vrijdag 24 juli 2015

Polsstokhoogspringer Koppelaar vecht zonder succes dopingschorsing aan


De feiten
Op 31 mei 2014 heeft Koppelaar meegedaan aan een wedstrijd polsstokhoogspringen in Soest (Duitsland). Koppelaar is die dag ingeloot en aangewezen voor de op die datum door een Doping Control Officer (hierna DCO te noemen) in opdracht van het Deutscher Leichtathletik-Verband uit te voeren dopingcontrole.
In het dopingcontrolestation (de kleedruimte) bij het sportcomplex waar de wedstrijd werd gehouden heeft Koppelaar die dag in een daarvoor bestemde container (opvangbeker) urine geproduceerd, die vervolgens is verdeeld over twee monsters (A en B), die verzegeld naar het WADA-geaccrediteerde laboratorium “Institute of Biochemstry German Sport University Cologne”. Dit laboratorium heeft de urinemonsters van Koppelaar geanalyseerd. De rapporten daarvan bevinden zich bij de stukken.
Op 14 juli 2014 kreeg Koppelaar telefonisch bericht van de Atletiekunie dat de dopingtest van 31 mei 2014 positief was. Diezelfde avond hebben [naam] en [naam 1], technisch directeur respectievelijk algemeen directeur van de Atletiekunie, Koppelaar thuis bezocht en meegedeeld dat aan hem de ordemaatregel van schorsing zal worden opgelegd. Bij brief van 17 juli 2014 heeft de Atletiekunie aan Koppelaar geschreven dat hij per die datum is geschorst. Als gevolg van die maatregel mocht Koppelaar niet langer aan nationale en internationale wedstrijden en aan trainingen in verenigingsverband deelnemen.
Nadien, nadat de analyse van het B-monster het resultaat van de analyse van het A-monster had bevestigd, heeft de Atletiekunie (overeenkomstig artikel 9 lid 1 van het Tuchtreglement) aangifte gedaan bij de tuchtcommissie van overtreding door Koppelaar van artikel 3 van het Dopingreglement. In de aangifte staat, zo kan uit de hierna onder 2.8 nog te noemen uitspraak van de tuchtcommissie worden afgeleid:
“Op 31 mei 2014 is er bij betrokkene in opdracht van de Duitse Atletiekbond een dopingcontrole uitgevoerd tijdens althans (…) in het kader van een wedstrijd bekend als het ‘3. National Soester Stabhochsprung-Festival’, gehouden te Soest (Duitsland). Deze wedstrijd vond plaats onder auspiciën van de internationale Atletiek Federatie (hierna IAAF). De analyserapporten van het dopingcontrolelaboratorium vermelden dat bij de analyse van zowel het A-deel als het B-deel van het urinemonster van betrokkene met nummer 2878795 endogene steroïden van exogene oorsprong zijn aangetroffen. Deze stof komt voor op de Dopinglijst 2014 behorende bij het Dopingreglement van het Instituut Sportrechtspraak. De aanwezigheid van een stof die op de genoemde lijst staat vormt een overtreding van artikel 3 van het Dopingreglement”.
Bij uitspraak van 9 december 2014 heeft de tuchtcommissie bewezen verklaard dat Koppelaar artikel 3 van het Dopingreglement heeft overtreden en hem op grond van artikel 39 lid 1 van dat reglement de straf opgelegd van uitsluiting voor een periode van twee jaar, met aftrek van de periode van uitsluiting op basis van de door de Atletiekunie aan Koppelaar per 17 juli 2014 opgelegde ordemaatregel.
Blijkens de overwegingen in de uitspraak heeft Koppelaar als verweer gevoerd dat uit het positieve resultaat van de dopingtest niet mag worden geconcludeerd dat hij het Dopingreglement heeft overtreden, omdat dit resultaat op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Zowel bij de afnameprocedure en het transport van het urinemonster als in het laboratorium zijn volgens Koppelaar een aantal regels van de geldende International Standard for Testing (IST) respectievelijk International Standard for Laboratories (ISL) geschonden. De argumenten die Koppelaar daarvoor heeft aangevoerd zijn in overweging 7.3.4 van de uitspraak weergegeven. De tuchtcommissie heeft daarover in haar uitspraak onder meer het volgende overwogen:
“7.3.6 (…) De aanwezigheid van de verboden stof in de urine van betrokkene is vastgesteld na analyse van de monsters van betrokkene in het door WADA geaccrediteerde Laboratorium in Keulen. In artikel 2 lid 5 van het Dopingreglement is bepaald dat wanneer er geen sprake is van een afwijking van enige internationaal standard, danwel als enige afwijking niet het belastende analyseresultaat heeft veroorzaakt de positieve uitslag betrouwbaar en onomstotelijk bewijs vormt dat sprake is van een overtreding. De betrokkene erkent dat sprake is van een positieve uitslag, maar stelt zich op het standpunt dat dit resultaat niet als bewijs van de overtreding mag dienen aangezien is afgeweken van de IDT en ISL.
De voorzitter van de tuchtcommissie heeft de raadsman van betrokkene ter zitting gewezen op de bewijsregels van artikel 12 van het Dopingreglement. Hierin is onder meer bepaald dat afwijkingen van enig International Standard die niet aantoonbaar hebben geleid tot het belastende analyseresultaat die controleresultaten niet ongeldig maken. Dit zou hoogstens het geval kunnen zijn indien betrokkene aantoont dat zodanig van deze Standards is afgeweken dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze afwijkingen het belastend resultaat (kunnen) hebben veroorzaakt. In dat geval dient het bondsbestuur aan te tonen dat het tegendeel het geval is.
De raadsman van betrokkene heeft noch in de schriftelijke procedure, noch ter zitting op enigerlei concrete wijze aangetoond dat de afwijkingen van de IST en ISL waar hij zich op beroept het belastende analyseresultaat redelijkerwijs hebben veroorzaakt.
De afwijkingen van de IST en ISL waarop betrokkene zich beroept zijn gemotiveerd weersproken door de DA (Dopingautoriteit; de voorzieningenrechter). Het staat voor de tuchtcommissie vooralsnog niet vast dat deze afwijkingen hebben plaatsgevonden. Echter, de tuchtcommissie zal dit in het kader van deze procedure niet nader onderzoeken aangezien het vaststellen van vermeende afwijkingen niet van belang is in het kader van de beoordeling van de vraag of er sprake is van een overtreding van artikel 3 van het Dopingreglement. Immers, zelfs al zouden deze beweerde afwijkingen komen vast te staan, dan nog kunnen deze afwijkingen niet leiden tot de conclusie dat de positieve uitslag geen betrouwbaar en onomstotelijk bewijs van de dopingovertreding vormt. Door betrokkene is namelijk niet aangetoond dat deze afwijkingen redelijkerwijs het belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt (artikel 12 lid 5 Dopingreglement). De tuchtcommissie verwijst naar een uitspraak van het NADP Tribunaal van 7 juni 2011 in de zaak UK Anti-Doping v Edwards, alinea 3.431 (…)”.

Koppelaar heeft tegen deze uitspraak geen beroep ingesteld bij de commissie van beroep.

De vordering
Koppelaar vordert samengevat dat de door de Atletiekunie bij beslissing van 9 december 2014 aan Koppelaar opgelegde schorsingsmaatregel te schorsen, zulks totdat in een door Koppelaar aanhangig te maken bodemprocedure is beslist over een vordering tot vernietiging van die beslissing.
Koppelaar heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd, verkort weergegeven, dat het onderzoek dat heeft geleid tot een positieve uitslag ter zake van het gebruik door hem van doping onzorgvuldig en ondeugdelijk is gedaan en om die redenen niet mag worden gebruikt als bewijsmiddel. Daarom wordt niet toegekomen aan toepassing van het in artikel 12 van het Dopingreglement neergelegde zogenaamde “strict liability” principe. Andere bewijsmiddelen dat Koppelaar doping zou hebben gebruikt zijn niet voorhanden.
De beslissing van de tuchtrechter is daarom in strijd met artikel 2:8 BW en aldus op grond van artikel 2:15 BW vernietigbaar. Koppelaar is voornemens een bodemprocedure tegen de Atletiekunie te starten waarin op die grond vernietiging van het besluit zal worden gevorderd. Er is daarom reden dit besluit te schorsen totdat in die bodemprocedure zal zijn beslist.

De beoordeling
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Koppelaar heeft zich, door lid te worden van de Atletiekunie, onderworpen aan de statutaire-, tuchtrechtelijke- en dopingregels zoals die zijn neergelegd in de hiervoor onder de feiten genoemde statuten en reglementen. Dat betekent dat de overheidsrechter deze regels zal moeten respecteren.
Voor de door Koppelaar voorgestane aantasting van de beslissing van de tuchtrechter geldt dat die beslissing op grond van het bepaalde in artikel 9 lid 4 van de statuten kan worden gezien als een besluit van een orgaan van een rechtspersoon. Een dergelijk besluit kan op grond van art. 2:15 BW worden vernietigd wegens strijd met de in art. 2:8 BW bedoelde redelijkheid en billijkheid. Op grond van de toepasselijke statutaire- en tuchtrechtelijke regels kan de beslissing van de tuchtrechter ook worden beschouwd als een bindende beslissing, die ingevolge het bepaalde in 7:904 lid 1 BW vernietigbaar is als gebondenheid daaraan in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In beide gevallen komt aan de voorzieningenrechter in het kader van dit geding slechts een marginale toetsing toe. Met inachtneming daarvan zijn de volgende omstandigheden van belang.
In artikel 12 van het Dopingreglement zijn regels betreffende de bewijslastverdeling neergelegd. Volgens Koppelaar is de in art. 12 van dat reglement neergelegde ‘strict liability’regel slechts van toepassing als het onderzoek dat heeft geleid tot de conclusie dat sprake is van overtreding van het Dopingreglement zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Die redenering van Koppelaar gaat evenwel niet op, omdat de mogelijkheid dat er in de procedure die heeft geleid tot het voor de betrokkene belastende analyseresultaat iets niet goed is gegaan al ligt besloten in de regels van art. 12. De bewijslastverdeling die is neergelegd in de diverse leden van art. 12 van het Dopingreglement brengt juist met zich dat afwijkingen van enige International Standard niet tot ongeldigheid van de controleresultaten leiden, tenzij de betrokkene - Koppelaar - aantoont dat zodanig van de International Standards is afgeweken dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de afwijkingen het belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt. In dat geval is het aan het Bondsbestuur om aan te tonen dat die afwijkingen niet het belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt. Er is geen grond om aan te nemen dat gebondenheid aan deze regels van bewijslastverdeling en aan de toepassing van die regels door de tuchtcommissie in de uitspraak van 9 december 2014 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar zou zijn. Feiten of omstandigheden die daartoe in de specifieke omstandigheden van dit geval aanleiding zouden geven, zijn onvoldoende gesteld of gebleken.
Dat het in de procedure die heeft geleid tot het voor Koppelaar ongunstige resultaat allemaal niet goed is gegaan heeft Koppelaar bij de tuchtrechter kunnen aanvoeren en dat heeft hij ook gedaan. De tuchtrechter heeft daarover vervolgens een goed gemotiveerd oordeel gegeven en geoordeeld dat Koppelaar in ieder geval niet heeft aangetoond dat de door hem gestelde afwijkingen het voor hem belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt. Aan dat oordeel is Koppelaar gebonden. Dat de beslissing van de tuchtcommissie in strijd is met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan niet worden gezegd, laat staan dat gebondenheid daaraan naar die maatstaven onaanvaardbaar zou zijn. Koppelaar kan thans in deze procedure in beginsel niet met nieuwe argumenten komen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die meebrengen dat hij die argumenten niet eerder heeft kunnen aanvoeren. Die bijzondere omstandigheden heeft Koppelaar niet aangevoerd. Maar nog afgezien daarvan geldt het volgende. Koppelaar heeft thans (deels opnieuw) gesteld, dat de navolgende afwijkingen het bedoelde analyseresultaat kunnen hebben veroorzaakt:
(a) de DCO sprak nauwelijks Engels en Koppelaar nauwelijks Duits;
(b) de container heeft ruim een uur in een “vervuild” toilet gestaan;
(c) het dopingcontrolestation was niet afgesloten;
(d) Koppelaar heeft de urine in twee delen geproduceerd, maar de ‘deelsampleprocedure’ is niet gevolgd;
(e) vermoedelijk zijn de monsters tijdens het transport, dat meer dan vijftien uur heeft geduurd, niet gekoeld;
(f) bij de analyse van zowel het A als het B-monster is dezelfde analist betrokken geweest;
(g) het laboratorium heeft niet gehandeld conform de voor haar geldende ISO-norm 17025:2005;
(h) voor gebruik van het analyse-apparaat heeft geen kalibratie plaatsgevonden waardoor meetresultaten onzeker zijn en de handtekening is een ‘op de computer ingeplakte handtekening’, waardoor onzeker is of de kalibratie werkelijk is verricht;
(i) de resultaten van de analyse zijn niet op eenduidige en ondubbelzinnige wijze gedaan.

Ten aanzien van deze door Koppelaar gestelde afwijkingen wordt het volgende overwogen.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op welke wijze de omstandigheid sub a, dat Koppelaar en de DCO elkaar door taalproblemen niet goed hebben begrepen, heeft kunnen leiden tot de in de monsters aangetroffen verboden stof.
Wat betreft de gestelde afwijking onder b geldt dat Koppelaar niet heeft gesteld met welke stoffen de ruimte was vervuild. De enkele omstandigheid dat de container in een (mogelijk) vervuilde ruimte heeft gestaan betekent immers nog niet dat de container als gevolg daarvan vervuild is geraakt met de aangetroffen verboden stof. Dat en hoe dat zou zijn gebeurd heeft Koppelaar niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Koppelaar heeft wel gesteld dat het dopingcontrolestation niet was afgesloten (de afwijking sub c), maar hij heeft niet gesteld dat derden die ruimte gedurende de afnameprocedure hebben betreden en dat daarbij de aangetroffen stoffen in de urine terecht zijn gekomen, zodat deze omstandigheid al daarom niet tot het door Koppelaar gewenste resultaat kan leiden. Voor de hiervoor onder e, f, h en i genoemde afwijkingen geldt eveneens dat Koppelaar geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die het oordeel zouden kunnen rechtvaardigen dat deze omstandigheden tot het afwijkende analyseresultaat hebben kunnen leiden. Dat het laboratorium ten slotte niet zou hebben gehandeld conform de voor haar geldende ISO-norm (de afwijking onder g) is niet relevant, omdat het hier, zo moet als onvoldoende weersproken worden aangenomen, gaat om regels aangaande de formele erkenning van de competentie van een WADA geaccrediteerd laboratorium en niet om bewijsregels.
Al met al rechtvaardigt een of meer van de hiervoor door Koppelaar gestelde (door de Atletiekunie betwiste) afwijkingen niet zonder meer de conclusie dat die afwijkingen tevens moeten hebben geleid tot het voor Koppelaar belastende analyseresultaat. Om tot die conclusie te komen had Koppelaar nadere, concrete, feiten en omstandigheden moeten stellen. Dat heeft hij net zo min als in de tuchtprocedure gedaan, bij gebreke waarvan voorshands niet kan worden aangenomen dat de gestelde afwijkingen tot het belastende analyseresultaat hebben geleid.
Gelet op het voorgaande kan voorshands niet worden aangenomen dat gebondenheid aan de beslissing van de tuchtrechter van 9 december 2014 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of dat de kans groot is dat die beslissing in een aanhangig te maken bodemprocedure zal worden vernietigd. Bij gebreke daarvan is er geen grond voor het treffen van de door Koppelaar gevorderde voorzieningen.
Een belangenafweging kan het voorgaande niet anders maken. Het belang van Koppelaar is duidelijk. Hij wil het polsstokhoogspringen blijven beoefenen op het (top)niveau wat hij ambieert en hij wil zich kwalificeren voor de Olympische Spelen van 2016 in Rio de Janeiro. Om dat te bereiken is het noodzakelijk dat hij in verenigingsverband kan blijven trainen en dat hij kan meedoen aan nationale en internationale wedstrijden. Dat daarbij grote vermogensrechtelijke belangen van Koppelaar op het spel staan is gesteld noch gebleken. Daartegenover staat het belang van de Atletiekunie dat haar leden, van wie uit een onderzoek blijkt dat zij doping hebben gebruikt, zijn gebonden aan de aan hen opgelegde sancties en dat zij niet langer kunnen deelnemen aan door de Atletiekunie georganiseerde wedstrijden. Dat (algemene) belang van de Atletiekunie behoort onder deze omstandigheden zwaarder te wegen dan het belang van Koppelaar.

De slotsom is dat de vorderingen van Koppelaar moeten worden afgewezen.

donderdag 16 juli 2015

Selectiegeschil kaatsen: Er is geen rechtsregel die gebiedt dat selectiecriteria op schrift moeten staan

Een zaak over een selectiegeschil in het kaatsen. In korte tijd het tweede geschil dat door de rechter moet worden beslist (Rechtbank Noord-Nederland 13 mei 2015,ECLI:NL:RBNNE:2015:2475) in een relatief kleine sport. De kaatsbond heeft 14.000 leden. Blijkbaar nemen de beoefenaars het spreekwoord: “Wie kaatst kan de bal verwachten” erg letterlijk. Bij sommige rechterlijke uitspraken bekruipt mij na het lezen van de feiten de vraag: “Wat zit hier nu echt achter?”. Zo ook in deze zaak. In de meeste gevallen geeft de uitpraak daar geen expliciet antwoord op. In deze zaak echter wel. De rechter geen aan dat hij de indruk heeft dat de eiser het niet eens is niet eens is met de uitkomst van de wijze van selectie.
M.M.
………….

De feiten
Eiser (c.q. de ouders van eiser want eiser is nog minderjarig) beoefent de kaatssport. Eiser was voorheen woonachtig te [woonplaats] en kwam toen uit voor de lokale kaatsvereniging KC De Boer. Voor deze vereniging heeft hij afdelingswedstrijden gekaatst.
Artikel 12 van het Kaatsreglement van de Koninklijke Nederlandse Kaatsbond (hierna: de KNKB), inzake Afdelingswedstrijden, bepaalt, voor zover van belang:

"1. Spelers moeten bij afdelingswedstrijden uitkomen voor de vereniging in hun woonplaats. Voor dames, junioren en senioren geldt als woonplaats de plaats waar men het feitelijk hoofdverblijf heeft.
Voor de overige spelers is de woonplaats van de ouders maatgevend.
Als in de woonplaats een vereniging is gevestigd, moet men in principe uitkomen voor de dichtstbijzijnde vereniging, langs de openbare weg gemeten. (…) Spelers van door het hoofdbestuur te bepalen categorieën dienen verandering van woonplaats binnen zeven dagen schriftelijk aan het hoofdbestuur te melden. Een hieruit voortvloeiende aansluiting bij een andere vereniging is onderworpen aan de goedkeuring van het hoofdbestuur. Met ingang van de datum van goedkeuring is een speler gerechtigd en verplicht voor de nieuwe vereniging uit te komen.
(…)
3. Afdelingswedstrijden kunnen worden gehouden voor door het hoofdbestuur te bepalen categorieën. Het aantal van deze wedstrijden bedraagt per seizoen ten hoogste een derde deel van het totaal aantal wedstrijden voor de betreffende categorie met een maximum van 10. In dit aantal zijn niet begrepen de Nederlandse kampioenschappen, de in Wommels te houden Freulepartij en de in 1987 buiten het weekeinde toegekende wedstrijden.
4. Verenigingen mogen met meer dan één partuur aan een wedstrijd deelnemen. Zij moeten worden ingeschreven als eerste, tweede, enz. partuur. Indien alle op de lijst geplaatste spelers van een vereniging aanwezig zijn, moeten zij uitkomen voor het partuur waarvoor ze zijn opgegeven.
(…)".

In de loop van 2015 is eiser bij zijn moeder gaan wonen, dit (mede) vanwege de echtscheiding van zijn ouders.
It Partoer is een kaatsvereniging voor de dorpen Jelsum, Koarnjum en Britsum. Eiser is vanaf 2006 (ook) lid van It Partoer. In januari 2015 heeft (de jeugdcommissie van) It Partoer het (enige) afdelingspartuur in de categorie "jongens" voor het kaatsseizoen 2015 samengesteld. Drie jongens maken deel uit van dit partuur.Het bestuur van It Partoer heeft de familie eiser bij brief van 18 februari 2015 medegedeeld:

"Onlangs is er telefonisch contact geweest met het bestuur, via onze voorzitter, over de situatie van [B] en het overschrijven van jullie zoon naar een nieuw adres in [woonplaats]. De vraag werd gesteld of [B] dan ook uit zou kunnen komen voor de afdelingswedstrijden van It Partoer.
(…)
Het bestuur heeft unaniem besloten [B] niet te laten kaatsen met een afdelingspartuur voor de vereniging It Partoer.
Wij zijn van mening dat indien we dit zouden toelaten de deur overal openstaat om minderjarige kaatsers van adres te laten wijzigen zonder dat er daadwerkelijk verhuisd wordt door het gezin. De discussies die dit kan meebrengen binnen een vereniging of tussen verschillende verenigingen zijn niet te overzien en het zou diverse ingewikkelde situaties met zich mee kunnen brengen. Dit zouden we in geen enkel geval toelaten. (…)".

Op 9 maart 2015 heeft eiser bij de KNKB een schriftelijke kennisgeving van verhuizing c.q. een verzoek om overschrijving ingediend. Hierin is als nieuw woonadres [straat] te [woonplaats] genoemd. In dit document is tevens aangegeven dat eiser op zijn nieuwe adres voor It Partoer wenst uit te komen . Het overschrijvingsformulier is tevens ondertekend door de oude vereniging (KC De Boer) en de nieuwe vereniging (It Partoer).
De KNKB heeft eiser bij brief van 15 april 2015 medegedeeld dat zij het verzoek tot overschrijving goedkeurt.
It Partoer heeft de familie eiser bij brief van 18 april 2015 medegedeeld:

"Onlangs hebben wij een overschrijvingsverzoek van [B](eiser) ondertekend van de vereniging KC de Boer Stiens naar KF it Partoer Jelsum-Koarnjum-Britsum.
Om misverstanden te voorkomen willen wij als bestuur jullie er op wijzen dat deze overschrijving niet betekent dat [B] dit seizoen zal kaatsen in afdelingspartijen voor onze vereniging.
Zoals ook al aangegeven in de brief van 18-02-2015 zal [B] dit seizoen geen deel uitmaken van een afdelingspartuur voor onze vereniging. (…)".

Eiser heeft op 8 juni 2015 aangifte gedaan bij de politie wegens discriminatie, zulks in verband met de behandeling van zijn woonstatus door It Partoer, waardoor het hem naar eigen zeggen onmogelijk wordt gemaakt om de kaatssport uit te oefenen zoals hij dat wil.

Het standpunt van eiser
Eiser [B] legt - samengevat - het volgende aan het gevorderde ten grondslag.
Aanvankelijk gaf It Partoer aan eiser te kennen dat de gezinssamenstelling van de familie eiser reden was om [B] niet tot het afdelingspartuur toe te laten. De privésituatie van [B] gaat It Partoer echter niet aan en met deze weigeringsgrond heeft zij zich jegens [B] schuldig gemaakt aan discriminatie. Voorts heeft [B] een lidmaatschap/aansluitingsovereenkomst met It Partoer gesloten. Op basis van deze overeenkomst dient It Partoer zich aan de beginselen van een eerlijke krachtmeting te houden. Alle leden van It Partoer hebben een gelijk recht op deelname aan wedstrijden en competities. It Partoer stelt tegenover [B] enkel dat hij niet geselecteerd zal worden voor afdelingswedstrijden. Deze weigering baseert zij niet op objectieve (kenbare) selectiecriteria. Eiser weet slechts dat het beleid van It Partoer is om de beste jongens gedurende het gehele seizoen te blijven selecteren voor het afdelingspartuur. Op basis van dát selectiecriterium zou [B], gezien zijn kwaliteiten, voor het afdelingspartuur dienen te worden geselecteerd. [B] is de beste kaatser binnen de vereniging in zijn (leeftijd)categorie. Het is thans volstrekt onduidelijk waarom er in geval van [B], wordt afgeweken van voornoemd selectiecriterium. Aldus is er sprake van willekeur. Gelet op het vorenstaande dient It Partoer haar objectieve selectiecriteria voor het afdelingspartuur kenbaar te maken en dient zij haar opgaaf aan de KNKB per afdelingswedstrijd conform deze objectieve selectiecriteria te doen.

Het standpunt van It Partoer
It Partoer betwist de vorderingen van eiser, waartoe zij - samengevat - het volgende aanvoert.
[B] woont thans in [woonplaats] en voldoet daarmee aan de eisen van de KNKB om in afdelingswedstrijden voor It Partoer te kunnen uitkomen. Het feit dat aan deze eis wordt voldaan, betekent echter niet dat [B] dan ook voor afdelingswedstrijden geselecteerd dient te worden. De jeugdcommissie van It Partoer bepaalt (voor de jeugd) wie geselecteerd wordt voor een afdelingspartuur. De jeugdcommissie verricht deze selectie in de periode gelegen tussen het einde van het oude seizoen en het begin van het nieuwe seizoen. In 2015 is dat in de maand januari gebeurd. Bij het maken van die keuze staat de verwachte kwaliteit van het partuur als geheel voorop, niet (slechts) de kwaliteiten van de individuele kaatser. Uitgangspunt binnen It Partoer is dat als er - zoals hier - eenmaal een partuur is gevormd, daarmee het gehele seizoen wordt gespeeld, tenzij er tussentijds wijzigingen nodig zijn, zoals in geval van blessures. Dat laatste is tot nu toe niet het geval, zodat [B] op basis van de gehanteerde selectiecriteria thans niet in aanmerking komt om deel uit te maken van het (eerste) afdelingspartuur in zijn categorie.
De vorderingen van eiser ontberen een rechtsgrondslag. It Partoer is niet verplicht om selectiecriteria op te stellen en deze vervolgens aan eiser kenbaar te maken. Het door eiser genoemde artikel 2:8 BW brengt zodanige verplichting in elk geval niet met zich. Voorts is van belang dat It Partoer grote beleidsvrijheid toekomt om te bepalen hoe en wie zij voor een partuur selecteert. Een beperking op deze beleidsvrijheid is slechts in uitzonderlijke omstandigheden aan de orde. Overigens is It Partoer, anders dan eiser verlangt, niet gehouden om haar selectiebeleid op schrift te stellen.
Eiser heeft geen belang meer bij het gevorderde, nu It Partoer haar selectiebeleid inmiddels heeft uitgelegd. Daarmee heeft eiser de kennelijk verlangde duidelijkheid over de selectiecriteria gekregen. Ook is de KNKB bekend met deze zaak. Met de wijze waarop It Partoer opgaaf aan de KNKB doet, is niets mis en deze opgaaf strookt met het (vaste) beleid van It Partoer.
Ten slotte voert It Partoer nog aan dat de gevorderde dwangsommen onrealistisch hoog zijn. It Partoer is een kleine kaatsvereniging, met een begroting van zo'n € 4.000,- per jaar. Indien zij de gevorderde dwangsommen verschuldigd zou worden, zou dat de doodssteek voor de vereniging betekenen, waardoor er niemand meer voor de vereniging zou kunnen kaatsen.

De beoordeling van het geschil
Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanwezig, nu het kaatsseizoen 2015 reeds begonnen is en eiser onweersproken heeft gesteld dat er in de maanden juli en augustus 2015 diverse afdelingswedstrijden in zijn (leeftijd)categorie gepland staan, waaronder - op 5 augustus a.s. - De Freulepartij te Wommels, aan welke wedstrijden hij graag wil deelnemen. Het spoedeisend belang is door It Partoer overigens ook niet betwist.
De gevraagde voorziening strekt er toe dat It Partoer veroordeelt dient te worden om haar objectieve selectiecriteria voor de afdelingswedstrijden (schriftelijk) aan eiser kenbaar te maken en de opgaaf voor elke afdelingswedstrijd conform díe criteria telkens aan de KNKB te doen.
Vooropgesteld dient te worden dat een vereniging als It Partoer en haar leden op grond van artikel 2:8 lid 1 BW zich als zodanig tegenover elkaar dienen te gedragen naar hetgeen door de eisen van redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Deze eisen worden ingekleurd door de omstandigheden van het geval (HR 1 maart 2002, NJ 2002/296). Dit brengt voor een vereniging onder meer mee dat zij leden in gelijke omstandigheden gelijk zal moeten behandelen. Dat verplicht de vereniging er in elk geval toe om voor vertegenwoordigende teams, zoals een afdelingspartuur, aan de leden (desgevraagd) kenbaar te maken welk selectiebeleid zij daarvoor hanteert.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiser geen belang (meer) bij de verlangde voorziening inzake het kenbaar maken van de geldende selectiecriteria, nu It Partoer ter zitting haar selectiebeleid voor de afdelingsparturen voor de jeugd duidelijk heeft uiteengezet. Kort gezegd komt dit selectiebeleid hier op neer, dat vóór het begin van elk kaatsseizoen door de jeugdcommissie één of meerdere afdelingsparturen voor het gehele komende kaatsseizoen worden samengesteld, waarbij de kwaliteit van het partuur als geheel voorop staat, en dat alleen onder bijzondere omstandigheden wijzigingen in de aldus samengestelde parturen worden aangebracht. De vorderingen van eiser strandden reeds op het vorenstaande. Overigens is de voorziening ook niet toewijsbaar, aangezien eiser niet heeft onderbouwd wat naar haar mening onder objectieve selectiecriteria zou moeten worden verstaan.
Er is geen bijzondere rechtsregel die, in zijn algemeenheid, gebiedt dat It Partoer de door haar genoemde selectiecriteria op schrift zou moeten stellen. Hierbij dient ook bedacht te worden dat in dezen sprake is van een kleine amateurkaatsvereniging, gerund door én afhankelijk van vrijwilligers. Aan een dergelijke vereniging kunnen niet dezelfde eisen voor het voeren van de organisatie worden gesteld als aan professionele organisaties. Feiten en omstandigheden die niettemin, op grond van artikel 2:8 lid 1 jo. 3:12 BW, een rechtsplicht tot het op schrift stellen van het selectiebeleid met zich zouden brengen zijn in dit kort geding niet gebleken.
Aan eiser kan overigens worden toegegeven dat de schriftelijke communicatie van de kant van It Partoer over de weigering om [B] aan het eerste afdelingspartuur deel te laten nemen, de duidelijkheid over de wijze van selectie niet zal hebben bevorderd, nu de hiervoor genoemde selectiecriteria daarin niet als zodanig zijn benoemd. Dat It Partoer zich, zoals eiser stelt, schuldig heeft gemaakt aan discriminatie door [B] op basis van de gezinssamenstelling van de familie eiser niet tot het afdelingspartuur in zijn leeftijdscategorie toe te laten, acht de voorzieningenrechter overigens niet aannemelijk. Deze (aanvankelijke) weigering was - zo leidt voorzieningenrechter af uit de brief van It Partoer van 18 februari 2015 - vooral ingegeven door de omstandigheid dat het voor It Partoer niet voldoende duidelijk was of [B] daadwerkelijk in [woonplaats] woonachtig was, maar er is niet voldoende gebleken dat deze woonplaatskwestie nog een rol speelt in de selectie, mede gezien de na de brief van 18 februari 2015 plaatsgevonden hebbende overschrijving.
De voorzieningenrechter kan zich vooralsnog niet aan de indruk onttrekken dat de gevraagde voorziening in wezen is ingegeven door de omstandigheid dat eiser het niet eens is met de uitkomst van de wijze van selectie voor het afdelingspartuur in zijn leeftijdscategorie. Daaromtrent wordt het volgende overwogen. In beginsel komt aan It Partoer als vereniging de autonomie toe om het besluit te nemen om [B] niet tot het eerste afdelingspartuur toe te laten. Dit is slechts anders, indien - na een marginale toetsing - geoordeeld wordt dat It Partoer in redelijkheid niet tot een zodanig besluit heeft kunnen komen. Dat is hier naar voorlopig oordeel niet aan de orde. Ook al meent [B] dat hij op basis van zijn - overigens onbetwiste - kaatskwaliteiten in het eerste afdelingspartuur in zijn (leeftijd)categorie bij It Partoer thuishoort, dat betekent niet dat It Partoer gehouden is om hem daarvoor ook te selecteren. It Partoer heeft in redelijkheid kunnen beslissen om op basis van het bestaande selectiebeleid [B] niet voor het eerste afdelingspartuur in zijn categorie te selecteren. Voorafgaand aan elk kaatsseizoen worden deze parturen immers door de jeugdcommissie samengesteld ten behoeve van dat seizoen. Deze selectie had hier reeds plaatsgevonden vóórdat [B] de overstap naar It Partoer maakte en vervolgens verzocht om geselecteerd te worden voor het eerste afdelingspartuur in zijn (leeftijd)categorie. Bovendien heeft It Partoer er terecht op gewezen dat bij de selectie de kwaliteit van het te selecteren partuur als geheel doorslaggevend is en niet louter de individuele kwaliteit van een kaatser.
Eiser heeft tevens - in het verlengde van de vordering strekkende tot het kenbaar maken van objectieve selectiecriteria voor het afdelingspartuur - gevorderd dat It Partoer conform die selectiecriteria haar opgaaf per afdelingswedstrijd aan de KNKB dient te doen. Nu eerstgenoemde vordering niet toewijsbaar is, strandt ook de onderhavige vordering.

donderdag 9 juli 2015

Vrijspraak voor Ajax-supporters bij vechtpartij PEC Zwolle


Vijf Ajax-supporters zijn vrijgesproken van openlijke geweldpleging tegen een groep supporters van PEC Zwolle op 9 november 2014. De rechtbank Overijssel oordeelt dat niet is vast te stellen of zij een rol hadden tijdens een massale vechtpartij tussen de twee supportersgroepen in Zwolle en zo ja, wat hun bijdrage dan was.

Geen bewijs
Het enkele feit dat ze zijn gearresteerd op dezelfde plek als waar de groep was, is geen bewijs dat ze ook hebben meegedaan aan de gewelddadige confrontatie. Uit het dossier is bijvoorbeeld niet af te leiden waar de mannen zich bevonden in de groep, of zij in bezit waren van wapens, of ze gevochten hebben of dat ze op een andere manier hebben bijgedragen aan de vechtpartij.

Massale vechtpartij

Na de voetbalwedstrijd tussen PEC Zwolle en FC Groningen op zaterdagavond 8 november 2014 kwam het een paar uur later rond 01.15 uur tot een confrontatie tussen supporters van Ajax en PEC Zwolle. Er ontstond een massale vechtpartij waarbij met stokken werd geslagen en met stenen en flessen werd gegooid. De politie hield 34 Ajax-supporters en 3 fans van PEC Zwolle aan.


voetbalreizen.com kan gebruik handelsnaam voetbalreizenonline.com niet verbieden


De feiten
 Voetbalreizen.com is een in 2004 opgerichte onderneming die groepsreizen op maat aan biedt voor reis, accommodatie en tickets voor voetbalwedstrijden. Zie bovenstaande afbeelding van de website.

ETS, een andere onderneming opgericht in 2012, biedt onder de handelsnaam voetbalreizenonline.com complete reizen aan naar sport- en voetbalwedstrijden. Voetbalreizen.com begint een procedure om het gebruik van de naam “voetbalreizenonline.com” te verbieden.

Oordeel voorzieningenrechter
Niet in geschil is dat Voetbalreizen.com de naam Voetbalreizen.com gebruikt als handelsnaam. De eerste vraag die voorligt is of het gebruik door ETS van de (domein)naam Voetbalreizenonline.com is te beschouwen als handelsnaamgebruik Volgens ETS is dat niet het geval en is haar handelsnaam Voetbalreizenonline. De voorzieningenrechter volgt ETS daarin niet. Daartoe is het volgende redengevend.
Artikel1 Hnw definieert een handelsnaam als "de naam waaronder een onderneming wordt gedreven". Beoordeeld moet dus worden of de door ETS gedreven onderneming daadwerkelijk de naam Voetbalreizenonline.com op commerciële wijze voert/voerde in het handelsverkeer. Daarvoor is noodzakelijk dat sprake is van voor derden kenbaar gebruik van "Voetbalreizenonline.com" als handelsnaam. Dat is hier het geval. De website van ETS heeft een bedrijfsmatig karakter in die zin dat er voetbalreizen worden aangeboden. In de linkerbovenhoek van de website van ETS stond- tot kort voor de mondelinge behandeling ter zitting- prominent een logo met daarin de naam "Voetbalreizenonline.com" en ook elders op die website en in (social) media werd/wordt de onderneming van ETS aangeduid met de naam Voetbalreizenonline.com. Zo vermeld(de) de website onder meer: “Voetbalreizenonline.com houdt rekening met je privacy", "Het is veilig om online te betalen bij Voetbalreizenonline.com", "Iedere week selecteert voetbalreizenonline.com de beste voetbalreisaanbiedingen per club", "Bij voetbalreizenonline.com boekje zelf in drie stappen je voetbalreis helemaal online". Ter zitting heeft Voetbalreizen.com c.s. aan de voorzieningenrechter getoond dat deze teksten nog altijd op de website van ETS te zien waren, ook al heeft ETS kort voor de zitting haar website aangepast. E-mails kunnen daarnaast worden gericht aan het e-mailadres info@voetbalreizenonline.com. Gelet op al deze elementen is voldoende aannemelijk dat het in aanmerking komend publiek de naam Voetbalreizenonline.com niet alleen als domeinnaam, maar ook als handelsnaam zal opvatten. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat ETS de naam Voetbalreizenonline.com als handelsnaam voert.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of met het gebruik van de handelsnaam Voetbalreizenonline.com inbreuk wordt gemaakt op het handelsnaamrecht van Voetbalreizen.com. Niet in geschil is dat Voetbalreizen.com eerder als handelsnaam werd gebruikt dan Voetbalreizenonline.com. Partijen twisten echter over de vraag of de naam Voetbalreizenonline.com in geringe mate afwijkt van de handelsnaam Voetbalreizen.com en of er sprake is van verwarringsgevaar.
Bij de beantwoording van die vraag stelt de voorzieningenrechter voorop dat aan de geldigheid van een handelsnaam niet de eis wordt gesteld van het hebben van onderscheidend vermogen. Ook een beschrijvende naam mag als handelsnaam worden gebruikt. Voetbalreizen.com c.s. heeft dit uitgangspunt ter zitting erkend. Voorts is van belang dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van verwarringsgevaar de handelsnamen in hun geheel moeten worden beschouwd. Voor zover Voetbalreizen.com c.s. heeft bedoeld te betogen dat het woord "online" in Voetbalreizenonline.com buiten beschouwing dient te blijven, omdat dat woord volgens haar irrelevant en ondergeschikt is, faalt dat betoog dan ook. Beoordeeld dient te worden of de handelsnamen Voetbalreizen.com en Voetbalreizenonline.com in het geheel beschouwd, zo’n grote gelijkenis vertonen dat verwarringsgevaar bij het relevante publiek is te duchten. Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.
Tussen partijen is niet in geschil dat onder het relevante publiek in dezen moet worden verstaan: het Nederlandse publiek dat via internet op zoek is naar een geheel verzorgde reis op maat naar een voetbalwedstrijd, of zich daarop wil oriënteren. Waar in het navolgende kortheidshalve de term "consument" wordt gebruikt, wordt gedoeld op dit relevante publiek.
Beide ondernemingen richten zich met hun aanbod op internetgebruikers in heel Nederland die op zoek zijn naar voetbalreizen. Zowel bij Voetbalreizen.com als bij ETS kan de klant zelf een keuze maken in de afzonderlijke onderdelen van de reis (accommodatie, wedstrijd en vlucht/vervoer). Uit hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, blijkt dat slechts het aanbod in hotels verschillend is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee in de ogen van de gemiddelde consument sprake van soortgelijke bedrijfsactiviteiten met een soortgelijk aanbod van diensten. Dat ETS, zoals zij aanvoert voor haar innovatieve wijze van bedrijfsvoering door toepassing van het concept dynamic packaging, recent een prestigieuze prijs heeft gewonnen, doet hier niet aan af.
Dat partijen een andere vestigingsplaats hebben, acht de voorzieningenrechter voor de beantwoording van de vraag of sprake is van verwarringsgevaar niet relevant, nu de vestigingsplaats van partijen voor de consument, die bij partijen uitsluitend via internet kan boeken, van ondergeschikt belang zal zijn.
Dat de consument die een reis bij één van partijen wil boeken dat via internet dient te doen - offline boeken is niet mogelijk- is in die zin relevant, dat de consument die via één van partijen wil boeken de website van die partij zal moeten bezoeken. De websites van Voetbalreizen.com en ETS zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter duidelijk verschillend en in het logo van Voetbalreizenonline.com is (inmiddels) de toevoeging "powered by Eurotravel Sports" opgenomen. Daarnaast wordt ook op diverse andere plaatsen op de website van ETS aan het publiek gecommuniceerd dat Voetbalreizenonline.com een onderdeel c.q. product is van ETS. Aldus is voor de consument kenbaar met welke partij hij van doen heeft.
Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat de handelsnamen van partijen in hoge mate beschrijvend zijn voor de bedrijfsactiviteit van partijen, te weten (kort gezegd) het aanbieden van via het internet te boeken voetbalreizen. Uit de door partijen overgelegde reclames en artikelen in de media, evenals uit het gebruik van het woord "voetbal reis", "voetbalreisje" en "voetbaltrip" door concurrenten, blijkt immers dat dit woord algemeen wordt gebruikt als aanduiding voor reizen waarin een voetbalwedstrijd wordt bezocht. Daarbij komt dat er naast Voetbalreizen.com en Voetbalreizenonline.com ook nog een groot aantal andere handels- en/of domeinnamen in gebruik zijn met daarin het woord "voetbalreizen" of een variatie daarop als onderdeel daarvan. Uit de door ETS overgelegde producties blijkt dat als men op internet zoekt met de zoekterm "voetbalreizen online" "voetbalreis vergelijken" of “voetbalreizen startpagina" er verschillende "hits" gevonden worden voor aanbieders die sterk op elkaar lijkende domeinnamen en/of handelsnamen gebruiken, zoals Voetbalreizen.nl, Voetbalreizenxl.nl, Voetbalreis.nl, Voetbalreisje.nl, Voetbalreisjes.nl, Voetbal-reizen(.nl), Voetbalreizen.net, Voetbaltravel(.nl), Voetbalreizenvergelijken.nl, Chelseavoetbalreizen.com en Barcelonavoetbalreizen.com.
De voorzieningenrechter acht het daarom aannemelijk dat de gemiddelde consument zich er van bewust zal zijn dat er verschillende aanbieders zijn die zich met sterk gelijkende domein- en/of handelsnamen presenteren, zodat er van uitgegaan kan worden dat de consument bijzonder oplettend zal zijn met welk bedrijf hij nu concreet van doen heeft. Dat wellicht niet in alle gevallen (tevens) kan worden gesproken van handelsnaamgebruik en dat veel aanbieders de extensie .nl gebruiken, doet hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan af. Op deze markt van vele verschillende aanbieders met op elkaar lijkende beschrijvende domein- en/of handelsnamen, valt te verwachten dat de gemiddelde, oplettende, consument het verschil tussen de naam Voetbalreizen.com en Voetbalreizenonline.com, ondanks de overeenstemming tussen deze namen, eenvoudig zal opmerken.
Het voorgaande leidt, alle hiervoor in genoemde omstandigheden in aanmerking nemend, tot het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat bij het relevante publiek verwarring tussen de ondernemingen is te duchten, zodat geen sprake is van inbreuk op de handelsnaamrechten van Voetbalreizen.com.



dinsdag 7 juli 2015

Tijdschrift voor Sport & Recht (TvS&R) 2015 nummer 1


Inhoudsopgave 
Mr. P. Disseldorp, Voetballers niet langer te koop!?
Voetbalclubs die talentvolle spelers willen aantrekken, dienen steeds dieper in de buidel te tasten. Voor een speler uit een van de topcompetities wordt inmiddels gemiddeld ongeveer € 10 miljoen betaald, en voor de echte topspelers zijn transferbedragen van meer dan € 50 miljoen eerder regel dan uitzondering. Wie de hoogte van deze bedragen ziet, begrijpt dat veel voetbalclubs dergelijke bedragen niet kunnen betalen. Om toch talentvolle spelers aan te kunnen trekken en een rol van betekenis te kunnen spelen, gaan sommige van deze clubs logischerwijs op zoek naar alternatieven. In dit artikel wordt ingegaan op een van deze alternatieven: het fenomeen Third Party Ownership. Nagegaan wordt wat dit fenomeen precies inhoudt, en hoe het zich verhoudt tot het (Europese) recht.

Mr. D.C.H.M. Stevens, Voetballers schorsen is geen goed plan. 
Het onthouden van arbeid vanuit zakelijk oogpunt botst met het beginsel van goed werkgeverschap
Regelmatig komt het voor dat een contractspeler door een betaaldvoetbalorganisatie wordt gedegradeerd naar het tweede/beloftenelftal. In het standaard spelerscontract is opgenomen dat een contractspeler gehouden is zich beschikbaar te stellen voor de trainingen en wedstrijden van de selectie voor het eerste elftal en het tweede/beloftenelftal. De arbitragecommissie is van oordeel dat een contractspeler gehouden is aan genoemde clausule, maar een club mag niet naar willekeur gebruikmaken van deze clausule. In dit artikel wordt neergezet wat de juridische grenzen zijn om een speler deelname aan activiteiten van de selectie van het eerste elftal te ontzeggen en hoe dit zich verhoudt tot het beginsel van goed werkgeverschap ex art. 7:611 BW. Bepalend is of het besluit van een club voortkomt uit een zakelijk geschil, op basis van een disciplinaire grondslag of wegens sportieve redenen. Dit artikel gaat nadrukkelijk in op het nationale recht. In een latere editie wordt nader ingegaan op de internationale dimensie van dit onderwerp.

Mr. M.I. van Dijk, T. Wilms, Jurisprudentie


Inhoudsopgave 2014

zondag 5 juli 2015

Stadion Alkmaar Beheer B.V moet er voor zorgen dat kunstgrasvelden De Flamingo’s blijvend aan de normen voldoen


De feiten
In deze zaak hebben "De Flamingo's" zich tot de arbitragecommissie gewend met het verzoek  "Stadion Alkmaar Beheer" te veroordelen tot het vervangen van de twee kunstgrasvelden op het sportcomplex 't Lood in Alkmaar. Op grond van een in 2000 afgesproken huurovereenkomst met AZ Vastgoed B.V. heeft AZ Vastgoed B.V., de verplichting te zorgen voor het onderhoud van de kunstgrasvelden.
Op 15 juni 2010 hebben de curatoren, in het kader van het faillissement van (de rechtsopvolger van) AZ Vastgoed B.V., het sportcomplex 't Lood verkocht aan Stadion Alkmaar Beheer. De lopende huurovereenkomst is daarop tussen De Flamingo's en Stadion Alkmaar Beheer gaan gelden.
Bij e-mail d.d. 30 september 2010 heeft de heer A, namens Stadion Alkmaar Beheer, De Flamingo's onder meer bericht als volgt:
"Op 15 juni jl. heeft Stadion Alkmaar Beheer B.V. onder meer de locatie 't Lood gekocht van DSB Stadion B.V. Hierdoor is Stadion Alkmaar Beheer B.V. vanaf deze datum de nieuwe eigenaar  van 't Lood. Formeel is Stadion Alkmaar B.V. vanaf 15 juni dan ook de partij van wie uw vereniging en AZ 't Lood gezamenlijk  huren. In dat kader kan ik u bevestigen dat de verkoop van 't Lood aan Stadion Alkmaar Beheer niets heeft afgedaan aan uw rechten en verplichtingen  als huurder van 't Lood, met andere woorden,  de situatie voor u blijft exact hetzelfde als op het moment dat DSB Stadion nog eigenaar van 't Lood was."

Tussen partijen is in 2011/2012 een procedure voor de arbitragecommissie van de KNVB gevoerd. Op 7 mei 2012 is arbitraal vonnis gewezen. Destijds is door de arbitragecommissie vastgesteld dat de beide kunstgrasvelden op 't Lood (de velden Ben C) niet aan de geldende gebruiksnorm (NOCNSF-KNVB2-18) voldeden en is Stadion Alkmaar Beheer veroordeeld om de velden - op straffe van een dwangsom -zodanig te herstellen dat deze uiterlijk op 15 juli 2012 aan de gebruiksnorm zouden voldoen.
De arbitragecommissie heeft destijds onder meer overwogen dat:
 "De Flamingo's redelijkerwijs van Stadion Alkmaar Beheer mag verwachten dat de kunstgrasvelden steeds blijven voldoen aan de daarvoor op dat moment geldende gebruiksnorm,  waarbij niet beslissend is voor hetgeen tussen partijen geldt of de KNVB in een niet voldoen aan die norm een reden ziet om de velden uit de competitie te nemen.".

Voorts heeft de arbitragecommissie in het arbitraal vonnis overwogen dat nu in de huurovereenkomst wordt gesproken over gerenoveerde velden daaruit volgt dat "de Flamingo's redelijkerwijs op basis van de tussen partijen gesloten overeenkomst mocht verwachten dat zij (ook) de beschikking kreeg en zou behouden over twee kunstgrasvelden" .
 Bij de aanvang van het seizoen 2014/2015 zijn de kunstgrasvelden in opdracht van Stadion Alkmaar Beheer door een erkend keuringsinstituut Kiwa gekeurd. De velden zijn (op dat moment) goedgekeurd.
Bij brief d.d. 5 februari 2015 heeft Voetbalclub AZ de (mede)huur van het sportcomplex 't Lood met ingang van 5 februari 2016 opgezegd.
In februari 2015 heeft Kiwa op verzoek van De Flamingo's de kunstgrasvelden opnieuw gekeurd en ten aanzien van beide velden geoordeeld dat deze onder de gemeten omstandigheden niet aan de gebruiksnorm (NOCNSF-KNVB2-18) voldoen en is opgemerkt dat " de kans zeer groot is dat een onveilige situatie kan ontstaan en blessures kunnen optreden".
Herstel van de beide velden heeft ten tijde van de mondelinge behandeling (nog) niet plaatsgevonden.

Het geschil
Partijen oordelen verschillend over de vraag of de kunstgrasvelden op het complex 't Lood te Alkmaar al dan niet integraal dienen te worden vervangen en of de ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst d.d. 8 mei 2002 in redelijkheid van Stadion Alkmaar Beheer kan worden gevergd.

Het oordeel
Tussen partijen is niet in geschil dat de beide kunstgrasvelden thans niet voldoen aan de van toepassing zijnde gebruiksnorm (NOCNSF-KNVB2-18).
De arbitragecommissie herhaalt thans hetgeen zij in het arbitraal vonnis d.d. 7 mei 2012 reeds heeft overwogen, namelijk dat De Flamingo's redelijkerwijs van Stadion Alkmaar Beheer mag verwachten dat de kunstgrasvelden steeds blijven voldoen aan de daarvoor op dat moment geldende gebruiksnorm, waarbij niet beslissend is voor hetgeen tussen partijen geldt of de KNVB in een niet voldoen aan die norm reden ziet om de velden uit de competitie te nemen.
Van Stadion Alkmaar Beheer mag aldus blijvend worden verlangd dat zij de velden zodanig onderhoudt dat deze steeds voldoen aan de geldende gebruiksnorm. Vaststaat dat aan voornoemde verplichting door Stadion Alkmaar Beheer onvoldoende uitvoering is gegeven nu de beide kunstgrasvelden in ieder geval sedert de keuring van februari 2015 niet voldoen aan de gebruiksnorm en herstel (nog) niet heeft plaatsgevonden. Tussen partijen is in geschil of het gaan voldoen aan de gebruiksnorm in casu slechts kan worden bereikt door de algehele vervanging van de kunstgrasvelden of dat (uitgebreide) herstelwerkzaamheden dat voldoen ook kunnen bewerkstelligen.
De heer Balemans heeft ter zitting- zakelijk weergegeven- verklaard dat in zijn visie vanuit bedrijfseconomisch opzicht vervanging van de velden de beste optie zou zijn nu de gemiddelde levensduur van kunstgrasvelden 8 tot 10 jaren is, die termijn inmiddels is overschreden en het voldoen aan de norm zal impliceren - indien niet wordt vervangen -
dat zeer regelmatig (uitgebreide) onderhoudswerkzaamheden zullen moeten plaatsvinden.
De heer Balemans achtte het voldoen aan de norm ná dergelijke (uitgebreide) reparatiewerkzaamheden mogelijk.
Uit de verklaring van de heer Balemans volgt naar het oordeel van de arbitragecommissie niet dat algehele vervanging van de velden thans de enige (reële) optie is om de beide velden te laten voldoen aan de gebruiksnorm.
Nu De Flamingo's geen ander bewijs heeft geleverd waaruit volgt dat de vervanging de enige reële mogelijkheid is om aan de gebruiksnorm te gaan voldoen en zij ook geen nader bewijsaanbod heeft gedaan, terwijl Stadion Alkmaar Beheer gemotiveerd heeft betwist dat alleen vervanging van de velden tot het voldoen aan de gebruiksnorm kan leiden, oordeelt de arbitragecommissie dat de vordering tot algehele vervanging van de beide kunstgrasvelden thans niet kan worden toegewezen.
De arbitragecommissie acht aannemelijk dat in hetgeen door De Flamingo's is gevorderd, ligt besloten dat zij ook - op straffe van een dwangsom - het herstel van de kunstgrasvelden (zodanig dat aan de gebruiksnorm wordt voldaan) heeft gevorderd. Zulks volgt naar het oordeel van de arbitragecommissie niet alleen uit de aard van de vordering maar
bijvoorbeeld ook uit het verzoekschrift van De Flamingo's (bijvoorbeeld uit punt 14, waarin expliciet wordt verwezen naar herstel- en onderhoudswerkzaamheden alsmede punt 15 waarin als het gebrek van de velden, het niet voldoen aan de gebruiksnorm wordt beschouwd).
De arbitragecommissie heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de beide kunstgrasvelden thans niet voldoen aan bedoelde norm en meent dat De Flamingo's redelijkerwijs van Stadion Alkmaar Beheer mag verwachten dat de beide kunstgrasvelden steeds blijven voldoen aan bedoelde gebruiksnorm zodat Stadion Alkmaar Beheer - op straffe van een dwangsom - zal worden veroordeeld tot het treffen van zodanige maatregelen dat de velden op redelijke termijn gaan voldoen aan bedoelde norm.
In ieder geval dienen de velden bij de start van het seizoen, en derhalve vanaf 1 augustus 2015, aan de gebruiksnorm te voldoen. Dat dient te blijken uit een op kosten van Stadion Alkmaar Beheer uitgevoerde keuring door een erkende keuringsinstantie, welk keuringsrapport De Flamingo's uiterlijk op 1 augustus 2015 dient te bereiken.
Teneinde te trachten te voorkomen dat slechts kortstondig- na herstel- wordt voldaan aan de norm, zal de arbitragecommissie bepalen dat Stadion Alkmaar Beheer een dwangsom verschuldigd is indien ook op een later moment in de twee komende seizoenen zou blijken dat de velden aan de gebruiksnorm niet voldoen.