zondag 28 mei 2017

Kartcircuit Kombikart aansprakelijk voor letselschade kartster; eigen schuld 50%


De feiten
Slachtoffer X reed op 8 mei 2015 (twee dagen voor haar vijftiende verjaardag) in haar eigen kart, een zogenaamde minimax. Zij was een ervaren kartster en kende het kartcircuit goed. Zij was lid van de kartschool en reed ook wedstrijden. Karter Y was ten tijde van het ongeval 20 jaar oud, had wel eens eerder gekart maar reed die middag voor het eerst op het kartcircuit van Kombikart in Eindhoven.
Na enkele ronden te hebben gereden raakte karter Y van de baan af. Dit gebeurde in de chicane (S-bocht) van het circuit. Op het moment dat karter Y vanaf de rechterkant de baan weer opreed werd hij aangereden door Slachtoffer X . Zij reed met een snelheid van ongeveer 70 km per uur. Zij zag de kart van karter Y pas staan een enkel ogenblik voor de botsing en kon toen niets meer doen om het ongeval te voorkomen. Slachtoffer X is met haar kart tegen het linker voorwiel van de kart van karter Y gereden, waardoor haar kart werd gelanceerd, over de kop ging en een stuk verderop in de berm terechtkwam en in brand raakte. Slachtoffer X viel hierbij uit de kart.  Slachtoffer X had na het ongeval een dubbele klaplong, een gebroken linker sleutelbeen, diverse gekneusde en gebroken ribben, kneuzingen in haar bekken, en de linkerkant van haar lichaam was zeer pijnlijk, zat vol blauwe plekken en schaafwonden. Ook haar linkerhand was erg pijnlijk. Karter Y heeft bij het ongeval geen letsel opgelopen.

De vordering
Slachtoffer X stelt zowel karter Y als de kartschool aansprakelijk voor de schade.

Oordeel rechtbank

Aansprakelijkheid karter Y
Het staat vast dat het ongeval is veroorzaakt doordat karter Y terug het circuit is opgereden juist op het moment dat Slachtoffer X daar aan kwam rijden. De vraag is nu kort gezegd of karter Y , door het circuit op te rijden op de manier waarop hij dat heeft gedaan, onrechtmatig heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 BW. De ouders van Slachtoffer X stellen dat karter Y gevaarlijk en daarom onrechtmatig heeft gehandeld en beroepen zich in dit verband op de criteria zoals door de Hoge Raad gegeven in het zogenaamde Kelderluikarrest van 5 november 1965 (ECLI:NL:HR:1965:AB7079).
De rechtbank is van oordeel dat toepassing van deze criteria hier minder voor de hand ligt omdat het verwijt aan karter Y niet zozeer ziet op het in het leven roepen of in stand laten van een potentieel gevaarlijke (min of meer statische) situatie maar op het zich gevaarlijk gedragen. Of het gedrag van karter Y als onrechtmatig is aan te merken, moet als volgt worden beoordeeld. In het algemeen geldt dat niet elke gedraging die kan leiden tot een ongeval ook onrechtmatig is. Een gedraging die gevaar voor een ander kan opleveren is alleen dan onrechtmatig als de kans op een ongeval (met letsel voor een ander) zo groot is, dat de persoon in kwestie zich uit oogpunt van zorgvuldigheid daarvan had moeten onthouden (vergelijk Hoge Raad 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576, ‘zwiepende tak’ en Hoge Raad 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2679, ‘Witmarsumer Merke’). Bij het beoordelen of in een concreet geval aan dit criterium is voldaan, moet worden gekeken naar de specifieke situatie waarin partijen zich hebben begeven en naar het gevaar dat partijen in die situatie over en weer redelijkerwijs van elkaar konden en mochten verwachten. In de jurisprudentie is uitgemaakt dat deelnemers aan een sport of spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe die activiteit uitlokt, of die daarin besloten liggen, van elkaar moeten verwachten (zie Hoge Raad van 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0300, ‘natrappen bij voetbal’ en het al eerder genoemde arrest ‘Witmarsumer Merke’ uit 2003). Als een deelnemer aan een sport of spel door zijn gedrag letsel veroorzaakt bij een andere deelnemer, wordt dat gedrag daarom minder snel als onrechtmatig aangemerkt dan als datzelfde gedrag buiten een sport- en spelsituatie zou hebben plaatsgevonden. In sport- en spelsituaties is dus sprake van een verhoogde aansprakelijkheidsdrempel. Partijen twisten over de vraag of hier sprake was van een sport- en spelsituatie. karter Y meent van wel en stelt dat hij in het vuur van het spel zo snel mogelijk de baan weer op wilde. de ouders van Slachtoffer X meent dat karter Y, nadat hij de bocht was uitgevlogen en naast de baan terecht was gekomen, geen deel meer uitmaakte van de sport- en spelsituatie. Bovendien was er sprake van vrij rijden en ontbrak het competitieve element, zo stelt de ouders van Slachtoffer X . De rechtbank overweegt dat de verhoogde drempel voor aansprakelijkheid niet is opgehouden te gelden zodra karter Y naast de baan terecht is gekomen. Karter Y , die de bocht was uitgevlogen en de baan weer op wilde, maakte ook op het korte moment dat hij met zijn kart naast de baan stond, nog altijd deel uit van de sport- en spelsituatie (vergelijk Hoge Raad 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2680, ‘Broere/Kegel’ en het eerdergenoemde arrest ‘Witmarsumer Merke’ van dezelfde datum). Voorts geldt dat van een sport- en spelsituatie niet alleen sprake kan zijn indien de activiteit plaatsvindt in wedstrijdverband. Ook bij zuiver recreatieve activiteiten kan er reden zijn om een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid aan te nemen. Bij het vrij karten is overigens wel degelijk sprake van een competitief element. De essentie van karten is toch om zo snel mogelijk het circuit af te leggen. Tijdens het vrij rijden zullen mogelijk minder risico’s worden genomen dan tijdens een wedstrijd, maar uit wat partijen daarover naar voren hebben gebracht begrijpt de rechtbank dat ook deelnemers aan het vrij rijden proberen zo snel mogelijk te rijden om hun rondetijden te verbeteren of om een andere kart bij te houden of in te halen. Dat karter Y buiten de baan was geraakt (en daar weer op probeerde te rijden om zijn ronde af te maken) betekent niet dat hij niet langer deelnam aan het vrij rijden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de aansprakelijkheid van karter Y moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf die geldt in sport- en spelsituaties. Die maatstaf kan variëren naargelang de specifieke omstandigheden van het geval. De aard en intensiteit van de activiteit speelt daarbij een belangrijke rol want (om bij gemotoriseerde activiteiten te blijven) in bijvoorbeeld deelname aan een motorcrosswedstrijd liggen nu eenmaal andere gevaren besloten dan in deelname aan een wat rustiger activiteit zoals een recreatieve snorfietstoertocht. Karter Y heeft over de toedracht van het ongeval en de omstandigheden die middag het volgende verklaard. karter Y had een paar keer eerder gekart maar reed die middag voor het eerst ‘semiprofessioneel’ op het outdoor circuit in Eindhoven, op uitnodiging van een schoolvriend. Hij reed in een kart van zijn vriend en droeg zijn eigen helm en crossbril. Bij aankomst op het circuit heeft karter Y voor het gebruik van de baan betaald en werd een label aan zijn kart bevestigd. Hem is niet gevraagd naar zijn kartervaring en aan hem zijn door het personeel van de kartbaan geen instructies gegeven. De instructies die op een bord bij de ingang hingen heeft hij niet gezien. Hij keek hoe anderen reden. Na enkele ronden te hebben gereden is karter Y met zijn kart gaan spinnen en raakte hij van de baan af. Dit gebeurde in de ‘chicane’ (S-bocht) van het circuit, waar een bocht van 90 graden naar links direct wordt gevolgd door een zelfde bocht naar rechts. Hij kwam in het gras rechts van de baan terecht en zijn kart kwam schuin/dwars in de bocht te staan, een positie van waaruit hij direct terug de baan op kon rijden. karter Y wilde zo snel mogelijk weer de baan oprijden. Voor hij dat deed keek hij naar links. Door de helm en de bril die hij droeg, en de kuipstoel waarin hij zat en waarin hij zich niet kon draaien, kon hij niet zo gemakkelijk naar achteren kijken als hij dat zonder helm en bril in bijvoorbeeld de auto zou kunnen, maar de baan was overzichtelijk en van links zag hij geen karts op korte afstand naderen. Verderop zag hij twee karts naderen, maar zijn inschatting was dat hij daar gemakkelijk voorlangs kon. Hij reed de baan op en werd direct van links aangereden door Slachtoffer X . Zij reed met hoge snelheid tegen zijn linker voorwiel. Karter Y stelt dat hij Slachtoffer X niet heeft gezien, mogelijk omdat zij buiten zijn blikveld, in zijn dode hoek heeft gereden. de ouders van Slachtoffer X (en Kombikart) hebben deze verklaringen van karter Y niet betwist. De ouders van Slachtoffer X verwijten karter Y onder meer dat hij in een onwennige kart reed waarin hij moeilijk kon bewegen en dat hij een helm droeg in combinatie met een crossbril, waardoor hij een kleinere kijkhoek had.
De rechtbank is van oordeel dat karter Y in deze geen verwijt treft. Karter Y reed voor het eerst in de kart, die daarom onwennig voor hem zal zijn geweest, maar de kart voldeed aan alle daaraan te stellen eisen. Zoals ook van de zijde van Kombikart is toegelicht is het uit een oogpunt van veiligheid van belang dat een karter goed vastzit in de kuipstoel van de kart. Het dragen van een helm is om voor de hand liggende redenen verplicht bij het karten, al maakt dit het naar opzij en met name het naar achteren kijken niet makkelijker. Karter Y heeft zijn helm gedragen in combinatie met een crossbril. Het staat niet vast dat hij hierdoor een beperkter zicht had dan wanneer hij een helm met vizier had gedragen. Voor zover zijn crossbril het zicht naar achteren enigszins heeft beperkt, dan betekent dit naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat dit karter Y ervan had moeten weerhouden met die bril op te gaan rijden. Bij het binnengaan van de kartbaan is hij door het personeel ook niet gewezen op mogelijke ongeschiktheid van zijn helm met crossbril.
De ouders van Slachtoffer X verwijten karter Y ook dat hij meerdere baanregels heeft overtreden door zich buiten de baan te begeven, zijn hand niet op te steken en geheel onverwachts en zonder goed uit te kijken de baan weer op te rijden, daarbij niet aangevend wat hij van plan was en geen voorrang verlenend aan snellere rijders, waardoor hij anderen heeft gehinderd en afgesneden.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van zowel Kombikart als Slachtoffer X volgt dat het regelmatig voorkomt dat een karter buiten de baan raakt. Het van de baan af raken moet worden gezien als (het gevolg van) een tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe het karten uitlokt, of die daarin besloten liggen, die karters onderling van elkaar, en zeker van minder ervaren mede-karters, moeten verwachten. De rechtbank overweegt dat er bij Kombikart geen baanregel is die voorschrijft dat een rijder die van de baan is geraakt zijn hand op moet steken bij het weer oprijden van de baan. De baanregels - die karter Y overigens niet had gelezen en waarover hij ook geen instructie had gehad - schrijven voor dat rijders hun beide handen op het stuur moeten houden en dat rijders duidelijk hun hand op moeten steken bij gevaar of bij het verlaten van de baan. Het was wellicht aan te raden geweest wanneer karter Y zijn hand had opgestoken voordat hij (met beide handen aan het stuur) de baan weer op reed, om daarmee andere rijders te waarschuwen. Dat hij dit niet heeft gedaan valt naar het oordeel van de rechtbank hooguit aan te merken als onvoldoende doordacht handelen waarmee andere gebruikers van de kartbaan rekening moeten houden dat dit kan gebeuren, zeker als zij weten dat er ook onervaren karters op de baan rijden. Overigens is het zeer de vraag of met het opsteken van de hand het ongeval zou zijn voorkomen. Op de zitting heeft Slachtoffer X uitgelegd dat het opsteken van de hand bedoeld is om te waarschuwen dat er iets aan de hand is, waarna er gevlagd kan worden en iedereen rustiger gaat rijden. Vast staat echter dat er op de middag van 8 mei 2015 geen vlaggers op het circuit aanwezig waren. Het opsteken van de hand door karter Y had er dus niet toe geleid dat er zou zijn gevlagd en het is niet zeker of Slachtoffer X de opgestoken hand van karter Y zou hebben gezien want zij heeft verklaard dat zij karter Y in zijn kart helemaal niet heeft zien staan naast de baan. Het is bovendien maar zeer de vraag of Slachtoffer X , als zij de opgestoken hand van karter Y wel had gezien, haar handelen daarop zou hebben aangepast. Op de zitting heeft Slachtoffer X immers verklaard dat als er een kart naast de baan staat het niet aan haar is om vaart te minderen, maar dat degene die de baan weer op wil goed moet uitkijken. Het belangrijkste verwijt aan het adres van karter Y is dat hij niet, of althans niet goed heeft uitgekeken voordat hij de baan is opgereden. De rechtbank is met de ouders van Slachtoffer X van oordeel dat het aan karter Y was om goed uit te kijken en te wachten totdat hij zonder anderen te hinderen de baan kon oprijden. Dit is door karter Y ook niet betwist. De ouders van Slachtoffer X stellen dat karter Y zonder te kijken de baan weer is opgereden. De vader van Slachtoffer X , heeft dit zo verklaard. Hij was die middag op het circuit aanwezig en heeft het ongeval naar eigen zeggen zien gebeuren. De rechtbank overweegt dat het voor de heer de ouders van Slachtoffer X heel moeilijk, zo niet onmogelijk moet zijn geweest om vanaf de zijkant van het circuit met zekerheid vast te stellen dat karter Y niet naar links heeft gekeken. De rechtbank ziet in de verklaring van de heer de ouders van Slachtoffer X dan ook onvoldoende grond om aan te nemen dat karter Y , anders dan hij zelf heeft verklaard, helemaal niet naar links heeft gekeken voordat hij de baan weer op reed. De rechtbank gaat er vanuit dat karter Y naar links heeft gekeken en vindt daarvoor een aanknopingspunt in de verklaring van karter Y dat hij twee karts heeft zien naderen waar hij naar zijn inschatting nog voorlangs kon. De heer [naam] , de vriend waarmee karter Y aan het karten was, heeft verklaard dat karter Y twee andere karts voor heeft laten gaan voordat hij de baan weer opging (productie 1 bij de conclusie van antwoord van karter Y ). Ook dit wijst er op dat karter Y niet direct en zonder eerst te kijken de baan weer is opgereden. Hoewel karter Y naar links heeft gekeken heeft toch een ongeval plaatsgevonden. Wat er precies de oorzaak van is geweest dat karter Y , hoewel hij naar links heeft gekeken, niet heeft gezien dat Slachtoffer X hem met hoge snelheid van dichtbij naderde (de aanrijding vond immers plaats direct bij het oprijden van de baan), is onduidelijk. Mogelijk heeft zij op het moment dat karter Y naar links keek juist in zijn dode hoek gereden. Rekening houdend met het feit dat het handelen van karter Y heeft plaatsgevonden binnen een sport- en spelsituatie als bedoeld in de eerder aangehaalde jurisprudentie, en rekening houdend met het feit dat karter Y , zoals zijn raadsman het verwoordt, in het vuur van het spel druk voelde om zo snel mogelijk weer de baan op te rijden, acht de rechtbank de handelwijze van karter Y niet onrechtmatig. De rechtbank ziet onvoldoende grond om te oordelen dat de handelwijze van karter Y zo abnormaal gevaarlijk was dat de andere karters, waaronder Slachtoffer X , hiermee in redelijkheid geen rekening hoefden te houden. Bij vrij karten op de manier waarop dat hier op het circuit van Kombikart gebeurde, kunnen de deelnemers verwachten dat andere (minder ervaren) deelnemers onbedoeld voor gevaarlijke situaties kunnen zorgen. karter Y heeft dan ook niet onrechtmatig gehandeld en is daarom niet aansprakelijk voor de schade die Slachtoffer X als gevolg van het ongeval lijdt. De vorderingen van de ouders van Slachtoffer X voor zover deze zien op karter Y zullen daarom worden afgewezen.

Aansprakelijkheid Kombikart
De vorderingen van de ouders van Slachtoffer X jegens Kombikart zijn er op gegrond dat Kombikart als exploitant van het kartcircuit is tekortgeschoten in de verplichting die zij heeft om te zorgen voor de veiligheid van gebruikers van het circuit. Zij verwijten Kombikart dat zij onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen. Kombikart voert gemotiveerd verweer.
De ouders van Slachtoffer X stellen dat Kombikart onrechtmatig, want gevaarzettend, jegens Slachtoffer X heeft gehandeld. Zij doen uitdrukkelijk een beroep op artikel 6:162 BW en - wederom - op het eerdergenoemde Kelderluik-arrest van de Hoge Raad uit 1965. Uit dit arrest volgt dat het antwoord op de vraag of het in het leven roepen of in stand laten van een gevaarlijke situatie onrechtmatig is, met name afhangt van (a) hoe waarschijnlijk het is dat anderen niet voldoende oplettend en voorzichtig zijn, (b) hoe groot de kans is dat dit tot ongevallen leidt, (c) de ernst van de gevolgen die een ongeval kan hebben, en (d) hoe bezwaarlijk het is om veiligheidsmaatregelen te nemen. de ouders van Slachtoffer X stellen dat gelet op deze criteria Kombikart onrechtmatig heeft gehandeld. Tegelijk met hun beroep op onrechtmatigheid doen de ouders van Slachtoffer X in verband met de door Kombikart gehanteerde exoneratie een beroep op artikel 6:233 sub a juncto 6:237 aanhef en onder f BW (algemene voorwaarden) en artikel 6:248 lid 2 BW (beperkende werking van redelijkheid en billijkheid), wat duidelijk maakt dat het geschil zich tevens afspeelt tegen de achtergrond van de contractuele relatie met Kombikart. Slachtoffer X is immers een overeenkomst aangegaan met Kombikart op grond waarvan zij tegen betaling gebruik mocht maken van het kartcircuit van Kombikart. De rechtbank zal daarom de stellingen van partijen die zien op de beweerdelijk geschonden zorgplicht van Kombikart tegenover Slachtoffer X als gebruiker van het kartcircuit (mede) beoordelen binnen dit contractuele kader. Partijen zijn het er niet over eens hoever de plicht gaat die Kombikart heeft om te zorgen voor de veiligheid van de gebruikers van het kartcircuit. Zij verschillen van mening over de vraag welke veiligheidsmaatregelen in redelijkheid van Kombikart kunnen worden gevergd. De ouders van Slachtoffer X verwijten Kombikart dat karter Y is toegelaten op het circuit terwijl hij een helm droeg met losse crossbril die niet geschikt was om te karten. Ook verwijten zij Kombikart dat karter Y niet vooraf is geïnstrueerd over de geldende regels en met name niet over wat te doen als je van de baan afraakt. Volgens hen is het gebruikelijk dat gebruikers van een kartbaan vooraf een briefing over de veiligheidsregels krijgen. Tot slot verwijten zij Kombikart dat tijdens het vrij rijden geen toezicht werd gehouden op de baan. Er waren geen vlaggers die de rijders konden attenderen op gevaarlijke situaties, aldus de ouders van Slachtoffer X .
Kombikart voert ter verweer het volgende aan. Het materiaal van karter Y is gecontroleerd en geschikt bevonden. Een helm met losse crossbril biedt misschien iets minder goed zicht dan een helm met vizier, maar is daarmee nog niet ongeschikt of gevaarlijk. Op de informatieborden die duidelijk zichtbaar zijn aangebracht bij de ingang van het circuit heeft karter Y kunnen lezen wat de regels zijn die gelden op de baan. Een briefing is niet gebruikelijk bij het vrij rijden. De aanwezigheid van vlaggers is bij het vrij rijden niet verplicht voorgeschreven en ook niet gebruikelijk. Het inhuren van vlaggers zou de toch al hoge prijs van het vrij rijden zo opstuwen dat dit het einde van het kartcircuit zou betekenen. Deelnemers aan het vrij rijden weten dat er geen vlaggers staan en moeten hier rekening mee houden door wat voorzichtiger te rijden dan tijdens wedstrijden. Op het circuit is wel altijd minimaal één baanbeheerder aanwezig die de materiaalcontrole doet en er op toeziet dat iedereen zich aan de regels houdt. Daarmee is er voldoende toezicht.
De rechtbank overweegt als volgt. Karten is een gevaarlijke sport met een aanmerkelijke kans op ongevallen met (ernstig) lichamelijk letsel. Kombikart exploiteert een kartcircuit en kan niet altijd voorkomen dat ongevallen plaatsvinden, maar door het treffen van bijzondere maatregelen kan Kombikart de kans op (ernstige) ongevallen op haar circuit wel verminderen en van Kombikart als bedrijfsmatig verhuurder van de baan kan ook worden gevergd dat zij uit oogpunt van veiligheid de nodige maatregelen treft. Met name ook bij het vrij rijden. Iedereen die dat wil kan dan tegen betaling met een eigen kart of een gehuurde kart op het circuit rijden, ongeacht leeftijd of rijvaardigheid. Ervaren en onervaren deelnemers rijden dan dus gezamenlijk op het circuit met snelheden die onderling nogal kunnen verschillen, in karts van verschillend gewicht en vermogen. Dit kan leiden tot gevaarlijke situaties. Daar komt bij dat met name de recreatieve deelnemers vaak onverzekerd zullen rijden. Een ongevallenverzekering zullen zij in veel gevallen niet hebben afgesloten en deze biedt bovendien niet altijd dekking bij een gevaarlijke sport als karten. En ook de aansprakelijkheidsverzekering van de deelnemers zal soms, zoals ook in het geval van karter Y , geen dekking bieden. Van Kombikart als bedrijfsmatig exploitant mag daarom vanuit het oogpunt van maatschappelijke zorgvuldigheid worden verwacht dat zij de nodige maatregelen neemt om het ontstaan van gevaarlijke situaties waarbij (letsel)schade kan optreden zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen.
De rechtbank is van oordeel dat van Kombikart onder meer mag worden verwacht dat zij controleert of degenen die de baan op willen gaan beschikken over veilig materiaal. Namens Kombikart is op de zitting verklaard dat de baanbeheerder ‘in één oogopslag’ ziet of alles in orde is van degenen die de baan opgaan. De rechtbank is er niet van overtuigd dat op die manier sprake is van een deugdelijke controle van kart en andere materialen, maar acht dit voor de beoordeling van deze zaak verder niet van belang omdat naar haar oordeel niet vaststaat dat Kombikart karter Y met onveilig materiaal de baan op heeft laten gaan. de ouders van Slachtoffer X stellen dat het gebruik van een helm met losse crossbril wel geschikt is voor motorcross maar niet voor karten, vanwege de beperkte kijkhoek. Zonder toelichting of onderbouwing, die de ouders van Slachtoffer X niet heeft gegeven, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat tussen beide sporten een relevant verschil bestaat in de mogelijkheid die deelnemers moeten hebben om naast en achter zich te kijken. De rechtbank ziet dan ook geen grond om aan te nemen dat het onveilig is een helm met losse crossbril te dragen bij het karten. Dat de kijkhoek van een helm met losse crossbril mogelijk iets beperkter is dan van een helm met vizier, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat Kombikart het gebruik ervan op haar circuit niet zou mogen toestaan vanwege de onveiligheid daarvan. Van schending door Kombikart van haar verplichting om te zorgen voor veiligheid op het circuit is in die zin dan ook geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat van Kombikart ook mag worden verwacht dat zij er voor zorgt dat alle deelnemers aan het vrij rijden, met name ook de beginners of weinig ervaren karters, zich bewust zijn van de gevaren van het karten en weten aan welke veiligheidsregels zij zich moeten houden. Kombikart heeft hierbij niet kunnen volstaan met het ophangen van een informatiebord waarop de baanregels staan vermeld. Veel deelnemers zullen dit bord niet (volledig) lezen, mede gelet op de hoogte waarop het bord hangt en de hoeveelheid informatie die erop vermeld staat. Bovendien staat op het bord niet duidelijk te lezen wat je moet doen als je van de baan raakt, terwijl dit naar de rechtbank heeft begrepen veelvuldig voorkomt en tot gevaarlijke situaties kan leiden. Kombikart dient er voor te zorgen dat alle deelnemers weten hoe zij zich op de baan moeten gedragen. Zij kan dit doen door aan alle deelnemers, of in elk geval aan iedereen die het circuit voor het eerst bezoekt, uitleg te geven over de veiligheidsregels en daarbij die regels op schrift uit te reiken (en eventueel voor kennisgeving of akkoord te laten ondertekenen). Een dergelijke handelwijze, waarbij Kombikart het belang van veiligheid actief onder de aandacht van de deelnemers brengt, zal deze deelnemers ook scherpen in het bewustzijn dat karten gevaarlijk is en dat ze zich aan de regels moeten houden, voor hun eigen veiligheid en die van de andere deelnemers. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een handelwijze die redelijkerwijs van Kombikart mag worden gevergd. Door karter Y niet te vragen naar zijn kartervaring en hem zonder enige vorm van instructie toe te laten op het circuit, heeft Kombikart dan ook naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig gehandeld.
Van Kombikart mag tot slot worden verwacht dat zij zorgt voor adequaat toezicht op en naast de baan. Op 8 mei 2015 was tijdens het vrij rijden slechts één baanbeheerder aanwezig. Kombikart heeft uitgelegd dat een baanbeheerder de materiaalcontrole doet en er op toeziet dat iedereen zich aan de regels houdt. Deze baanbeheerder bevindt zich voornamelijk in de buurt van het clubgebouw en het is niet zijn functie om de rijders door het opsteken van een vlag of op een andere manier te attenderen op gevaarlijke situaties op het circuit. De rechtbank is van oordeel dat Kombikart tijdens het vrij rijden niet kan volstaan met de aanwezigheid van slechts één baanbeheerder. De wijze waarop Kombikart het vrij rijden laat plaatsvinden, waarbij zij beginners en (ver)gevorderden vanaf 14 jaar door elkaar laat rijden in karts met een verschillend vermogen, zonder hen vooraf veiligheidsinstructies te geven, brengt mee dat gevaarlijke situaties te verwachten zijn en dat dus enig toezicht op de baan nodig is. Gegeven die situatie mag van Kombikart worden verwacht dat zij er voor zorgt dat tijdens het vrij rijden de deelnemers worden gewaarschuwd als er gevaar dreigt, bijvoorbeeld door vlaggers of waarschuwingslichten op het circuit te plaatsen. Dat het gebruik van vlaggers buiten wedstrijden om niet verplicht is voorgeschreven en ook niet gebruikelijk is bij outdoor circuits, zoals Kombikart stelt maar niet nader onderbouwt, betekent nog niet dat vlaggers nooit nodig zijn. Het gebruik van vlaggers tijdens het vrij rijden, of het gebruiken van een ander signaleringssysteem, kan uit oogpunt van veiligheid nodig zijn als de omstandigheden op de baan daartoe nopen. Kombikart stelt dat het gebruik van vlaggers financieel onhaalbaar is en ter onderbouwing heeft zij globaal voorgerekend dat het tijdens alle openingsuren inhuren van tien vlaggers tegen een vergoeding van € 20,- per uur de entreeprijs zou doen stijgen van € 40,- naar € 275,- per dag. Kombikart heeft op dit punt bewijs aangeboden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor bewijslevering. Zoals door de ouders van Slachtoffer X is aangevoerd hoeven er tijdens het vrij rijden door Kombikart geen tien vlaggers te worden geplaatst, en ook geen negen, zoals bij wedstrijden, maar zou kunnen worden volstaan met bijvoorbeeld twee of drie vlaggers op strategische plekken op het circuit. Deze vlaggers zouden een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de veiligheid op het circuit, nu van de deelnemers aan het vrij rijden op hun beurt mag worden verwacht dat zij minder risico’s nemen dan bij wedstrijden en oog houden voor wat er om hen heen gebeurt en dus ook voor vlaggen die de lucht in gaan. De vlaggers hoeven bovendien geen betaalde krachten te zijn. Kombikart zou ook gebruik kunnen maken van vrijwilligers die in ruil voor hun diensten bijvoorbeeld gratis gebruik mogen maken van de kartbaan. En als Kombikart geen vlaggers kan of wil plaatsen, zou zij bijvoorbeeld ook kunnen kiezen voor het plaatsen van waarschuwingslichten. Een toezichthouder die overzicht kan houden over het hele circuit kan dan deze lichten in werking stellen als zich een gevaarlijke situatie voordoet. Het plaatsen van vlaggers of het hanteren van een ander signaleringssysteem leidt ontegenzeggelijk tot extra kosten voor Kombikart, en noodzaakt mogelijk tot een verhoging van de reeds aanzienlijke entreeprijs van € 40,- per dag, maar dit nadeel weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het veiligheidsbelang van de deelnemers dat ermee is gediend dat er voldoende toezicht op de baan aanwezig is en dat zij worden gewaarschuwd bij gevaar. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat Kombikart tekort is geschoten in haar verplichtingen ten aanzien van de gebruikers van het kartcircuit. Door tijdens het vrij rijden iedereen op het circuit toe te laten zonder hen te vragen of zij ervaring hebben met karten en zonder hen uitleg te geven over de regels die gelden bij het karten, en door alle deelnemers vervolgens gelijktijdig te laten rijden zonder daarbij toezicht te houden, waardoor de rijders niet worden gewaarschuwd als zich een gevaarlijke situatie voordoet, biedt Kombikart haar klanten onvoldoende veiligheid. Van Kombikart, die het kartcircuit bedrijfsmatig exploiteert, mag redelijkerwijs worden gevergd dat zij maatregelen treft om de gevaren die inherent zijn aan het karten te verminderen, waaronder het deugdelijk instrueren van de deelnemers en het houden van voldoende toezicht. Vanuit maatschappelijk oogpunt kan zij de verantwoordelijkheid voor de veiligheid op de door haar bedrijfsmatig geëxploiteerde kartbaan niet uitsluitend en volledig neerleggen bij de individuele rijders.

Causaal verband 
Slachtoffer X stelt dat als karter Y vooraf veiligheidsinstructies had ontvangen, waarbij hem zou zijn uitgelegd wat hij moest doen als hij buiten de baan zou raken, dat karter Y dan niet zomaar de baan weer was opgereden. Als er vlaggers op de baan hadden gestaan hadden zij karter Y instructies kunnen geven en de overige deelnemers, waaronder Slachtoffer X , met hun vlag kunnen waarschuwen. Slachtoffer X had dan vaart geminderd. de ouders van Slachtoffer X is op deze grond van mening dat Kombikart het ongeval had kunnen voorkomen als zij haar verplichtingen was nagekomen.
Kombikart betwist dat een instructie vooraf of het plaatsen van vlaggers het ongeval had kunnen voorkomen. karter Y wist dat hij de andere karts voor moest laten gaan maar heeft eenvoudigweg niet goed uitgekeken. Een instructie vooraf zou hieraan niets hebben veranderd, aldus Kombikart. Voor Slachtoffer X moet karter Y ook zichtbaar zijn geweest, maar toch heeft zij hem niet gezien. Het is daarom niet aan te nemen dat zij een signalerende vlagger wel had gezien, zo stelt Kombikart.  De rechtbank overweegt dat nooit met zekerheid zal kunnen worden vastgesteld wat er was gebeurd als karter Y vooraf instructies had ontvangen en als er vlaggers op de baan hadden gestaan. Aannemelijk is echter wel dat karter Y , en ook Slachtoffer X , anders zou(den) hebben gehandeld. karter Y heeft immers verklaard dat hij in het vuur van het spel zo snel mogelijk de baan weer op wilde. De rechtbank acht daarom voldoende aannemelijk dat Kombikart met goede instructies en goed toezicht het ongeval zoals dat zich hier heeft voorgedaan had kunnen voorkomen. Voor zover het causaal verband niettemin nog onzeker is, dient dit naar het oordeel van de rechtbank voor risico van Kombikart te komen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de zogenaamde omkeringsregel die inhoudt dat als er sprake is van schending van een norm die strekt ter bescherming tegen een specifiek gevaar, en dat specifieke gevaar zich verwezenlijkt, de rechtbank het condicio sine qua non-verband tussen die normschending en de verwezenlijking van het gevaar als vaststaand moet aannemen, behoudens door de normschender te leveren tegenbewijs (zie o.a. Hoge Raad 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7345 ‘lekkende tankcontainer’). Naar het oordeel van de rechtbank heeft Kombikart onvoldoende gemotiveerd gesteld dat het ongeval ook zou zijn gebeurd als de vereiste veiligheidsmaatregelen waren getroffen en zal zij Kombikart daarom niet toelaten tot tegenbewijs.

Exoneratie
Het staat vast dat Kombikart op het circuit borden heeft opgehangen met daarop de waarschuwing dat het gebruik van het circuit gebeurt op eigen risico. Kombikart doet een beroep op deze uitsluiting van aansprakelijkheid. De ouders van Slachtoffer X betwisten niet dat deze waarschuwing is gegeven en deel uitmaakt van de overeenkomst met Kombikart over het gebruik van het circuit. de ouders van Slachtoffer X beroepen zich er op dat dit een beding is dat ingevolge de wet vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn en dat Kombikart geen feiten en omstandigheden stelt waaruit het tegendeel kan blijken. Zij menen daarom dat de exoneratie vernietigbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat de exoneratie waarop Kombikart zich beroept moet worden aangemerkt als een beding in algemene voorwaarden waarvan in artikel 6:237 aanhef en onder f BW is bepaald dat het vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn, omdat de exoneratie tot doel heeft Kombikart tegenover haar klanten (consumenten) geheel te bevrijden van elke wettelijke verplichting tot schadevergoeding. Deze exoneratie is daarom op grond van artikel 6:233 BW aanhef en onder a BW vernietigbaar, tenzij Kombikart dit vermoeden - dat het beding onredelijk bezwarend is - kan weerleggen.
Of de exoneratie onredelijk bezwarend is hangt af van de aard en overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de exoneratie tot stand is gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval. Kombikart voert ter ondersteuning van haar stelling dat de exoneratie niet onredelijk bezwarend is de volgende argumenten aan:
a) Kombikart heeft het niet in haar macht om ongevallen door fouten of onvoorzichtigheid van de deelnemers te voorkomen;
b) Kombikart hoeft bij het vrij rijden niet hetzelfde niveau van veiligheid te bieden als bij wedstrijden;
c) Slachtoffer X heeft de risico’s van het karten aanvaard en heeft nooit bezwaar gemaakt tegen de voorwaarde dat het karten gebeurde op eigen risico;
d) Slachtoffer X had door voorzichtig te zijn het ongeval kunnen voorkomen;
e) Slachtoffer X had een ongevallenverzekering kunnen afsluiten.

De rechtbank overweegt dat de argumenten onder (a), (b) en (d) spelen een rol bij de vraag naar (de omvang van) de aansprakelijkheid van Kombikart maar zijn geen argumenten die in geval van aansprakelijkheid een exoneratie rechtvaardigen. De overeenkomst tussen Slachtoffer X en Kombikart hield in dat Slachtoffer X tegen betaling gebruik mocht maken van het circuit van Kombikart om te kunnen karten. Zij reed op het circuit met eigen materiaal en heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank het risico aanvaard dat haar kart beschadigd zou kunnen raken. Uit de waarschuwing van Kombikart dat het karten op eigen risico plaatsvindt heeft zij moeten begrijpen dat Kombikart eventuele schade aan haar kartmateriaal niet zou vergoeden. Zij had een schadeverzekering voor haar kartmateriaal kunnen afsluiten. De rechtbank is daarom van oordeel dat van de exoneratie niet kan worden gezegd dat deze onredelijk bezwarend is voor zover deze ziet op de materiaalschade die de ouders van Slachtoffer X van Kombikart vorderen.
Voor zover de exoneratie echter tot doel en tot gevolg heeft aansprakelijkheid van Kombikart ook uit te sluiten bij lichamelijk letsel van haar klanten, moeten aan de weerlegging van het vermoeden dat de exoneratie onredelijk bezwarend is, hoge eisen worden gesteld. In de indicatieve bijlage bij artikel 3 lid 3 van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is een dergelijk beding ook omschreven als een beding dat als oneerlijk kan worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat Kombikart met de door haar aangevoerde argumenten er niet in is geslaagd het vermoeden, dat het beding onredelijk bezwarend is, te weerleggen. De overeenkomst met Slachtoffer X is naar de rechtbank begrijpt mondeling tot stand gekomen. Dat Slachtoffer X (of haar ouders) enig schriftelijk stuk van Kombikart heeft (hebben) ondertekend, is niet gesteld of gebleken. Hoewel karten een gevaarlijke sport is, heeft Kombikart bij het sluiten van de overeenkomst geen bijzondere aandacht besteed aan de vraag naar aansprakelijkheid bij (letsel)schade. Zij heeft Slachtoffer X (of haar ouders) er ook niet op gewezen dat het haar eigen verantwoordelijkheid is om een ongevallenverzekering af te sluiten. Kombikart heeft slechts borden opgehangen met de waarschuwing dat het rijden op de kartbaan en het verblijf op het terrein voor eigen risico is. Dat Kombikart daarmee iedere aansprakelijkheid uitsluit, ook voor letselschade die (mede) het gevolg is van onrechtmatig handelen of nalaten van Kombikart zelf, is hen niet uitdrukkelijk voorgehouden. Kombikart zou een te respecteren belang kunnen hebben bij beperking van haar aansprakelijkheid voor zover deze redelijkerwijs niet door een verzekering kan worden gedekt, maar over eventuele onverzekerbaarheid is door Kombikart niets gesteld of onderbouwd. Uit de betrokkenheid van Achmea bij deze procedure begrijpt de rechtbank daarentegen dat de aansprakelijkheid van Kombikart door verzekering is gedekt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Kombikart er niet in is geslaagd het vermoeden te weerleggen dat de exoneratie onredelijk bezwarend is voor zover deze exoneratie ziet op de letselschade die de ouders van Slachtoffer X vorderen. De exoneratie is in zoverre vernietigbaar op grond van artikel 6:233, aanhef en onder a BW en Kombikart kan daarop geen geslaagd beroep doen. Voor wat betreft de materiaalschade die de ouders van Slachtoffer X vorderen kan Kombikart wel een geslaagd beroep doen op de exoneratie.

Eigen schuld
Door Kombikart is een beroep gedaan op eigen schuld aan de kant van de ouders van Slachtoffer X als bedoeld in artikel 6:101 BW.


De rechtbank is van oordeel dat dit beroep op eigen schuld slaagt op de daartoe door Kombikart aangevoerde gronden. Slachtoffer X is met haar snelle kart gaan vrij rijden op een circuit waar op dat moment ook onervaren karters reden en geen vlaggers aanwezig waren. Zij heeft zich hierdoor willens en wetens blootgesteld aan de risico’s die in het algemeen zijn verbonden aan het karten en meer in het bijzonder aan het risico van een ongeval door een fout van een minder ervaren karter. Slachtoffer X is bovendien onvoldoende oplettend geweest. Zij heeft karter Y niet naast de baan zien staan terwijl hij voor haar wel zichtbaar moet zijn geweest. Het circuit kon immers goed worden overzien en de stelling van de ouders van Slachtoffer X dat karter Y vanuit zijn positie Slachtoffer X in haar kart kon zien aankomen impliceert dat Slachtoffer X vanuit haart kart karter Y ook kon zien staan. Slachtoffer X heeft ook een risico genomen door met onverminderd hoge snelheid door de chicane en vlak langs karter Y te rijden. Hoewel Slachtoffer X een gevaarlijke sport beoefent is gesteld noch gebleken dat de ouders van Slachtoffer X in verband daarmee een ongevallenverzekering voor haar hebben afgesloten. De schade die Slachtoffer X lijdt door het ongeval is mede een gevolg van al deze omstandigheden die aan de ouders van Slachtoffer X kunnen worden toegerekend, wat de vergoedingsplicht van Kombikart doet verminderen.

In de omstandigheden van het geval ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat de aan Kombikart toe te rekenen omstandigheden meer hebben bijgedragen aan de schade dan de omstandigheden die aan Slachtoffer X (en dus aan de ouders van Slachtoffer X ) zijn toe te rekenen. De rechtbank zal daarom bepalen dat Kombikart 50% van de letselschade zal dienen te vergoeden en dat de overige 50% van de letselschade voor eigen rekening van de ouders van Slachtoffer X zal blijven

maandag 8 mei 2017

Rechter veroordeelt Judo Bond Nederland judoka Franssen voor te dragen voor een A-status en toe te laten aan deelname internationale wedstrijden


De feiten
De Judo Bond Nederland heeft een koerswijziging ingezet, in die zin dat met ingang van 1 september 2016 het topjudo wordt gecentraliseerd op één Centrum voor Topsport en Onderwijs (CTO) locatie, te weten Papendal, in plaats van over meerdere locaties, waaronder Rotterdam . Uitgangspunt daarbij is dat de kernploegleden op deze CTO locatie moeten sporten (trainen), wonen (op maximaal 30 minuten afstand van Papendal) en studeren of werken. Er geldt een fulltimeprogramma. De trainers en andere begeleiders worden door Judo Bond Nederland aangezocht en aangesteld. Juul Franssen volgt bij InHolland in Rotterdam de vierjarige HBO opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH). Zij zit daar in het tweede studiejaar.  Zij mag over deze studie in verband met haar topsport carrière, in beginsel, tien jaar doen en heeft daarvan op dit moment zevenenhalf jaar gebruikt. Wanneer Juul Franssen de studie niet binnen tien jaar afrondt dan dient zij gelet op de geldende studieregeling bovenop het door haar in ieder geval terug te betalen bedrag van € 16.000,-- een extra bedrag van € 21.500,-- terug te betalen. Daarmee komt de studieschuld dan uit op een totaalbedrag van € 37.500,--.
Er vindt overleg plaats tussen de Judobond en Juul Franssen. Naar aanleiding van dat gesprek bericht Juul Franssen de Judobond het volgende:  
“Vanaf september 2017 ben ik bereid om naar Papendal te komen, ondanks mijn eerdere twijfels. Er zijn een aantal losse eindjes, waarvan ik het prettig zou vinden om op voorhand duidelijkheid over te krijgen, en dat gaat om het volgende:
1. De opleiding
2. De begeleiding
De opleiding
Ik wil het liefst mijn studie in Rotterdam blijven volgen. Omdat ik naar Papendal moet, ben ik bereid mijn studie om te gooien, waardoor mijn studieschuld van 16.000 euro naar 37.500 euro zal gaan. Ik moet namelijk mijn 2e studiejaar opnieuw overdoen vanaf september 2017. Bovendien zal mijn afstudeerjaar dan in het jaar van de OS in Tokyo zijn, waardoor ik dan ook weer studievertraging zal oplopen. Ik ben bereid om alles om te gooien, en jaren vertraging op te lopen, als de bond bereid is mij te helpen om ervoor te zorgen dat er garant wordt gestaan voor de studieschuld. Ik kan mezelf geen studieschuld veroorloven en kan het simpelweg niet betalen.
De begeleiding
Zoals ik eerder heb aangegeven, is voor mij de juiste begeleiding essentieel in het bedrijven van topsport, en het leveren van topprestaties. In het gesprek op 5 oktober jl. is verteld dat er vanaf januari twee nieuwe coaches/trainers bijkomen, en ik wil graag duidelijkheid wie de uiteindelijke trainer- en coachingstaf gaat zijn, om van daaruit een weloverwogen keuze te maken wie mij gaat begeleiden. Die invulling is nog niet bekend.”

Bij brief van 20 december 2016 heeft Judo Bond Nederland – samengevat – aan Juul Franssen bericht dat zij hebben besloten om de selectie van Juul Franssen voor het NTC Papendal in te trekken en dat de consequentie hiervan is dat Juul Franssen niet meer zal worden uitgezonden naar internationale trainingsstages met de nationale topsportselectie en dat tevens de deelname van Juul Franssen aan nationale trainingen zullen worden stopgezet. Vervolgens bericht NOC*NSF aan Juul Franssen dat zij haar A-status verliest.

De vordering
Juul Franssen vordert in kort geding om haar conform de normaal geldende regels uit te zenden naar internationale wedstrijden zo lang zij zich daarvoor op sportieve gronden kwalificeert en om haar voor te dragen voor een A-status bij het NOC*NSF.

Oordeel rechtbank
Als uitgangspunt geldt dat Judo Bond Nederland bevoegd is om beleid te maken
en bestaand beleid te wijzigen en dat de leden van Judo Bond Nederland door hun lidmaatschap daaraan gebonden zijn. De geldigheid van het besluit waarbij Judo Bond Nederland haar beleid heeft gewijzigd in die zin dat vanaf het najaar van 2016 op één CTO-locatie, namelijk Papendal, wordt getraind, gewoond en gestudeerd of gewerkt, wordt in dit kort geding niet ter discussie gesteld. Juul Franssen heeft niet het standpunt ingenomen dat dit besluit niet rechtsgeldig (nietig of vernietigbaar) is. Het wordt er daarom voor gehouden dat dit besluit rechtsgeldig is. Er kunnen echter omstandigheden zijn die maken dat Judo Bond Nederland dit besluit niet heeft kunnen nemen, omdat dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar is en/of onrechtmatig tegenover Juul Franssen is. Hierna zal worden onderzocht of het aannemelijk is dat daarvan sprake is.
Vooropgesteld wordt dat tussen partijen ook een kernploegovereenkomst van kracht is, welke overeenkomst niet is opgezegd, en dat partijen gelet op hun onderlinge verhouding voortvloeiend uit deze overeenkomst en hetgeen overigens op grond van de bondstructuur tussen hen geldt, zich over en weer dienen te gedragen met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Dit betekent onder meer dat zij rekening dienen te houden met elkaars gerechtvaardigde belangen. Juul Franssen dient rekening te houden met het belang van Judo Bond Nederland om haar ambitie om met topjudo een top acht positie in de wereld te veroveren en te behouden door middel van het door haar uitgestippeld beleid te kunnen verwezenlijken. De Judo Bond Nederland heeft belang bij handhaving van het door haar gemaakte beleid en bij consequente toepassing daarvan. Als alleen naar individuele wensen wordt gekeken, valt er geen beleid te maken. Judo Bond Nederland dient daartegenover rekening te houden met het individuele belang van Juul Franssen om haar topsportcarrière in te richten op de manier waarop zij dat wil.
Het besluit van 20 december 2016 heeft voor Juul Franssen zeer ingrijpende gevolgen. Het besluit betekent de facto het einde van haar carrière als topsporter.
Het is voor haar gelet op het besluit onmogelijk om nog deel te nemen aan internationale toernooien. Aan internationale toernooien kan, dat staat tussen partijen vast, alleen worden deelgenomen wanneer (de technische staf van) Judo Bond Nederland de judoka afvaardigt en dat zal vanwege dit besluit niet meer gebeuren. Het is verder voldoende gebleken dat op dit moment ook niet mogelijkheid bestaat om aan internationale wedstrijden deel te nemen door uit te wijken naar het buitenland. Juul Franssen is op dit moment in haar gewichtsklasse de beste topjudoka van Nederland en staat zesde op de wereldranglijst. De stelling van Judo Bond Nederland dat Juul Franssen niet de nummer 1 van Nederland is, wordt als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd gepasseerd. Juul Franssen is geen beginnende topjudoka meer. Zij heeft haar sporen al ruimschoots verdiend. Zo heeft zij zich gekwalificeerd voor de Olympische Spelen van 2016, is zij eind 2016 eerste geworden bij een in Abu Dhabi gehouden wedstrijd en staat zij op dit moment op de zesde plek van de wereldranglijst. Juul Franssen is op dit moment 27 jaar en zal niet meer jarenlang op topsportniveau de judosport beoefenen. Einddoel is volgens Juul Franssen om zich te kwalificeren voor de Olympische Spelen van 2020.
De Judo Bond Nederland heeft met twee andere judoka’s die zijn geselecteerd een maatwerkoplossing getroffen. Deze judoka’s hebben beiden een relatie in het buitenland, de één in Frankrijk en de ander in Italië. Met hen is onder meer overeengekomen, zo heeft
Judo Bond Nederland tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding verklaard, dat zij tot 1 september 2017 niet hoeven deel te nemen aan het fulltimeprogramma op de
CTO-locatie te Papendal. Judo Bond Nederland heeft geen steekhoudende argumenten aangevoerd waarom deze twee judoka’s anders zouden mogen worden behandeld dan Juul Franssen . Er is dan ook sprake van een ongelijke behandeling c.q. willekeur, nu van deze twee judoka’s pas per 1 september 2017 wordt verlangd dat zij deelnemen aan het fulltimeprogramma op de CTO-locatie te Papendal, terwijl van Juul Franssen wordt verlangd dat zij daaraan al eerder deelneemt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het vanwege de hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat van Judo Bond Nederland kan worden verlangd dat zij een maatwerkoplossing, met Juul Franssen treft, in die zin dat ten gunste van Juul Franssen wordt afgeweken van het huidige beleid.
Het belang van Judo Bond Nederland om door middel van het door haar uitgestippelde beleid de top te bereiken en dat alle topsporters, onder wie Juul Franssen , zich aan dit door haar uitgestippelde beleid conformeren en gaan trainen, wonen en studeren of werken op de CTO-locatie te Papendal moet gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, gerelativeerd worden ten aanzien van Juul Franssen . Dit geldt temeer daar er sprake is van een beperkte periode, aangezien de inzet van Juul Franssen vooral gericht is op het kwalificatieproces richting de Olympische Spelen. De tussen partijen te treffen maatwerkoplossing is dus beperkt in tijd.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat Judo Bond Nederland het besluit van 20 december 2016 niet heeft kunnen nemen, omdat dit besluit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar is en/of onrechtmatig tegenover Juul Franssen is. De vordering van Juul Franssen die ertoe strekt dat zij aan internationale wedstrijden mag deelnemen, zal in zoverre worden toegewezen dat het Judo Bond Nederland zal worden verboden om Juul Franssen van deelname aan internationale wedstrijden uit te sluiten op de grond dat zij zich niet (volledig) conformeert aan het vanaf 1 september 2016 geldende beleid dat door de door haar geselecteerde judoka’s een fulltimeprogramma moet worden gevolgd op de CTO-locatie te Papendal.