked to sports bets;
- current national or international prevention and repression tools are still widely disparate;
- albeit belatedly, States are beginning to take stock of the extent of the threat caused by the manipulation of sports competitions on their respective public policies as reflected, in particular, in the recent legislative and regulatory developments in the field [for example, in the United Kingdom (Gambling - Licensing and Advertising - Act 2014), in Singapore (a draft bill was recently proposed to drastically restrict the offer of online games), in New Zealand (the manipulation of sports competitions will soon be established as a criminal offence punishable by seven years of incarceration)];
- it is possible to suggest a new way of interpreting the economic rationality of the different actors(in particular for States, the sporting movement and betting operators);
- it is possible, in particular through a study of the national legislations from the angle of sports bets, to establish a classification of the countries according to their policy on sport integrity;
- similarly, it is possible, through a study of the tools developed by sports institutions to fight against the manipulation of sports competitions, to measure their degree of implication and their responsiveness in the face of this scourge;
- the limits of the current mechanisms for coordinating the fight against the manipulation of sports competitions require imagining and proposing new tools that should lead all stakeholders to respecting common principles.

By way of conclusion, the authors believe that the current measures for protecting sport integrity and reducing the influence of organised crime on this sector are unfortunately still insufficient. In this regard, the recently adopted Convention of the Council of Europe on the Manipulation of Sports Competitions constitutes an essential first step towards protecting sport integrity and more generally, the sustainability of sport as we know it.

Among the report’s key recommendations, the following are of particular importance:
- The urgent need for an effective cooperation between all stakeholders without ulterior motives;
- The introduction of a subtle balance between the protection of public order, sport autonomy and the functioning of the markets of sports bets and sports spectacles;
- An uncompromising fight against organised crime and illegal bets.

Source: Press release

donderdag 11 december 2014

Vereniging kan niet, door lidmaatschap van bestuurslid op te zeggen, bevoegdheid Algemene Vergadering omzeilen bestuurder te ontslaan


De procedure
De heer A is in 2006 lid geworden van Schietsportvereniging “A-Team”. In 2013 is hij toegetreden tot het bestuur van Schietsportvereniging “A-Team”. Begin 2014 is een conflict ontstaan tussen de heer A (en de zijnen) en medebestuurslid X (en de zijnen). Dit conflict is in de daarop volgende maanden verhevigd. In de algemene ledenvergadering van Schietsportvereniging “A-Team” van 18 juli 2014 is besloten tot royement van de heer A, waarna het bestuur van Schietsportvereniging “A-Team” de heer A bij brief van 22 juli 2014 uit zijn lidmaatschap heeft ontzet. Na door de heer A ingesteld intern beroep tegen deze ontzetting, heeft het bestuur van Schietsportvereniging “A-Team” het ontzettingsbesluit bij brief van 26 augustus 2014 “om haar moverende redenen” ingetrokken. Bij brief van 29 augustus 2014 heeft het bestuur van Schietsportvereniging “A-Team” vervolgens het lidmaatschap van de heer A opgezegd en hem meegedeeld dat daarmee tevens zijn bestuurslidmaatschap is geëindigd.
Door Schietsportvereniging “A-Team” is geen gevolg gegeven aan de sommatie van de heer A om de opzegging ongedaan te maken en hem weer toe te laten als lid en bestuurslid en daarom vordert de heer A in kort geding dat aan Schietsportvereniging “A-Team” wordt verboden uitvoering te geven aan haar besluit tot opzegging van zijn lidmaatschap.

Oordeel voorzieningenrechter
De heer A legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de opzegging van zijn lidmaatschap door Schietsportvereniging “A-Team” in strijd is met de statuten van Schietsportvereniging “A-Team” en in strijd is met de door Schietsportvereniging “A-Team” en haar bestuur op grond van art. 2:8 lid 1 BW in acht te nemen eisen van redelijkheid en billijkheid. Ook de voorzieningenrechter komt tot dat oordeel.
Artikel 2:8 lid 1 BW bepaalt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Artikel 2:14 lid 1 BW bepaalt onder meer dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon nietig is, indien het in strijd is met de statuten. Artikel 2:15 lid 1 BW bepaalt dat een besluit vernietigbaar is, indien het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist.
De statuten van Schietsportvereniging “A-Team” bevatten onder meer de volgende bepalingen:
EINDE VAN HET LIDMAATSCHAP (…):
Artikel 5.
1. Het lidmaatschap (…) eindigt door:
a. overlijden;
b. schriftelijke opzegging door het lid (…).
Deze kan te allen tijde en zonder inachtneming van een opzegtermijn geschieden;
c. schriftelijke opzegging namens de vereniging.

Deze kan te allen tijde en zonder inachtneming van een opzegtermijn geschieden door het bestuur wanneer een lid (…) heeft opgehouden te voldoen aan de vereisten door deze statuten voor het lidmaatschap (…) gesteld of wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap (…) te laten voortduren.

d) ontzetting.
Deze kan geschieden door het bestuur wanneer een lid (…) in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of wanneer een lid (…) de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
2. Van een besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap (…) staat de betrokkene binnen een maand na de ontvangst van de kennisgeving van het besluitberoep open op een door de algemene vergadering te benoemen commissie van beroep van tenminste drie leden, die geen deel mogen uitmaken van het bestuur.
(…)

BESTUUR:
Artikel 7.
1. Het bestuur bestaat uit een door de algemene vergadering vast te stellen aantal van minimaal drie leden, die door de algemene vergadering uit de leden worden benoemd.
(…)

EINDE BESTUURSLIDMAATSCHAP - (…) - SCHORSING:
Artikel 8.
1. Elk bestuurslid kan te allen tijde door de algemene vergadering worden ontslagen of geschorst. (…)
2. (…)
3. Het bestuurslidmaatschap eindigt voorts:
a. door het eindigen van het lidmaatschap van de vereniging;
b. door bedanken.

Zoals ook uit deze statuten blijkt, is de algemene ledenvergadering het belangrijkste orgaan van Schietsportvereniging “A-Team”. Deze algemene vergadering benoemt, schorst en ontslaat bestuurders en beslist, via een door haar te benoemen commissie van beroep, in hoogste instantie over de ontzetting door het bestuur van leden. Met de door het bestuur van Schietsportvereniging “A-Team” ten aanzien van de heer A gevolgde weg en de door Schietsportvereniging “A-Team” aangehangen uitleg van de statuten, wordt de algemene vergadering echter gepasseerd op een essentieel punt, te weten het ontslag van een bestuurder. Schietsportvereniging “A-Team” redeneert aldus dat het bestuur (bij meerderheidsbesluit) de bevoegdheid heeft het lidmaatschap van een lid op te zeggen (art. 5 sub c. van de statuten) en dat als gevolg van die beëindiging van het lidmaatschap van de vereniging het bestuurderschap automatisch vervalt (art. 8 lid 3 sub a. van de statuten). Door toepassing van die constructie ten aanzien van de heer A, heeft (de meerderheid van) het bestuur zichzelf de facto een bevoegdheid toegedicht - het ontslag van een medebestuurslid - die bij uitstek toekomt aan de algemene vergadering. In de redenering van Schietsportvereniging “A-Team” en de uitleg die zij daarbij geeft aan de statuten, wordt de algemene vergadering geheel buiten spel gezet, te meer nu Schietsportvereniging “A-Team” kennelijk het standpunt inneemt dat in geval van opzegging van het lidmaatschap - anders dan bij ontzetting - geen beroep openstaat bij de commissie van beroep van de algemene vergadering. Het passeren van de algemene vergadering verhoudt zich ook niet met de regel van art. 2:37 lid 6 BW dat het orgaan dat een bestuurslid heeft benoemd te allen tijde tot diens ontslag kan beslissen.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande met de heer A van oordeel dat een redelijke uitleg van de statuten voor het onderhavige geval meebrengt dat onder “het eindigen van het lidmaatschap van de vereniging” in art. 8 lid 3 sub a. niet mede kan worden begrepen de opzegging door het bestuur zonder daartoe strekkend besluit van de algemene vergadering of zonder bekrachtiging door (de commissie van beroep van) de algemene vergadering.
Het voorgaande brengt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mee dat geen sprake is van een rechtsgeldige beëindiging van het bestuurderschap van de heer A. De vraag in hoeverre de door het bestuur van Schietsportvereniging “A-Team” gebezigde opzeggingsgronden valide zijn, hetgeen de heer A bestrijdt, kan daarbij in het midden blijven. Van omstandigheden op grond waarvan de toepassing van de statutaire regeling over ontslag van bestuurders in het onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (art. 2:8 lid 2 BW), is in ieder geval niet gebleken.
De door de heer A in dit kort geding gevraagde voorzieningen, waarbij de heer A voldoende spoedeisend belang heeft, komen neer op een verbod gevolgen te verbinden aan de door het bestuur van Schietsportvereniging “A-Team” beoogde beëindiging van het lidmaatschap en bestuurderschap van de heer A. In beginsel zijn deze voorzieningen toewijsbaar.
De primaire vorderingen van de heer A zullen evenwel niet onverkort worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet in de belangen van partijen en de (deels gewijzigde) omstandigheden van het geval aanleiding Schietsportvereniging “A-Team” eerst in de gelegenheid te stellen haar algemene vergadering alsnog over het bestuurderschap (en lidmaatschap) van de heer A te laten besluiten. Het gaat hierbij, samengevat, met name om de volgende belangen en omstandigheden:
- de algemene vergadering heeft zich eerder, op 18 juli 2014, kennelijk uitgesproken voor royement van de heer A (waarna de later door het bestuur van Schietsportvereniging “A-Team” ingetrokken ontzetting volgde);
- de heer A heeft inmiddels een nieuwe schietsportvereniging opgericht, waarvan hij bestuurder is;
- van de aanvankelijk 56 leden van Schietsportvereniging “A-Team” is een aantal met de heer A meegegaan, waardoor Schietsportvereniging “A-Team” nu nog slechts 40 leden heeft;
- uit de over en weer overgelegde verklaringen van (oud-)leden van Schietsportvereniging “A-Team” blijkt dat gesproken kan worden van twee tegenover elkaar staande “kampen”: de heer A en de zijnen en [naam medebestuurslid] en de zijnen;
- niet aannemelijk is geworden dat de heer A zijn wapenvergunning dreigt te verliezen indien hij niet terstond weer als actief (bestuurs)lid van Schietsportvereniging “A-Team” kan terugkeren;
- het moet in het belang van beide partijen en in het belang van de leden van Schietsportvereniging “A-Team” worden geacht dat (de besluitvorming over) de eventuele terugkeer van de heer A als actief (bestuurs)lid van Schietsportvereniging “A-Team” ordentelijk verloopt.

De beslissing
De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding verbiedt Schietsportvereniging “A-Team” uitvoering te geven aan haar besluit tot opzegging van het lidmaatschap van de heer A totdat de bevoegde rechter in een bodemprocedure zal hebben beslist over de rechtsgeldigheid daarvan, althans totdat het lidmaatschap van de heer A op andere wijze rechtsgeldig is geëindigd.
De voorzieningenrechter beveelt Schietsportvereniging “A-Team” te gehengen en gedogen dat de heer A zijn functie als bestuurder van Schietsportvereniging “A-Team” ongehinderd zal kunnen uitoefenen onder de voorwaarden zoals opgenomen in de statuten van Schietsportvereniging “A-Team” totdat de bevoegde rechter in een bodemprocedure zal hebben beslist over de rechtsgeldigheid van de opzegging van het lidmaatschap van de heer A, althans totdat het lidmaatschap van de heer A op andere wijze rechtsgeldig is geëindigd;


dinsdag 2 december 2014

Minister Schippers: Wettelijke grondslag voor gegevensverwerking dopingcontroles


Datum 1 december 2014

Betreft: Wetsvoorstel inzake doping

Geachte voorzitter,

Tijdens het Algemeen Overleg over sportbeleid dat plaatsvond op 2 juli van dit jaar heb ik uw Kamer toegezegd dat ik u zou informeren over de in voorbereiding zijnde wetgeving op het gebied van doping.1 Die toezegging kom ik na met deze brief, die ik mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst stuur en waarin ik u de contouren schets van het wetsvoorstel dat ik samen met mijn ambtgenoot aan het voorbereiden ben.
De aanleiding voor het wetsvoorstel bestaat uit een standpunt van de Groep gegevensbescherming artikel 29, (de Groep), een adviesgroep die is ingesteld bij richtlijn 95/46/EG, beter bekend als de Europese privacyrichtlijn.2 De Groep, waarin vertegenwoordigers van de nationale privacy-autoriteiten plaatsnemen (in Nederland het College bescherming persoonsgegevens), is onafhankelijk en heeft tot taak het adviseren van de Europese Commissie over privacyvraagstukken. De Groep heeft een aantal standpunten gepubliceerd over de grondslag voor dopingcontroles. Daarin stelt zij zich op het standpunt dat de in het kader van dopingcontroles gegeven toestemming van topsporters voor de verwerking van persoonsgegevens niet aan het vereiste van ‘in vrijheid gegeven’ voldoet, vanwege de grote gevolgen (i.e. uitsluiting van deelname aan de betreffende wedstrijd of competitie) die een eventuele weigering zou hebben voor de betrokken sporter. Het uitgangspunt in Nederland is altijd geweest dat de toestemming van sporters wel een voldoende grondslag biedt voor de beperking van de persoonlijke levenssfeer die bestaat uit het verwerken van persoonsgegevens in het kader van dopingcontroles. Dit uitgangspunt was gebaseerd op de verenigingsrechtelijke grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens: de sporter bindt zich door het lidmaatschap van een vereniging of door deelname aan een (eenmalige) competitie aan de geldende antidopingregels. Ik onderschrijf de opvatting van de Groep, zoals hierboven weergegeven, dat toestemming door sporters in vrijheid gegeven moet worden alvorens zij als grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens kan dienen. Het is mijn voornemen om de privacy van sporters die worden onderworpen aan dopingcontroles te waarborgen conform het standpunt van de Groep en daarom heb ik het reeds aangekondigde wetsvoorstel in voorbereiding.
Het aangekondigde wetsvoorstel ziet op het verschaffen van een juridische basis voor de uitvoering van dopingcontroles in het licht van de relevante wet- en regelgeving op het gebied van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De gegevensverwerking bij dopingcontroles heeft deels betrekking op, naast ‘gewone persoonsgegevens’ zeer gevoelige, medische gegevens over de betrokken sporter. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) vereist een grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens. Voor de verwerking van medische persoonsgegevens gelden extra waarborgen. Naast toestemming van de betrokkene kan de grondslag ook bestaan uit het feit dat de gegevensverwerking ‘noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt’ (artikel 8, onderdeel e, van de Wbp). Deze alternatieve grondslag wordt in het wetsvoorstel uitgewerkt door te voorzien in de oprichting van de Dopingautoriteit als een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Op grond van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen kan worden besloten tot de instelling van een zbo indien er behoefte is aan een onafhankelijke oordeelsvorming op grond van specifieke deskundigheid (artikel 3, eerste lid, onderdeel a). Ik ben van mening dat de rol van de Dopingautoriteit bij de bestrijding van dopinggebruik in de sport een beroep op dit instellingsmotief rechtvaardigt. Het is namelijk wenselijk dat sportorganisaties zelf inhoud geven aan de uitvoering van dopingcontroles; de manier waarop de dopingcontroles worden uitgevoerd moet inhoudelijk geen voorwerp van overheidsbeleid worden. Het is naar mijn mening de taak van de overheid om de randvoorwaarden te scheppen voor een effectieve bestrijding van dopinggebruik in de sport, waaronder de mogelijkheid om dopingcontroles uit te voeren op een manier waarbij de persoonlijke levenssfeer van sporters wordt gerespecteerd.
De huidige praktijk is dat zowel de Dopingautoriteit als andere (commerciële) partijen dopingcontroles uitvoeren op verzoek van bijvoorbeeld de organisator van een sporttoernooi. Het wetsvoorstel zal niet in de weg staan aan de uitvoering van dopingcontroles door andere partijen dan de Dopingautoriteit. Er is op dit moment geen aanleiding om deze andere partijen te verbieden hun diensten aan te bieden. Het wetsvoorstel zal daarom geen verbod bevatten op het uitvoeren van dopingcontroles door andere partijen dan de Dopingautoriteit. Door het wetsvoorstel krijgen sport- en evenementenorganisaties de mogelijkheid om dopingcontroles te laten uitvoeren door de Dopingautoriteit in overeenstemming met de Wbp voor die gevallen waarin de toestemming niet voldoende is voor de verwerking van persoonsgegevens. Voor die gevallen waarin die toestemming wel volstaat, behouden zowel de commerciële uitvoerders als de Dopingautoriteit de mogelijkheid om –uiteraard binnen de grenzen van de Wbp- dopingcontroles uit te voeren.
Het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel zal zich voor wat betreft de reikwijdte richten op het toekennen van taken aan het op te richten zbo. Het wetsvoorstel zal niet voorzien in uitbreiding van de bevoegdheden van het zbo in vergelijking met de huidige bevoegdheden van de stichting Dopingautoriteit. De reden daarvoor is dat bestrijding van dopinggebruik in de sport een verantwoordelijkheid is en blijft van de sportorganisaties en de overheidsverantwoordelijkheid daarbij niet verder strekt dan het voorzien in de benodigde kaders en de nakoming door Nederland van de internationaalrechtelijke verplichtingen. Laatstgenoemde verplichtingen vloeien voort uit de Wereld Anti Doping Code (WAD-Code) van het Wereld Anti Doping Agentschap (WADA). De WAD-Code bevat gedetailleerde en uniforme regels voor sportorganisaties en functioneert in feite als een (verplicht) model dopingreglement voor sportorganisaties in de gehele wereld.
Het WADA is geen (inter)gouvernementele organisatie en daarom kunnen overheden zich niet rechtstreeks binden aan de WAD-Code. Tegen deze achtergrond is in het kader van de UNESCO in 2005 de ‘International Convention Against Doping in Sport’ (UNESCO-Conventie) vastgesteld, die in 2007 van kracht is geworden. Op 17 november 2006 heeft Nederland de UNESCO-Conventie geratificeerd. De UNESCO-Conventie legt een aantal verplichtingen op aan de verdragspartijen, maar laat het aan de individuele staten zelf te bepalen welke specifieke (juridische) middelen zij daarbij inzetten. De Dopingautoriteit is in Nederland de nationale antidopingorganisatie in de zin van de Code en is in die hoedanigheid door het WADA erkend. De nieuwe WAD-Code, die vanaf 2015 van kracht zal zijn, bevat een bepaling over intelligence & investigation-activiteiten: het inwinnen en verwerken van informatie uit alle beschikbare bronnen ten behoeve van het vaststellen van overtredingen van de dopingregels. De nadruk in het antidopingbeleid verschuift hierdoor, qua handhaving, van het uitvoeren van dopingcontroles onder meer naar het doen van onderzoek en het verzamelen van informatie uit bijvoorbeeld berichtgeving in de media of andere openbare bronnen. Die informatie kan ook betrekking hebben op het ondersteunend personeel van sporters, zoals coaches, trainers, begeleidend (medisch) personeel, ouders en andere betrokkenen.
Met het oog op het bovenstaande wordt het in te stellen zbo, dat zoals gezegd de opvolger moet worden van de reeds bestaande stichting Dopingautoriteit, belast met in elk geval drie taken: de uitvoering van dopingcontroles, de uitvoering van de zogenaamde intelligence & investigation-activiteiten en het geven van voorlichting over dopinggebruik in de sport en daarmee samenhangende activiteiten. In het wetsvoorstel wordt een grondslag opgenomen die de uitvoering van voornoemde taken in overeenstemming met het geldende privacyrecht mogelijk maakt. De uitvoering van de intelligence & investigation-activiteiten zonder toestemming van de betrokkenen, zal een exclusieve taak voor het nieuwe zbo worden.
Naar mijn mening kan met dit wetsvoorstel een goede balans worden bereikt tussen een effectieve bestrijding van dopinggebruik in de sport en de privacy van de betrokken sporters. Mijn voornemen is om, in overeenstemming met mijn
eerdere toezegging, het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in procedure te brengen.

Hoogachtend,

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

mw. drs. E.I. Schippers

1 Kamerstukken II 2013/14, 30 234, nr. 101, blz. 22.

2 Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegeven en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L281).

maandag 1 december 2014

Arbitragecommissie KNVB (Dooijeweerd/Volendam): afspraak = afspraak


De feiten
Dooijeweerd, oud trainer van Volendam, heeft op 14 juli 2014 een verzoekschrift ingediend bij de arbitragecommissie van de KNVB, strekkende tot veroordeling van verweerster, hierna te noemen: “Volendam”, tot betaling van € 2.500,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2014 tot aan de dag van volledige voldoening. Daarnaast vraagt Dooijeweerd de arbitragecommissie om voor recht te verklaren dat partijen overeengekomen zijn dat de tussen hen bestaande arbeidsverhouding met wederzijds goedvinden is, c.q. zal worden beëindigd onder de voorwaarden, zoals opgenomen in de namens Volendam opgestelde concept vaststellingsovereenkomst die bij e-mail van 13 mei 2014 aan Dooijeweerd is toegezonden. Een en ander met veroordeling van Volendam in de kosten van de procedure.Dooijeweerd legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij op 15 mei 2009 in dienst is getreden bij Volendam, aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor een jaar, welke nadien steeds is voortgezet. Sinds 1 juli 2012 werkt Dooijeweerd op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Op 28 maart 2014 heeft Volendam de arbeidsovereenkomst met Dooijeweerd schriftelijk opgezegd tegen 30 juni 2014 onder verwijzing naar een in de visie van Volendam toepasselijke CAO.
Dooijeweerd heeft deze opzegging vernietigd, hetgeen naar zijn mening betekent dat de arbeidsovereenkomst is blijven voortbestaan.
Nadien hebben partijen met elkaar gesproken over een minnelijke regeling. Op 8 mei 2014 heeft Dooijeweerd voorgesteld dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van Volendam met wederzijds goedvinden met ingang van 1 juli 2014 zou worden beëindigd als Volendam hem een vergoeding zou betalen van € 3.000,00 netto ter compensatie van een eventueel te ontvangen WW-uitkering, dan wel een elders te verdienen lager salaris. Nadien hebben partijen nader overleg gehad en zijn er concept vaststellingsovereenkomsten uitgewisseld. Op 12 dan wel 13 mei 2014 is tussen partijen overeenstemming bereikt en is er een vergoeding overeengekomen van € 2.500,00 netto.
De gemachtigde van Dooijeweerd heeft een en ander bevestigd bij e-mail van 12 mei 2014, en Volendam heeft op 13 mei 2014 bevestigd dat partijen eruit waren, onder het meesturen van de conform de aanwijzingen van de gemachtigde van Dooijeweerd aangepaste vaststellingsovereenkomst. Deze overeenkomst is uiteindelijk niet door partijen ondertekend.
In deze nieuwe versie van de overeenkomst is door Volendam op verzoek van Dooijeweerd o.a. artikel 8 geschrapt.
Dit artikel luidde:
“Werknemer verklaart dat hij op het moment van het aangaan van deze overeenkomst nog geen zicht heeft op een passende functie elders”.

Bij e-mail van 21 mei 2014 wordt door Volendam gemeld dat Volendam in de media heeft gelezen dat Dooijeweerd  is aangesteld als nieuwe trainer van Zaanlandia en dat Volendam geen reden ziet om nog tot schadevergoeding over te gaan. Dooijeweerd stelt zich op het standpunt dat  Volendam ten onrechte nakoming weigert van de gemaakte afspraken.
Volendam stelt zich zakelijk weergegeven op het standpunt dat zij op 7 mei 2014 heeft voorgesteld de arbeidsovereenkomst via een vaststellingsovereenkomst te doen eindigen per 30 juni 2014, waarbij Volendam bereid was een extra maandsalaris te betalen.
Volendam meent dat Dooijeweerd melding had moeten maken van de omstandigheid dat hij inmiddels een nieuwe baan had c.q. uitzicht had op een nieuwe baan. Volendam verwijst in dat verband naar het e-mailbericht van 7 mei 2014 van penningmeester Tuyp, waarin aangegeven wordt dat Volendam een vereniging is met beperkte middelen. Voorts verwijst Volendam naar de eerste concept vaststellingsovereenkomst waarin artikel 8 nog voorkomt.
Ook wijst Volendam op het bezwaar dat de gemachtigde van Dooijeweerd tegen de inhoud van dat artikel heeft gemaakt, terwijl bij Dooijeweerd op dat moment de wetenschap aanwezig moet zijn geweest dat hij reeds een andere baan had dan wel serieus uitzicht had daarop.
Gelet op deze feiten en omstandigheden had het volgens Volendam op de weg van Dooijeweerd gelegen om te spreken in plaats van te zwijgen over het vooruitzicht op een nieuwe baan. Volendam beroept zich op de vernietigbaarheid van deze afspraak op grond van bedrog, dan wel dwaling. De beëindigingsvergoeding waarover partijen hebben onderhandeld en waarover zij overeenstemming hebben bereikt, zag op een op dat moment onzekere toekomstige situatie. Dooijeweerd heeft zich schuldig gemaakt aan bedrog door te zwijgen over zijn vooruitzichten op een nieuwe baan, dan wel heeft hij bewerkstelligd dat Volendam heeft gedwaald omtrent de toekomstige financiële situatie van Dooijeweerd. Wanneer Volendam op de hoogte zou zijn geweest van de nieuwe baan van Dooijeweerd, had zij nimmer ingestemd met het betalen van een vergoeding aan Dooijeweerd in het kader van de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Naar het oordeel van Volendam is van bedrog sprake indien een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de wederpartij gunstige afloop van de procedure zou hebben kunnen leiden. Voor Dooijeweerd was het evident duidelijk dat de bereidheid van Volendam om aan hem een vergoeding toe te kennen, onlosmakelijk verbonden was met zijn mogelijkheden om elders aan het werk te komen. Dooijeweerd had derhalve tijdens de onderhandelingen omtrent de vergoeding Volendam behoren in te lichten omtrent zijn lopende sollicitaties. Dat Dooijeweerd zich daarvan bewust was, blijkt onder andere uit de omstandigheid dat hij erop heeft aangedrongen dat artikel 8 uit het eerste concept van de vaststellingsovereenkomst werd verwijderd. Hij is derhalve ten aanzien van het tot stand komen van de vaststellingsovereenkomst niet te goeder trouw geweest.

Kern van het geschil
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of Dooijeweerd aanspraak kan maken op de vergoeding van € 2.500,00 netto, zoals partijen die zijn overeengekomen, of dat hij daar geen recht meer op heeft omdat hij verzwegen zou hebben dat hij een andere betrekking had, dan wel reëel uitzicht daarop had ten tijde van het maken van de afspraken.

Oordeel arbitragecommissie
Naar het oordeel van de arbitragecommissie staat op grond van de gewisselde stukken en hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard vast dat de arbeidsovereenkomst in ieder geval met wederzijds goedvinden is beëindigd per 1 juli 2014 en dat partijen in dat kader afgesproken hadden, naast andere zaken, dat Volendam aan Dooijeweerd nog een vergoeding zou betalen van € 2.500,00 netto. Deze afspraak is in ieder geval op of omstreeks 13 mei 2014 tot stand gekomen omdat op 13 mei 2014 de heer Tuyp namens Volendam aan de gemachtigde van Dooijeweerd heeft laten weten dat de wijzigingen, die voorgesteld werden in de e-mail van de gemachtigde van Dooijeweerd van 12 mei 2014, waren doorgevoerd.
De heer Tuyp heeft op 13 mei 2014 ook een door Volendam aangepaste vaststellingsovereenkomst gezonden aan de gemachtigde van Dooijeweerd.
Een van de wijzigingen waarmee Volendam dus akkoord is gegaan was het verwijderen van de bepaling dat Dooijeweerd op het moment van aangaan van de overeenkomst nog geen zicht had op ander werk. Volendam heeft het kennelijk niet nodig gevonden om hierover aanvullende vragen te stellen.
Van een werkgever mag worden verwacht dat als hij van belang vindt dat de te betalen vergoeding alleen verschuldigd is ingeval de werknemer geen concreet zicht op ander werk heeft, hij niet zonder daarover nadere informatie van de werknemer te verlangen, akkoord gaat met het schrappen van een bepaling in de concept vaststellingsovereenkomst waarin dit nu juist is opgenomen. Kennelijk was dit voor Volendam geen wezenlijk punt bij het bereiken van overeenstemming over de voorwaarden van uitdiensttreding. Dit volgt ook uit het gegeven dat de heer Tuyp ter zitting verklaarde dat met het aanbieden van de vergoeding hij daarmee ook de lopende UWV procedure “afkocht”. Volendam heeft geen navraag gedaan bij Dooijeweerd naar de reden waarom hij de betreffende bepaling wilde schrappen en heeft nagelaten uit te leggen waarom zij dit niet gedaan heeft.
Had Volendam dit anders gewild en had Volendam inderdaad het betalen van de vergoeding willen laten afhangen van het geen uitzicht hebben op een andere baan, dan had Volendam niet met het schrappen van artikel 8 akkoord moeten gaan en in ieder geval nadere informatie bij Dooijeweerd daarover moeten vragen. Dit temeer daar door Dooijeweerd onweersproken ter zitting is gesteld dat hij nota bene door de technische commissie van Volendam herhaaldelijk werd gewezen op vacatures en dat Volendam hem al omstreeks 21 december 2013 te verstaan had gegeven dat hij aan het einde van het seizoen moest vertrekken. Het moet voor Volendam duidelijk zijn geweest dat Dooijeweerd zou gaan solliciteren en mogelijk per 1 juli 2014 een andere baan zou hebben.
Van bedrog is dan ook geen sprake en dat Volendam wellicht gedwaald heeft bij de totstandkoming van deze afspraak, is aan haar zelf toe te rekenen. Volendam had nadere informatie dienen in te winnen bij Dooijeweerd omtrent de reden van het schrappen van artikel 8 uit het eerste concept.
De vordering tot betaling van de overeengekomen vergoeding ligt voor toewijzing gereed.
Rechtdoende als goede mannen naar billijkheid
Veroordeelt Volendam tot betaling aan Dooijeweerd van € 2500,- (netto) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2014 tot aan datum van volledige betaling.

donderdag 20 november 2014

Hof van Justitie schopt "GOLDEN BALLS" terug naar OHIM



The Court of Justice partially sets aside the judgments of the General Court regarding registration of the sign GOLDEN BALLS as a Community trade mark.
OHIM must reassess whether that sign may be registered, giving consideration to whether its similarity with the mark BALLON D’OR, albeit low, is sufficient for the public to establish a link between the two marks.
According to the Community Trade Mark Regulation1 a trade mark cannot be registered if there is a likelihood of confusion on the part of consumer because it is identical or similar to an earlier trade mark and the goods or services covered by the two trade marks are identical or similar.
Furthermore, if the two trade marks are identical or similar, registration of the new mark must, even where the goods and services are different, be refused if the earlier trade mark has a reputation in the EU or in a Member State and if use of the new trade mark would take unfair advantage of, or be detrimental to, that reputation.
In June and October 2007, Golden Balls, a British company, filed applications with OHIM, the Community trade mark office, for registration of the word mark GOLDEN BALLS as a Community trade mark for various goods and services.
Intra-Presse, the French company which organises the Ballon d’Or (an award given to the best footballer of the year), filed notices of opposition against those applications. The oppositions were based on the Community word mark BALLON D’OR, which OHIM registered for Intra-Presse in 2006.
By two decisions, OHIM upheld the oppositions in part and registered the mark GOLDEN BALLS only for goods that are different from those covered by the trade mark BALLON D’OR. OHIM took the view that, conceptually, the two word marks were at the very least extremely similar, which was likely to cause confusion for the public if they were used for goods or services that are identical or similar.
Golden Balls brought two actions before the General Court for annulment of OHIM’s decisions. Intra-Presse also applied to the General Court for the annulment of those decisions, on the view that OHIM had been wrong to dismiss its oppositions in part.
In its judgments of 16 September 2013, the General Court held that the trade mark BALLON D’OR did not constitute a barrier to the registration of the mark GOLDEN BALLS as a Community trade mark. According to the General Court, those signs had only a weak degree of conceptual similarity and  could  therefore  be registered even for identical or similar goods  and services, because there was no likelihood of confusion.
Intra-Presse brought two appeals before the Court of Justice against those judgments.
In today’s judgment, the Court dismisses the appeals to the extent that they concern registration of the mark GOLDEN BALLS for goods identical or similar to those covered by the mark BALLON D’OR, because there is no likelihood of confusion.
On the other hand, the Court points out that, according to the General Court’s own findings, there is a low degree of conceptual similarity between the two marks at issue. Accordingly, as regards goods  covered  by the  mark  GOLDEN BALLS but  different from  those covered by the mark BALLON D’OR, the General Court should have determined whether the low degree of similarity was nevertheless sufficient, on account of the presence of other relevant assessment factors (such as the reputation or recognition enjoyed by the earlier mark), for the public to make a link between those two marks.
The Court holds that, by failing to assess those factors, the General Court erred in law. It follows that the judgments of the General Court must be set aside to the extent that they dismissed Intra-Presse’s applications for annulment.
Choosing to rule itself on the substance of the dispute, the Court finds that, since Intra-Presse’s oppositions concern, inter alia, goods different from those for which Golden Balls seeks coverage, OHIM should have assessed whether the mark BALLON D’OR had a reputation in the European Union or in a Member State and whether registration of the new mark was liable to be detrimental to that reputation because the public could assume that the two marks were linked. However, OHIM did not carry out that assessment, which meant that it failed to carry out a full assessment of the oppositions filed by Intra-Presse.
Consequently, the Court also annuls the decisions of OHIM to the extent that they dismissed Intra-Presse’s oppositions against registration of the mark GOLDEN BALLS for goods that are different from those covered by the mark BALLON D’OR.

Nieuw verschenen boek: "De regels van de sport". Vijftig actuele en opmerkelijke zaken uit het sportrecht 2013

Na zijn succesvolle boek “Rechters als scheidsrechters is meester Vrolijk terug met een nieuw boek De regels van de sport. Het boek behandelt vijftig actuele en opmerkelijke zaken uit het sportrecht 2013. Een must have voor alle sportrecht geïnteresseerden.


Als twee voetbalteams in de laatste wedstrijd van de competitie beide kampioen kunnen worden, en hun tegenstanders verslaan met 67-0 en 79-0, moet er wel sprake zijn van match fixing. Dat is het moment voor de sportjuristen om aan de bal te komen.
Mr. Maarten Vrolijk is er zo een – naast jurist is hij een groot liefhebber van sport. In deze bundel verzamelt hij wederom een groot aantal spraakmakende sportrechtzaken, dit keer uit 2013. Het zijn kwesties over aansprakelijkheid, arbeidsrelaties en belastingen, maar ook corruptie, supportersgeweld, discriminatie en doping in de DDR passeren de revue – en nog veel meer a-sportiviteit.
Dat maakt sport buiten het veld of het parcours minstens zo interessant als de sport binnen de lijnen. Want juist dáár komen we in aanraking met intellectuele eigendomskwesties, sportreclame en selectiegeschillen als bronnen van onenigheid. Sportiviteit krijgt tussen rechters en arbitragecommissies een heel andere betekenis dan tussen sporters, hun bonden, spelersmakelaars, supporters en sportjournalisten.
Omdat de juridische scheidsrechters de regels van de sport op hun eigen manier uitleggen en handhaven, levert ook dit boek weer verrassende sportieve inzichten op. Deze uitspraken worden door schrijver voorzien van een soms kritisch commentaar op de scheidsrechter.
Auteur: mr. Maarten M. Vrolijk
November 2014
x + 208 pagina’s
€ 24,95
ISBN 978-90-8863-147-4


Bestellen kan HIER

Taakstraffen in rechtszaak ongeregeldheden bekerfinale PEC Zwolle - Ajax

​De rechtbank in Rotterdam heeft aan 26 Ajax-supporters taakstraffen variërend van 80 tot 120 uur opgelegd, steeds voor een deel voorwaardelijk. Zij krijgen die straf omdat ze tijdens de bekerfinale tussen PEC Zwolle en Ajax vuurwerk afstaken of gooiden en in één geval een afscheidingswand hebben vernield.
De bekerfinale vond plaats op 20 april 2014 in De Kuip in Rotterdam, het stadion van voetbalclub Feyenoord. Tienduizenden aanwezige supporters moeten daar getuige van de ongeregeldheden zijn geweest. Een nog groter aantal mensen heeft via de verschillende media kunnen zien wat er is gebeurd. Zelfs internationale media hebben aandacht aan de ongeregeldheden besteed.
Uit de camerabeelden is naar voren gekomen dat de verdachten aan het begin van de aftrap van de voetbalwedstrijd tegelijkertijd hun gezicht bedekten in een poging onherkenbaar te blijven. Vervolgens hebben ze vrijwel gelijktijdig het vuurwerk richting het veld gegooid.
Gelet op de brede maatschappelijk impact en de mate van organisatie is de rechtbank van oordeel dat het gerechtvaardigd is dat deze zaken door de meervoudige kamer zijn behandeld. 
Naast taakstraffen krijgen de veroordeelde relschoppers ook een stadionverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, gecombineerd met een meldplicht. Als zij dat verbod overtreden moeten ze alsnog het resterende deel van de  taakstraf uitvoeren. De officier van justitie had ook een gebiedsverbod gevraagd voor de omgeving van stadion de Arena en de binnenstad van Amsterdam. Daar gaat de rechtbank niet in mee, nu er geen aanwijzingen zijn dat deze verdachten zich ooit buiten het stadion hebben misdragen of dat zullen gaan doen.
Ook de door de officier van justitie geëiste schadevergoeding is door de rechtbank niet opgelegd. De wijze waarop deze vergoeding door de officier van justitie is geëist beperkt de mogelijkheden van de verdachten om daar iets tegenin te brengen en dat vindt de rechtbank oneigenlijk. Overigens is de veroorzaakte schade aan De Kuip door Ajax aan Stadion Feyenoord vergoed.

Tien van de in totaal 36 verdachten zijn vrijgesproken. Hoewel van een aantal van hen is vastgesteld dat zij een gooiende beweging hebben gemaakt is het niet zeker dat zij ook daadwerkelijk vuurwerk hebben gegooid. Ook is uit de camerabeelden niet gebleken dat  de verdachten  de stoeltjes opzettelijk hebben vernield.

vrijdag 14 november 2014

Oud-profvoetballer Yassine Abdellaoui in hoger beroep vrijgesproken van witwassen en heling

​Een voormalig profvoetballer is niet schuldig aan (betrokkenheid bij) het witwassen van 2,3 miljoen euro en 258.000 Britse ponden aan illegaal geld in 2003. Dit heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch zojuist geoordeeld. Ook is hij volgens het hof niet betrokken geweest bij de heling van 30.000 dollar. Een medeverdachte wordt wel veroordeeld voor witwassen, valsheid in geschrift en heling.
Vrijspraak
De medeverdachte, destijds filiaalhouder van een Bredaas postagentschap en voormalig vriend van de oud-voetballer, verrichtte in zijn postagentschap in 2003 honderden money transfers naar Jamaica, Curaçao en de Dominicaanse republiek. Bij de meeste transfers gebruikte hij de naam en het paspoort van de oud-voetballer. Het hof vindt echter onvoldoende aanknopingspunten in het dossier voor betrokkenheid van de oud-voetballer bij deze witwaspraktijken. De oud-voetballer had vier jaar eerder toestemming gegeven voor het wisselen van geld op zijn naam, waarbij hij wel het vermoeden had dat het om iets illegaals ging. Desondanks had hij er, volgens het hof, geen rekening mee hoeven te houden dat de medeverdachte jaren later money transfers van die omvang op verdachtes naam zou verrichten. Uit verschillende verklaringen in het dossier blijkt volgens het hof ook onvoldoende dat de oud-voetballer betrokken is geweest bij heling van 30.000 dollar en spreekt hem ook daarvan vrij. 
Overschrijden redelijke termijn
De verdediging had verder als verweer gevoerd dat de procedures langer hebben geduurd dan ‘redelijk’ is. Het hof beaamt dit (de totale procedure heeft zo’n 11 jaar geduurd, waarvan circa 6 jaar als onredelijk lang is aangemerkt) maar vindt dit geen reden voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en verwerpt dit verweer.
Medeverdachte
De medeverdachte wordt wel veroordeeld voor het witwassen van de 2,3 miljoen euro, en ook voor het witwassen van ruim 250.000 Britse ponden aan criminele gelden, het zetten van valse handtekeningen en heling van circa 36.000 Britse ponden. Hij is volgens het hof niet betrokken geweest bij de heling van 30.000 dollar; daarvan wordt hij vrijgesproken. Het hof legt hem een celstraf op van 308 dagen (waarvan 270 dagen voorwaardelijk) en een taakstraf van 200 uur. Daarbij is in zijn zaak rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
De rechtbank Breda veroordeelde de oud-voetballer op 11 oktober 2010 tot een voorwaardelijke celstraf van 2 maanden voor medeplegen van heling. De medeverdachte kreeg toen een celstraf van 308 dagen (waarvan 270 voorwaardelijk) en een taakstraf van 240 uur opgelegd.



woensdag 12 november 2014

Non conformiteit pony


Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8644

Koper heeft op 20 november 2011 een toen 8 jarige [paard] ruin met de naam "[de pony]" (hierna: de pony) van de koper gekocht voor een koopsom van € 5.500,-. Partijen kwamen daarbij overeen dat de pony nog klinisch gekeurd zou worden.
In de advertentie op internet waarin de pony te koop werd aangeboden, werd hij aangeduid als "sport ruin". Voorts werd vermeld dat hij gedurende het afgelopen jaar regelmatig had deelgenomen aan wedstrijden, springen in de klasse de koper heeft met de koper besproken dat zij de pony kocht voor haar dochter [de dochter] met het doel de pony voor de springsport te gebruiken.
Op 25 november 2011 is de pony klinisch onderzocht door dierenarts
[de dierenarts]. Zijn conclusie luidde: "Klinisch gezonde pony. Positief aankoopadvies".
De pony is diezelfde dag aan de koper geleverd.
Op 1 december 2011 heeft de koper de pony naar hoefsmid [de hoefsmid] gebracht. De hoefsmid constateerde dat de pony kreupel liep.
De koper heeft de pony vervolgens opnieuw laten onderzoeken door dierenarts [de dierenarts] en diens collega [collega]. [de dierenarts] schrijft daarover in zijn brief van
30 maart 2012:
"Op vrijdag 8 december 2011 is [de pony] opnieuw beoordeeld op de kliniek door ondergetekende en college [collega]. Pony vertoonde duidelijke ataxie en een wisselende kreupelheid RV. Pony is naar aanleiding van dit onderzoek doorverwezen naar de Universiteitskliniek Utrecht voor nader onderzoek."
 Van 20 tot 23 december 2011 is de pony neurologisch onderzocht in de Universiteitskliniek in Utrecht. De conclusie van dit onderzoek luidt als volgt:
"forse proximale kreupelheid te zien, hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit de wervelkolom (cervicothoracale overgang).
Neurologische verschijnselen wijzend op cervicale/begin thoracale compressie. Geen structurele veranderingen zichtbaar waar dit door te verklaren valt, dus wrsch. dynamische compressie. Antedateren hiervan op basis van ons onderzoek lukt niet.
Youtube filmpjes (onofficieel) wijzen wel op eerdere kreupelheid (echte kreupelheid of zelfde als nu niet te onderscheiden).
De regio waar ataxie en kreupelheid samenkomen, is de laatste cervicale wervels en de eerste thoracale wervels. Deze laatste regio (begin thoracaal) is helaas niet verder in beeld te brengen. Opvallend is dat de kreupelheid fors verslechtert bij onderzoeken en/of arbeid. Bij vertrek was [de pony] veel erger kreupel dan bij aankomst.
Verdere onderzoeken zoals electromyografisch onderzoek (EMG) of scintigrafie zijn niet zinvol omdat hoogstwaarschijnlijk deze ook geen juridische antidatering kunnen verschaffen. Myelografie is niet zinvol omdat deze regio niet op röntgen te krijgen is."

Verder worden de volgende diagnose en prognose gegeven:
"Diagnose:
23.12.2011 spinale ataxie
23.12.2011 locomotie-apparaat
Kreupel rechtsvoor proximaal gelokaliseerd thv. cervicothoracale en scapulothoracale overgang.
[…]
Prognose: voor de sport ongunstig".

Uitspraak rechtbank
De koper heeft primair aangevoerd dat de pony niet beantwoordt aan de overeenkomst en subsidiair dat de overeenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen. Zij stelt dat de verkoper toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting een gezonde sportpony te leveren. De koper vordert primair: gehele of gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst en subsidiair: vernietiging van de overeenkomst, een en ander met veroordeling van de verkoper tot terugbetaling van de koopsom vermeerderd met rente alsmede tot betaling van de kosten - op te maken bij staat - van stalling en verzorging van de pony tot aan de dag dat de pony aan de verkoper wordt terug geleverd.
De verkoper heeft verweer gevoerd. Zij heeft betoogd dat de pony op het moment van aflevering aan de overeenkomst beantwoordde en dat dat ook blijkt uit het feit dat de keuringsarts op basis van zijn klinische onderzoek een positief aankoopadvies heeft gegeven.
De rechtbank heeft de vorderingen van de koper afgewezen en heeft daartoe in rechtsoverweging 4.3 en 4.4 van haar vonnis van 10 april 2013 overwogen:
"4.3 Onder de producties bevindt zich onder meer een rapport van de Universiteit van Utrecht. Uit het rapport blijkt niet dat de pony op het moment van aflevering ongeschikt was voor de springsport: het rapport vermeldt een diagnose en een prognose, maar ook dat antedateren door middel van onderzoek niet mogelijk is. Ook op grond van de andere producties kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangenomen dat de pony op het moment van aflevering niet geschikt was voor de springsport. Redengevend daarvoor is dat op de dag van de aflevering de dierenarts de pony lichamelijk heef onderzocht en op grond daarvan een positief aankoopadvies heeft gegeven. Dit onderzoek vond plaats in de wetenschap dat de pony bedoeld was voor de springsport en werd uitgevoerd door een dierenarts die kort daarna, op 7 december 2011, tot de conclusie kwam dat de pony problemen met lopen vertoonde. Het is tegen deze achtergrond dat de overgelegde producties niet overtuigen: zonder nadere toelichting, die niet, althans onvoldoende, is gegeven is het niet goed te begrijpen hoe het kan dat de dierenarts op 25 november 2011 een positief aankoopadvies voor de pony gaf als de pony op dat moment niet geschikt was voor de springsport.
4.4 de koper heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet het bewijs geleverd van de stelling dat de pony ten tijde van de aflevering ongeschikt was voor de springsport."

Oordeel gerechtshof
De koper heeft gesteld dat de pony niet aan de overeenkomst beantwoordt omdat hij niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten, te weten dat de pony geschikt is voor de springsport. de koper heeft verwezen naar het rapport van de Universiteitskliniek te Utrecht, die na een neurologisch onderzoek in de periode
20 tot 23 december 2011 concludeerde dat er sprake was van een forse proximale kreupelheid, hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit de wervelkolom en de diagnose spinale ataxie stelde. Voorts heeft de koper aangevoerd dat uit een Youtube filmpje van de pony van
11 juni 2011 blijkt dat de pony toen ook kreupelheid en atactische verschijnselen vertoonde.
De verkoper heeft gemotiveerd betwist dat de pony reeds ataxie vertoonde voor de levering op 25 november 2011. Zij heeft gesteld dat de pony slechts eenmaal korte tijd kreupel is geweest in verband met een kneuzing van de zool door het stappen op een steen. Wat op de filmpjes te zien is, is hooguit "teugelkreupelheid" geweest, geen echte kreupelheid maar een onregelmatige gang veroorzaakt door een verkeerde teugelvoering door de amazone. de verkoper heeft benadrukt dat dierenarts [de dierenarts] de pony klinisch heeft onderzocht op 25 november 2011, de dag van de levering, en op basis van zijn onderzoek een positief aan koopadvies heeft gegeven.
Het hof stelt voorop dat op de koper de bewijslast rust van haar stelling dat de pony op de dag van levering behept was met een gebrek dat tot kreupelheid leidt.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
- hoefsmid [de hoefsmid] heeft zes dagen na de levering, namelijk op 1 december 2011, geconstateerd dat de pony kreupel liep;
- dierenartsen [de dierenarts] en [collega] zijn 13 dagen na levering, namelijk op
8 december 2011, op basis van nader klinisch onderzoek tot het oordeel gekomen dat de pony "duidelijk ataxie en wisselende kreupelheid RV" vertoonde;
- dit oordeel werd op 23 december 2011 bevestigd door de Universiteitskliniek, die de diagnose spinale ataxie stelde;
Op basis van deze feiten acht het hof voorshands bewezen dat de pony reeds op de dag van de levering behept was met het gebrek ataxie. Het hof merkt op dat de omstandigheid dat de Universiteitskliniek op 23 december 2011 in haar rapport heeft aangegeven dat zij op dat moment, ongeveer een maand na levering, niet in staat is tot antedateren van het gebrek, daaraan onvoldoende afdoet. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat de Universiteitskliniek in haar rapport tevens heeft opgemerkt dat de Youtube filmpjes - de dateren van voor de levering van de pony - wijzen op eerdere kreupelheid, zij het dat niet valt te zeggen of het daarbij gaat om "echte kreupelheid of dezelfde als nu" [het hof begrijpt: onregelmatige gang als gevolg van de ataxie].
Het hof zal de verkoper in de gelegenheid stellen tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit dat de pony ten tijde van de levering behept was met het gebrek ataxie.
Voor zover de koper haar vorderingen baseert op de (door de verkoper betwiste) stelling dat de pony een luchtzuiger is, gaat het hof daaraan voorbij nu de koper niet heeft gesteld en ook overigens niet is gebleken dat zij van dit gebrek - dat zij naar eigen zeggen al begin december 2011 heeft ontdekt (mvg pt 9) - binnen bekwame tijd na ontdekking melding heeft gemaakt bij de verkoper
De beslissing

Het gerechtshof: stelt de verkoper in de gelegenheid tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit dat de pony ten tijde van de levering behept was met het gebrek ataxie.

zaterdag 8 november 2014

Eis voetbalvereniging HSV toegewezen: gemeente (verhuurder) moet zorgen voor wedstrijdwaardig kunstgrasveld



HSV huurt van de gemeente een gedeelte van het sportcomplex aan het Maalwater te Heiloo. De huurovereenkomst houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“(…) Dat partijen hebben afgesproken dat na herinrichting huurder over 5 velden, waarvan 1 wedstrijdwaardig kunstgras- hoofdveld, 3 wedstrijdgrasvelden en 1 trainingsveld zal beschikken.
(…)
Artikel 8
Huurder draagt zorg voor het klein onderhoud waaronder wordt begrepen
- het aankopen van krijt en carboleum
- het dichttrappen van slidinggaten
- het verwijderen van zwerfvuil en bladafval
- het klein onderhoud aan de lichtmasten (vervangen van de lampen)
- het schoonhouden van de verhardingen
- het klein onderhoud van de verhardingen inclusief de opsluitbanden
- het herstel van hekwerken en ballenvangers uitgezonderd de complexafrastering
- het onderhoud van eventueel aanwezige tribune(s) dug-outs en kassahokje
- het ophangen en verwijderen van doelnetten
- het vervangen en repareren van doelnetten
- het vervangen en repareren van doelhaken
- het vervangen en repareren van hoekvlaggen
- het plaatsen en verwijderen van hoekvlaggen
- het herstel of vervangen van krijtwagen(s)
Artikel 9
a. Verhuurder draagt zorg voor het groot onderhoud. Alle niet in artikel 8 opgesomde werkzaamheden worden gerekend tot groot onderhoud
(…)”
  
Het kunstgrasveld is in het voorjaar van 2005 in gebruik genomen.
In mei 2013 heeft HSV tegenover de gemeente haar zorgen geuit over de vele lies-, knie- en enkelblessures bij haar selectie. Hetgeen is besproken met de gemeente is door HSV vastgelegd in een brief van 27 mei 2013. Daarin is vermeld dat HSV zich afvraagt of er een relatie bestaat tussen de vele blessures en de toestand van het kunstgrasveld en opgemerkt dat het veld ook door tegenstanders als hard wordt ervaren. Er is voorgesteld om een keuring van het veld te laten verrichten. Voorts is opgemerkt dat een wedstrijdwaardig kunstgrasveld moet voldoen aan de NOC NSF-KNVB2 norm van 18 maart 2012.
De gemeente heeft HSV laten weten dat zij uiterlijk 14 juli 2013 een nadere reactie zal ontvangen.
In een e-mail van 24 juli 2013 heeft HSV de gemeente aan haar toezegging om voor 14 juli 2013 te reageren herinnerd en een reactie gevraagd. Op 12 augustus 2013 heeft HSV nogmaals een reminder verzonden aan de gemeente.
Uiteindelijk heeft de gemeente eind 2013 besloten een onderzoek te laten instellen naar de kwaliteit van het kunstgrasveld door het Instituut voor Sportaccommodaties B.V. (Kiwa ISA Sport, hierna: Kiwa).
Kiwa heeft op 17 januari 2014 een onderzoek ingesteld en op 4 maart 2014 daaromtrent gerapporteerd. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
“(…) Samenvatting
In het overzicht van de testresultaten op pagina 3 is het kunstgras voetbalveld getoetst aan de gebruiksnorm (NOC NSF-KNVB2-18 maart 2012). In de gebruiksnorm wordt weergegeven aan welke eigenschappen een kunstgras voetbalveld minimaal dient te voldoen om veilig en verantwoord competitiewedstrijden conform KNVB richtlijnen te kunnen spelen.
Tijdens het kwaliteitzorgonderzoek is geconstateerd dat de vezel over het gehele veld gesleten en in de doelgebieden aanzienlijk gesleten is. De rubbervulling is hier lager en het instrooizand toont zich tussen het instrooirubber aan de top. Dit heeft een negatieve invloed op de gemeten waarden van de sporttechnische eigenschappen. Het kunstgras voetbalveld voldoet niet aan de uniformiteit van het schokabsorberend vermogen en de stroefheid. Tevens is het schokabsorberend vermogen ruim lager dan de gestelde norm. De verwachting is dat het veld niet zodanig te optimaliseren is dat het aan de gestelde norm gaat voldoen. Wij adviseren het kunstgras voetbalveld te renoveren.
(…)
De kans is zeer groot dat er een onveilige situatie kan ontstaan en blessures kunnen optreden.”

Er heeft op 24 maart 2014 een bespreking plaats gevonden tussen de gemeente en HSV over de uitkomsten van het onderzoek. Ondanks herhaald verzoek van HSV heeft de gemeente het uitgebrachte rapport niet voor die bespreking aan HSV doen toekomen.
In een brief van 28 maart 2014 heeft HSV aan de gemeente onder meer het volgende bericht:
“(…) In ons gesprek van afgelopen maandag 24 maart jl. schoof ook de heer [PERSOON 4] (hoofd afdeling beheer openbare ruimte aan). (…) [PERSOON 4] legde uit wat er zijns inziens moet gebeuren en dat het veld van onderen af aan bestaat uit zand, circa 4 cm rubberen korreltjes en daarbovenuit steken de kunstgrasvezels of wat daar van over is. Het probleem zou zijn dat het rubberen gedeelte heel compact, heel hard is geworden en dat daardoor met name het schokabsorberend vermogen niet meer voldoet.
 Voorts meldde [PERSOON 4] dat er veel hoogteverschillen in het veld zijn, waardoor de rubberen korreltjes verwijderen en opnieuw instrooien geen optie is. Sommige kort geworden, veelal versleten kunstgrasvezels zullen dan immers onder het rubber komen te liggen.
Kortom het enig wat overblijft en wat hij wil voorstellen is dat “het rubber” wordt “opgeklopt”. Het schokabsorberend vermogen zal dan verbeteren.
[PERSOON 4] heeft circa 1 maand nodig voor het opvragen van een offerte en in week 17 (de week na Pasen) kunnen we dan weer bij elkaar komen om het tijdspad voor de te verrichten herstelwerkzaamheden te bespreken. Uitgangspunt daarbij zal zijn dat die werkzaamheden vóór aanvang van het nieuwe seizoen (dat eind juli aanvangt) zijn gedaan. De Raad moet nog wel toestemming geven voor deze herstelwerkzaamheden.
HSV (…) wees u erop dat het veld al 9 jaar in gebruik is en dat er na 10 jaar een nieuwe toplaag op zou moeten komen.
(…)
In uw meerjaren investeringsplan sportvelden staat bij het vervangen van een de toplaag van het HSV-kunstgrasveld het jaartal 2017, maar voor degene die dat staatje heeft opgemaakt was de wens absoluut de vader van de gedachte. Deze toplaag gaat geen 13 jaar mee!
Wij gingen tenslotte nog even in op de door [PERSOON 4]’ voorgestelde actie en vroegen ons af of dit geen lapmiddel betreft. Welke garantie hebben we dat het echt helpt en dat niet na een tijdje weer een zelfde situatie ontstaat? Het gaat hier immers om de gezondheid van onze sporters, van onze kinderen. (…)
Vervolgens kregen wij thuisgekomen de kans het rapport nu eens echt goed te lezen. (…) Inmiddels hebben wij ons aan de hand van het rapport ook laten informeren door een deskundige op dit gebied en door de KNVB. Op basis hiervan stellen wij vast dat:
- het veld versleten is, de vezels zijn te klein
- het absorberend (dempend) vermogen is te laag en voldoet niet aan de norm;
- het absorberend vermogen is ook in uniform opzicht niet goed en voldoet dus niet aan de norm;
- de stroefheid (torsie) van het veld is in uniform opzicht te hoog, het verschil tussen de hoogste en de laagste meting is te hoog en voldoet dus niet aan de norm.
Het in opdracht van uw gemeente opgestelde rapport rechtvaardigt slechts de conclusie dat het kunstgras voetbalveld niet voldoet aan de daaraan te stellen criteria en dat een grondige renovatie van het veld vereist en noodzakelijk is.
(…) Kortom: het door uw gemeente geopperde voorstel “het rubber opkloppen” is geen reële optie: het veld moet worden gerenoveerd (c.q. de toplaag moet worden vervangen). Alle andere middelen zijn lapmiddelen en de daarmee gepaard gaande investeringen lijken/zijn niet verantwoord.
Vóór de aanvang van het nieuwe seizoen, we beginnen vanaf eind juli met trainen, moet het kunstgras voetbalveld gerenoveerd zijn c.q. dient de toplaag daarvan vervangen te zijn. (…)
Daaruit dient ook te worden geconcludeerd dat de Stichting Beheer Sportaccommodaties HSV niet beschikt over het huurgenot dat op basis van de huurovereenkomst verwacht mag worden.
(…)
In vervolg hierop en onder verwijzing naar hetgeen in deze brief is gesteld, verzoeken wij u dan ook ons binnen tien dagen na dagtekening dezes schriftelijk te bevestigen dat de gemeente ervoor zal zorg dragen dat het kunstgras voetbalveld uiterlijk 31 juli a.s. is gerenoveerd c.q. is voorzien van een nieuwe toplaag, opdat het veld zal voldoen aan de minimale eigenschappen om veilig en verantwoord competitiewedstrijden conform KNVB-richtlijnen te kunnen spelen.”
De vervolgbespreking die was geagendeerd voor 24 april 2014 is door de gemeente afgezegd.

Standpunten van de partijen
HSV
HSV vordert dat de gemeente veroordeeld wordt om aan het kunstgrasveld herstelwerkzaamheden te laten verrichten die ertoe leiden dat het veld met ingang van 1 augustus 2014 voldoet aan de aan een kunstgras voetbalveld te stellen eisen conform de NOC*NSF norm.
Gemeente Heiloo
De gemeente stelt zich op het standpunt dat het veld nog altijd wedstrijdwaardig is, omdat het niet is afgekeurd door de KNVB. Daarnaast heeft zij erop gewezen dat zelfs indien het veld zou worden afgekeurd er met de KNVB afspraken gemaakt kunnen worden over dispensatie tot het moment dat het veld zal worden gerenoveerd.

Oordeel rechtbank
Op basis van de huurovereenkomst is de gemeente gehouden ervoor zorg te dragen dat HSV over een wedstrijdwaardig kunstgras voetbalveld kan beschikken. Door de gemeente is betoogd dat het veld aan die kwalificatie voldoet omdat het niet is afgekeurd door de KNVB, maar in dat betoog wordt zij niet gevolgd. Ook zonder dat het veld is afgekeurd, is op dit moment voldoende aannemelijk geworden dat geen sprake is van een wedstrijdwaardig veld. Kiwa, dat van de gemeente opdracht heeft gekregen de kwaliteit van het veld te keuren, concludeert immers in haar rapport dat de vezel over het gehele veld gesleten is en in de doelgebieden aanzienlijk gesleten is. Kiwa raadt de gemeente aan om het veld te renoveren. Kiwa is bij haar onderzoek uitgegaan van de geldende NOC NSF-KNVB2-norm. Zij heeft de verwachting uitgesproken dat het veld niet zodanig te optimaliseren is dat het zal voldoen aan de norm. De gemeente heeft aangevoerd dat de door Kiwa gebruikte norm niet als norm vermeld is in de huurovereenkomst zodat hiervan niet moet worden uitgegaan, maar ook in dit betoog wordt zij niet gevolgd. Ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat genoemde norm de geldende norm is aan de hand waarvan de KNVB beoordeelt of een veld wedstrijdwaardig geacht kan worden, zodat voor de beoordeling of het veld wedstrijdwaardig is van deze norm moet worden uitgegaan.
De gemeente wordt evenmin gevolgd in haar stelling dat, zo begrijpt de voorzieningenrechter, als het veld na de door haar voorgenomen werkzaamheden toch niet voldoet aan de norm, verdere werkzaamheden niet direct nodig zijn, omdat de KNVB indien het veld afgekeurd zou worden dispensatie kan verlenen tot het moment waarop het veld zal worden gerenoveerd. Niet alleen heeft de gemeente, gelet op de gemotiveerde betwisting door HSV, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een dergelijke dispensatie kan worden verkregen, ook ontslaat haar dit niet van de verplichting die zij als verhuurder heeft om een wedstrijdwaardig veld ter beschikking te stellen.
Door de gemeente is voorts aangevoerd dat de door haar voorgestelde herstelwerkzaamheden, het ‘opkloppen van het rubber’ op dit moment het enige is wat in het kader van groot onderhoud mogelijk is. Ook aan dit argument wordt voorbij gegaan. Mogelijk is dit ingegeven door financiële motieven, maar als verhuurder heeft de gemeente zich verbonden te zorgen voor een wedstrijdwaardig veld.
Zoals hiervoor aangegeven, heeft Kiwa geadviseerd het veld te renoveren. Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat onder renovatie het vervangen van de toplaag verstaan moet worden. Voor zover de gemeente heeft willen betogen dat niet van haar verlangd kan worden dat zij hiertoe overgaat, omdat met de vervanging van de toplaag een voorbereidingstijd van drie maanden gemoeid is, passeert de voorzieningenrechter dit betoog. Uit het verloop van de besprekingen sinds mei 2013 blijkt dat de gemeente niet voortvarend met het (toen nog mogelijke) probleem is omgegaan. Zij reageerde pas laat (toen het nieuwe seizoen alweer begonnen was) en heeft uiteindelijk pas in januari 2014 een onderzoek laten doen naar de toestand van het veld. Nu HSV onweersproken heeft aangevoerd dat zij in mei 2013 een onderzoek wilde naar de toestand van het veld omdat zij dat als mogelijke oorzaak voor de vele blessures zou willen uitsluiten, heeft de gemeente door hier niet adequaat op te reageren, gehandeld in strijd met de op haar rustende zorgplicht. Als de gemeente op het moment dat het advies van Kiwa werd gegeven, dit advies serieus had genomen, zou zij nog ruimschoots voldoende tijd gehad hebben om de benodigde werkzaamheden voor te bereiden.

Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering van HSV kan worden toegewezen,

dinsdag 21 oktober 2014

Supporters gestraft voor voetbalgeweld bij stadion "De Vijverberg"

De rechtbank Gelderland heeft vandaag acht voetbalsupporters gestraft voor voetbalgeweld bij stadion "De Vijverberg" in Doetinchem.
Op 16 mei 2013 is er na een voetbalwedstrijd tussen De Graafschap en Roda JC geweld gebruikt tussen de supporters van beide clubs. Hierbij heeft een slachtoffer ernstig letsel opgelopen. ​
De verdachten hebben alle acht deelgenomen aan deze openlijke geweldpleging, waarbij zowel de supporters van De Graafschap als de supporters van Roda JC deelnamen aan het geweld.
De verdachten zijn veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstraffen, forse werkstraffen en tot het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer.

Rechtbank Gelderland 21-10-2014,ECLI:NL:RBGEL:2014:6653

Bron: rechtspraak.nl