vrijdag 25 januari 2013

Arbitragecommissie KNVB: (Verschoor/Ajax SC) arb. commissie geeft een les arbeidsrecht



De volgende feiten zijn van belang:
- Verschoor is met ingang van 2 februari 2004 voor een periode van één seizoen (2004/2005) in dienst getreden bij ASC in de functie van hoofdtrainer.
- De overeenkomst is tussen partijen steeds met een jaar verlengd.
- Verschoor verdient € 1.000,-- (netto) per maand
-  Eind 2011 is door ASC bij monde van de heer Schiphorst aan Verschoor medegedeeld dat ASC de overeenkomst aan het einde van het seizoen 2011/2012 wenste te beëindigen.
- ASC heeft met ingang van het seizoen 2012/2013 een nieuwe (hoofd-)trainer aangesteld en heeft Verschoor niet langer in de gelegenheid gesteld de werkzaamheden als hoofdtrainer uit te voeren.
 - ASC heeft het UWV op 21 maart 2012 om toestemming verzocht de arbeidsverhouding met Verschoor te mogen opzeggen wegens een gestelde ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. Na een inhoudelijke procedure heeft het UWV bij brief d.d. 6 juni 2012 de toestemming om de overeenkomst te mogen opzeggen, aan ASC onthouden. Het UWV heeft onder meer overwogen als volgt: "Uit de door partijen verstrekte bescheiden blijkt dat de verstandhouding tussen werknemer en enkele bestuursleden verre van optimaal is. Er zijn gesprekken geweest, doch schriftelijk is weinig vastgelegd. Uit de stukken blijkt weliswaar dat de "chemie" tussen trainer en spelers enerzijds en tussen trainer en bestuur anderzijds na 8 jaren dusdanig is verminderd dat u een nieuwe trainer wenst aan te trekken, edoch kan dit echter niet tot de conclusie dezerzijds leiden dat er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Vooralsnog is in onvoldoende mate aannemelijk gemaakt dat hier sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding."
Vervolgens onderhandelen partijen over een minnelijke schikking, maar dat lukt niet.

Standpunt van partijen
Verschoor stelt zich op het standpunt dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt en Verschoor op grond daarvan recht heeft op doorbetaling van zijn salaris en voortzetting van de werkzaamheden.
ASC stelt zich op het standpunt dat:
Stelling 1.       tussen partijen geen geldige overeenkomst bestaat,  althans de tussen hen                            gesloten overeenkomst nietig is te achten,
Stelling  2.      tussen partijen geen arbeidsovereenkomst maar een overeenkomst van opdracht                     geldt, en
Stelling 3.       Verschoor door ASC (voorwaardelijk) op grond van een dringende reden op                         staande voet is ontslagen en derhalve geen loon verschuldigd is.
Stelling 4.       Verschoor niet is ingegaan op het, in de ogen van ASC, allerzins redelijke             aanbod om de arbeidsovereenkomst te beeindigen

Oordeel arbitragecommissie
Stelling 1 ASC
Niet alleen geldt immers dat ASC haar stelling niet (voldoende) heeft onderbouwd, maar zelfs als uit de toenmalige statuten zou volgen dat de overeenkomst met Verschoor niet door één maar meerdere bestuursleden had ondertekend behoren te worden, volgt daaruit niet dat tussen partijen thans geen overeenkomst vigeert. Vanaf het seizoen 2004/2005 heeft Verschoor, naar tussen partijen onweersproken vaststaat, voor ASC werkzaamheden als trainer verricht. Naar tussen partijen ook vaststaat, is sindsdien - tot 1 augustus 2012 -het salaris door ASC aan Verschoor voldaan. Voor zover het bestuurslid die de overeenkomst met Verschoor heeft ondertekend daartoe niet bevoegd was, heeft ASC door Verschoor jarenlang de werkzaamheden te laten verrichten en zich in die periode niet te beroepen op het mogelijke gebrek aan vertegenwoordigingsbevoegdheid de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid opgeroepen en mocht Verschoor er gerechtvaardigd op vertrouwen dat die bestuurder namens ASC handelde. Het is onbestaanbaar dat het hoofdbestuur van ASC niet van een verbintenis met Verschoor heeft afgeweten, nu Verschoor training gaf aan de selectie van de vereniging en maandelijkse betalingen zijn verricht.

Stelling 2 ASC
Voor de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst is gesloten of een overeenkomst van opdracht, dient op basis van vaste jurisprudentie  van de Hoge Raad allereerst gekeken te worden naar de overeenkomst  waaruit kan worden opgemaakt  wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst hebben beoogd. De wijze waarop partijen feitelijk invulling hebben gegeven aan de overeenkomst, speelt daarnaast een belangrijke rol.In de overeenkomst d.d. 2 februari 2004 is niet bepaald of deze als een opdracht heeft te gelden of als een arbeidsovereenkomst. Gelet daarop, komt het aan op de wijze waaraan partijen sinds 2004 feitelijk aan de overeenkomst uitvoering en inhoud hebben gegeven.
 Het meest onderscheidende criterium voor de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst dan wel een overeenkomst  van opdracht, is het al dan niet bestaan van een gezagsverhouding. Indien sprake is van een gezagsverhouding, dient de overeenkomst tussen partijen te worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst; ontbreekt  de gezagsverhouding, dan zou de overeenkomst  als een overeenkomst van opdracht kunnen worden gekwalificeerd.
Indien de arbeidsverhouding tussen partijen als een arbeidsovereenkomst zou dienen te worden gekwalificeerd,  brengt het bepaalde in artikel 7:668a BW met zich mee dat door de jaarlijkse  verlengingen van de overeenkomst alsdan tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde  tijd vigeert.
Het kenmerk van werkgeversgezag is dat de mogelijkheid bestaat om de arbeidstaken nader inhoud te geven.
Voor het bestaan van een gezagsverhouding is niet vereist dat daadwerkelijk aanwijzingen en instructies over de werkinhoud worden gegeven. Voldoende is dat dergelijke aanwijzingen kunnen worden gegeven. De arbitragecommissie kan in de wijze waarop tussen partijen aan de overeenkomst  inhoud is gegeven niet anders dan afleiden dat sprake is van werkgeversgezag. Uit de overgelegde  stukken volgt immers dat het takenpakket  van Verschoor, na instructie van ASC, in de loop van de jaren is aangepast  (soms gaf Verschoor ook aan anderen dan alleen de selectie training; soms werkte hij wel en soms niet met een tweede trainer). Bovendien was geen sprake van een arbeidsprestatie met een incidenteel karakter. Daarnaast  heeft ASC tot het verweerschrift in de onderhavige  procedure  zich kennelijk  op het standpunt gesteld dat sprake was van een arbeidsovereenkomst. Niet alleen heeft zij op die grond het UWV verzocht om toestemming de overeenkomst te mogen opzeggen, maar heeft zij in de brief d.d. 13 juni 2012 Verschoor gesommeerd na afloop van het reguliere voetbalseizoen en in strijd met de overeenkomst d.d. 2 februari 2004 opgenomen bepaling dat de vereniging de trainer gelegenheid  biedt voor de reguliere zomervakantie ten behoeve van ASC voor het uitvoeren van werkzaamheden beschikbaar te blijven.

Stelling 3 ASC
ASC heeft zichop het standpunt gesteld dat zij terecht de loonbetaling aan Verschoor heeft gestaakt. Daartoe voert ASC enerzijds aan dat Verschoor - voorwaardelijk - op staande voet is ontslagen en anderzijds de loonbetaling mocht worden gestaakt omdat Verschoor ten onrechte niet is ingegaan op een redelijk voorstel van ASC voor een minnelijke regelingen/of een alternatief dienstverband. Beide stellingen van ASC worden door de arbitragecommissie gepasseerd.
Om een rechtsgeldig - voorwaardelijk- ontslag op staande voet te construeren, dient ten minste door de werkgever aan de betrokken werknemer duidelijk te zijn gemaakt dat bij het doen of nalaten van een door de werkgever ongewenste gedraging of handeling de arbeidsovereenkomst wegens dringende reden zal worden beëindigd. Daarvan is in casu geen sprake. Op geen enkel moment heeft ASC zich jegens Verschoor op het standpunt gesteld dat hij bij een doen of nalaten het gevaar liep dat de arbeidsovereenkomst wegens dringende redenen zou worden beëindigd. Ook heeft geen daadwerkelijke opzegging plaatsgevonden (laat staan onder vermelding van een dringende reden).

Stelling 4 ASC
De - laatste -stelling van ASC, inhoudende dat Verschoor had dienen in te stemmen met het in de ogen van ASC redelijke voorstel voor een minnelijke regeling, kán naar het oordeel van de arbitragecommissie niet met zich meebrengen dat Verschoor, door dat na te laten, geen recht heeft op doorbetaling van het loon. Of nu sprake is van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst  van opdracht maakt daarin overigens geen verschil. In beide gevallen geldt dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen die slechts met instemming van beide partijen kan worden gewijzigd. Zolang bedoelde instemming ontbreekt, blijft de oude overeenkomst  van kracht met de rechten en verplichtingen die daaruit voortvloeien.

De beslissing
De arbitragecommissie veroordeelt ASC tot betaling  aan Verschoor van een bedrag van € 1.000,00 (netto) per maand vanaf 1 augustus 2012, zulks tot dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn beeindigd.
Ook veroordeelt  de arbitragecommissie ASC tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het vanaf 1 augustus  2012 ten onrechte niet betaalde loon; een en ander gemaximeerd tot 25% van ieder maandloon.

De uitspraak staat HIER

woensdag 23 januari 2013

Hof van Justitie: geen vergoeding voor fragmenten sportwedstrijden van groot belang voor het publiek




De beperking van de kosten voor het uitzenden van korte fragmenten van evenementen van groot belang voor het publiek, zoals voetbalwedstrijden, is geldig

Het Handvest van de Grondrechten verzet zich er niet tegen dat de compensatie die de houder van exclusieve uitzendrechten kan eisen voor korte reportages door andere omroepen, wordt beperkt tot de technische kosten

De richtlijn „audiovisuele mediadiensten” (Richtlijn 2010/13/EU) staat alle in de Unie gevestigde omroeporganisaties toe korte nieuwsverslagen te verzorgen over evenementen van groot belang voor het publiek, wanneer daarvoor exclusieve uitzendrechten gelden. Korte fragmenten kunnen vrijelijk worden gekozen uit het signaal van de houder van de exclusieve uitzendrechten, die een compensatie kan eisen die uitsluitend beantwoordt aan de extra kosten die rechtstreeks voortkomen uit het verschaffen van toegang tot het signaal.
Sky Österreich betwist deze financiële voorwaarden in het kader van een geding tussen haar en de ORF (Oostenrijkse omroeporganisatie). Sky zendt via satelliet het gecodeerde digitale televisieprogramma „Sky Sport Austria” uit en heeft de exclusieve televisie-uitzendrechten verworven voor de wedstrijden van de Europa League in de seizoenen 2009/2010 tot en met 2011/2012 op Oostenrijks grondgebied. Zij stelt dat zij jaarlijks een bedrag van meerdere miljoenen EUR aan licentie- en productiekosten besteedt. KommAustria, de Oostenrijkse reguleringsinstantie voor de media, heeft echter vereist dat zij aan ORF het recht verleent om korte nieuwsverslagen te verzorgen, zonder rekening te houden met die kosten. De rechtstreeks uit het verschaffen van toegang tot het satellietsignaal voortkomende kosten waren in het onderhavige geval nihil.
De Bundeskommunikationssenat (Oostenrijkse nationale raad inzake communicatie), waarbij dit geding aanhangig is gemaakt, vraagt het Hof van Justitie of de richtlijn „audiovisuele mediadiensten”, voor zover daarin de betrokken compensatie wordt beperkt tot de extra kosten die rechtstreeks voortkomen uit het verschaffen van toegang tot het signaal, verenigbaar is met het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, dat het recht op eigendom en de vrijheid van ondernemerschap waarborgt.
Met zijn arrest van heden antwoordt het Hof dat het Handvest zich niet verzet tegen deze beperking.
Wat de bescherming van eigendom, als grondrecht, betreft, erkent het Hof dat de exclusieve televisie-uitzendrechten, zoals verworven door Sky, vermogenswaarde hebben en niet louter commerciële kansen vormen. Toen Sky deze rechten contractueel verwierf (te weten in augustus 2009), kende het Unierecht echter reeds het recht om korte nieuwsverslagen te verzorgen onder beperking van de compensatie tot de extra kosten die rechtstreeks voortkomen uit het verschaffen van toegang tot het signaal (Richtlijn 2007/65/EG)  Sky kan zich dus niet beroepen op een verworven rechtspositie op grond waarvan zij haar exclusieve uitzendrecht autonoom zou kunnen uitoefenen. Bijgevolg kan Sky niet de in het Handvest van de grondrechten vervatte bescherming van de eigendom inroepen.
Daarentegen stelt het Hof vast dat de litigieuze regeling afbreuk doet aan de vrijheid van
ondernemerschap. Die regeling belet immers met name de houder van de exclusieve
uitzendrechten om vrijelijk de prijs te bepalen waartegen hij toegang tot zijn signaal verschaft en de televisieomroeporganisaties die korte nieuwsverslagen verzorgen, aldus te laten bijdragen in de kosten van de verwerving van die rechten.
Het Hof beklemtoont evenwel dat de vrijheid van ondernemerschap, als fundamentele vrijheid, een bijzonderheid vertoont omdat daarin op een groot aantal wijzen kan worden ingegrepen door de overheid. Met dit overheidsingrijpen kunnen, in het algemeen belang, beperkingen aan de uitoefening van de economische activiteit worden gesteld. Deze omstandigheid vindt haar weerslag met name in de wijze waarop het evenredigheidsbeginsel moet worden toegepast.
Het Hof komt tot de slotsom dat de litigieuze beperking van de vrijheid van ondernemerschap gerechtvaardigd is en dat zij met name het evenredigheidsbeginsel in acht neemt.
Met deze beperking wordt immers, zonder afbreuk te doen aan de wezenlijke inhoud van de
vrijheid van ondernemerschap, een doelstelling van algemeen belang nagestreefd voor zover
daarmee wordt beoogd de fundamentele vrijheid om informatie te vergaren te beschermen en het pluralisme te bevorderen, zoals gewaarborgd door het Handvest. In deze context stelt het Hof vast dat de commercialisering, op basis van exclusiviteit, van evenementen van groot belang voor het publiek momenteel toeneemt en de toegang van het publiek tot informatie over deze evenementen aanzienlijk kan beperken.
Voorts is de litigieuze beperking geschikt en noodzakelijk om de verwezenlijking van het
nagestreefde doel van bescherming van het algemeen belang te verzekeren. De Uniewetgever
kon op goede gronden aannemen dat deze doelstelling niet even doeltreffend zou kunnen worden verwezenlijkt met een regeling die voorziet in een financiële compensatie die de rechtstreeks uit het verschaffen van toegang tot het signaal voortkomende kosten overschrijdt.
Ten slotte moet de litigieuze regeling evenredig worden geacht. Gelet op, enerzijds, het belang van de bescherming van de fundamentele vrijheid om informatie te vergaren, de vrijheid en het pluralisme van de media, die door het Handvest worden gewaarborgd en, anderzijds, de bescherming van de vrijheid van ondernemerschap, zoals deze door het Handvest wordt verleend, stond het de Uniewetgever vrij om regels vast te stellen zoals die welke in casu aan de orde zijn, waarin beperkingen aan de vrijheid van ondernemerschap worden gesteld maar waarin tegelijkertijd, vanuit het oogpunt van de noodzakelijke afweging van de betrokken rechten en belangen, voorrang wordt gegeven aan de toegang van het publiek tot informatie boven de contractsvrijheid.
Met name brengt de litigieuze regeling een eerlijk evenwicht tot stand tussen de verschillende in het onderhavige geval aan de orde zijnde rechten en fundamentele vrijheden. De richtlijn
„audiovisuele mediadiensten” bepaalt immers dat de korte nieuwsverslagen uitsluitend voor
algemene nieuwsprogramma’s kunnen worden gemaakt en niet voor, bijvoorbeeld,
amusementsprogramma’s. Bovendien mogen deze korte fragmenten niet langer duren dan 90 seconden en moet de bron ervan worden vermeld. Voorts sluit de richtlijn niet uit dat de houders van de exclusieve televisie-uitzendrechten hun rechten tegen betaling kunnen exploiteren.
Daarnaast kan met het feit dat herfinanciering middels compensatie niet mogelijk is en met een eventuele vermindering van de handelswaarde van deze exclusieve televisie-uitzendrechten, in de praktijk rekening worden gehouden bij de contractuele onderhandelingen over de verwerving van de betrokken rechten en kunnen die factoren hun weerslag vinden in de voor die verwerving betaalde prijs.

Het volledige arrest staat HIER

zondag 20 januari 2013

Aansprakelijkheid ongeluk kind van 12 jaar bij voorronde van motorcross-wedstrijd. Toepassing kelderluik criteria




MON organiseert motorcrosswedstrijden. In het kader van het organiseren van die wedstrijden heeft zij een stuk opgesteld, getiteld ‘Richtlijnen t.b.v. het aanleggen van een motorcrosscircuit’ (hierna: de richtlijnen).
Onder 04 van de richtlijnen staat onder meer vermeld:
‘Er moet een dubbele afzetting zijn met minimaal 2 meter tussenruimte. (…) Gevaarlijke obstakels tussen de binnen- en buitenafzettingen en in de uitgaande bochten moeten worden afgeschermd met pakken stro en/of vergelijkbaar materiaal (deugdelijk vastgebonden).’
Onder punt 19 staat vermeld:
‘Obstakels die zich op of langs het circuit bevinden en niet functioneel zijn, en/of gevaar kunnen opleveren voor rijders en/of het publiek, dienen verwijderd te worden.’
In het Motorcrossreglement 2005 van MON staat in artikel 23 onder i vermeld:
‘Vereniging MON erkend geen enkele aansprakelijkheid voor schade zowel materieel als immaterieel, opgelopen tijdens de wedstrijden.’
Eiser – destijds 12 jaar oud –, althans zijn moeder had om te kunnen deelnemen aan motorcrosswedstrijden op 13 november 2004 een ‘aanvraagformulier startbewijs’ ondertekend. Daarin is onder meer opgenomen:
‘De aansprakelijkheid van MON wordt beperkt tot het bedrag dat door de verzekeraar wordt uitbetaald. Ondergetekende verklaart deze aanvraag naar waarheid te hebben ingevuld en bekend te zijn met de reglementen van MON.’
MON organiseerde op 20 augustus 2005 een motorcrosswedstrijd voor kinderen op de motorcrossbaan van MBC. Eiserwas een van de deelnemers.
Tijdens een verkenningsrit voorafgaand aan de wedstrijdrit is eiserten val gekomen. Daarbij heeft hij een distale humerusfractuur en een radiusfractuur opgelopen.

Vordering eiser
 Eiser vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor recht zal verklaren dat MON en MBC hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door eiser op 20 augustus 2005 geleden en nog te lijden schade

Beoordeling
Eiser heeft gesteld dat hij met zijn arm (een uitstekende tak van) een boom heeft geraakt, die gebruikt werd voor de bevestiging van de buitenste afzetting van het circuit en zich bevond voor een bocht naar rechts.
MON en MBC hebben betwist dat eiser tegen een boom is gereden en hebben gesteld dat hij ten val is gekomen doordat hij een stuurfout heeft gemaakt, wellicht te hard heeft gereden en wellicht een cameravrouw heeft geraakt. De boom waar eiser zegt tegenaan te zijn gereden, is gebruikt voor de buitenste afzetting van het circuit en langs een recht stuk baan.
Partijen twisten over de vraag of de boom die eiser heeft geraakt, langs een recht stuk van de baan stond of voor een bocht naar rechts.
MON stelt dat eiser zelf een stuurfout heeft gemaakt en dat de boom langs een recht stuk van de baan stond. Eiser kan een filmpje van het ongeluk laten zien. Het filmpje overtuigt de rechtbank dat de eiser niet te hard heeft gereden en ook dat de boom in een flauwe bocht stond.
De richtlijnen schrijven voor dat de ruimte tussen de binnenste en buitenste afzetting tenminste 2 meter moet bedragen. MON en MBC hebben ter comparitie erkend dat de afstand tussen de binnenste en buitenste afzetting minder dan 2 meter bedroeg, omdat het landschap het niet toeliet. Dit is geen uitzondering die MON in haar eigen richtlijnen noemt. Op dit punt is dus in strijd gehandeld met de richtlijnen.
 Voorts is in de richtlijnen opgenomen dat obstakels die zich op of langs het circuit bevinden en niet functioneel zijn en/of gevaar kunnen opleveren voor rijders en/of het publiek verwijderd dienen te worden.
MON en MBC hebben aangevoerd dat een boom geen obstakel is, omdat het geen object is dat kan worden verplaatst en omdat bomen functioneel zijn want thuishoren in een bos en bij een bosbaan als het onderhavige circuit.
Obstakel betekent naar normaal Nederlands taalgebruik iets dat in de weg staat. Noch uit het normaal spraakgebruik, noch uit de richtlijnen volgt dat MON hiermee uitsluitend op mobiele objecten heeft gedoeld. Het woord ‘functioneel’ valt niet los te zien van de vraag waarvoor iets functioneel moet worden geacht. De rechtbank is van oordeel dat functioneel in de context van de richtlijnen moet worden verstaan als functioneel voor de wedstrijd. Bomen zijn weliswaar functioneel voor een (bos)landschap, maar niet vermag te worden ingezien dat ze functioneel zijn voor de wedstrijd. De door MON en MBC voorgestane uitleg van ‘obstakel’ en ‘functioneel’ is ook niet logisch. Dat zou immers betekenen dat op de baan wel een boom zou mogen staan omdat die niet verplaatsbaar is en functioneel voor het bos. Dat kan niet de bedoeling zijn geweest.
De stelling van MON en MBC dat de richtlijn met betrekking tot de dubbele afzetting slechts bedoeld is om publiek van de baan te houden en niet om de deelnemers aan de wedstrijd te beschermen – hetgeen de rechtbank verstaat als een beroep op het relativiteitsvereiste (artikel 6:163 BW) –, kan de rechtbank niet rijmen met het feit dat in de richtlijnen staat vermeld dat obstakels tussen de dubbele afzetting moeten worden afgeschermd. Dat zou immers helemaal niet noodzakelijk zijn als de dubbele afzetting alleen bedoeld was om publiek op afstand te houden. De rechtbank kan dit niet anders begrijpen dan dat die maatregelen zijn bedoeld voor de veiligheid van de deelnemers. De veiligheid van de rijders staat bovendien expliciet genoemd bij de bepaling in de richtlijnen dat obstakels die zich langs het circuit bevinden en niet functioneel zijn moeten worden verwijderd.
Nu ervan uit moet worden gegaan dat de richtlijnen mede zijn opgesteld om de veiligheid van de deelnemers te borgen, mag worden aangenomen dat schending van die richtlijnen een schending van veiligheidsnormen oplevert.
Kelderluik criteria
Ook zonder de richtlijnen maar met toepassing van de zogenaamde Kelderluik-criteria is de rechtbank van oordeel dat sprake is van schending van veiligheidsnormen.
Kans op ongeval
De kans dat iemand – en in het bijzonder een kind van 12 jaar – tijdens het motorcrossen – door beide partijen een gevaarlijke sport genoemd op een ruw terrein – buiten de baan terecht komt, moet aanzienlijk worden geacht. Dat zal ook mede de achtergrond hebben gevormd van het in de richtlijn opnemen van de verplichting om obstakels lang het circuit te verwijderen. Dat betekent dat de kans dat de gesplitste stam/tak van de bewuste boom door een van de deelnemers zou worden geraakt, geenszins denkbeeldig of onvoorzienbaar was. Dat geldt in het bijzonder voor deze boom nu die bij het begin van een (flauwe) bocht staat en bovendien op het filmpje te zien is dat alle deelnemers voorafgaand aan die bocht uiterst links van het circuit en dus aan de kant van de boom aanhouden. Als de deelnemers de bocht niet of te laat inzetten, gaan ze recht op de boom af. Dat het risico zich in de tientallen jaren dat dit circuit in gebruik is volgens MON en MBC nog niet heeft gerealiseerd, betekent nog niet dat het risico op een ongeval (op juist die plek) niet kon worden voorzien. Met de kans dat motorcrossers – ook al hebben ze ervaring – een stuurfout maken of (op het ruwe terrein) de controle over hun motor verliezen, moet – zeker wanneer het (jonge) kinderen betreft – rekening worden gehouden.
Veiligheidsmaatregelen eenvoudig te nemen
Als voorzorgsmaatregel had de boom kunnen worden afgeschermd of (de gesplitste stam van) de boom kunnen worden verwijderd, welke maatregelen MON zelf noemt in de richtlijnen. Deze voorzorgsmaatregelen acht de rechtbank niet bezwaarlijk. Dat het afschermen van bomen ondoenlijk is vanwege de veelheid van bomen, begrijpt de rechtbank niet. Het treffen van de vereiste voorzorgsmaatregelen betekent immers niet dat alle bomen in het bos moeten worden afgeschermd, doch slechts de bomen die – rekening houdend met de onoplettendheid of fouten van deelnemers – gevaar kunnen opleveren. Dat het verwijderen van de bewuste boom (of enkele bomen) uitermate bezwaarlijk is omdat dat afbreuk doet aan het karakter van bosbaan, vermag de rechtbank niet in te zien en wordt in ieder geval in verhouding tot de veiligheid van de deelnemers niet als zodanig bezwaarlijk aangemerkt dat kon worden afgezien van het treffen van enige voorzorgsmaatregel.
Kans op schade
Motorcross mag dan een risicovolle sport zijn, dat betekent niet dat deelnemers alle ongevallen op de koop toe moeten nemen. Juist bij risicovolle sporten mag worden verwacht dat alle mogelijke voorzorgsmaatregelen om ongelukken te voorkomen, worden getroffen.
Hogere drempel aansprakelijkheid sport en spel situaties
De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie geen sprake is aangezien het niet gaat om een ongeval dat is veroorzaakt door tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, maar door een ongeval dat is veroorzaakt doordat onvoldoende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen.
Organisator aansprakelijk
De verplichting om de benodigde voorzorgsmaatregelen te treffen, rustte naar het oordeel van de rechtbank op MON als organisator van de wedstrijd.
Causaal verband
MON heeft het causaal verband tussen het achterwege laten van voorzorgsmaatregelen ten aanzien van de bewuste boom betwist door te betogen dat niet vaststaat dat eiser de boom heeft geraakt en dat hij mogelijk een stuurfout heeft gemaakt en verkeerd terecht is gekomen op de harde grond van de baan.
In het vorenoverwogene is geoordeeld dat op grond van het filmpje vast is komen te staan dat eiser de boom heeft geraakt. Op het filmpje is te zien dat eiser de boom raakt met de arm waaraan later de fracturen zijn geconstateerd. Dit maakt het zeer waarschijnlijk dat de fracturen door het raken van de boom zijn veroorzaakt. Zelfs al zouden de fracturen niet zijn veroorzaakt door de aanraking van de boom maar door de (uiteindelijke) val op de grond, dan is de aanraking met de boom alsnog noodzakelijke voorwaarde voor de val zodat ook in dat geval het causale verband tussen de aanraking met de boom en de fracturen gegeven is. Gesteld noch gebleken is dat eiser ook zonder het raken van de boom zou zijn gevallen en het letsel zou hebben bekomen en evenmin dat hij ook het letstel zou hebben bekomen wanneer de boom afgeschermd zou zijn geweest. Nu hiermee het causale verband vaststaat, behoeft hetgeen partijen hebben aangevoerd ter zake van de omkering van de bewijslast op dit punt, geen nadere bespreking.
Beroep exoneratiebeding
MON heeft gesteld dat haar aansprakelijkheid middels het Motorcrossreglement is uitgesloten, althans in het aanvraagformulier startbewijs tot het bedrag dat door de verzekeraar wordt uitbetaald. De aansprakelijkheidsverzekering van MON bood geen dekking, de ongevallenverzekering heeft € 2.799,85 aan eiser uitgekeerd.
eiser heeft gesteld dat hij niet bekend is met het reglement en heeft bepleit dat een beroep op de exoneratiebedingen onredelijk bezwarend is onder verwijzing naar artikel 6:237 sub f BW.
Nu de exoneratiebedingen hebben te gelden als algemene voorwaarden aangezien die zijn opgesteld om in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen en ze zijn overeengekomen (ervan uitgaande dat het reglement is ontvangen) tussen MON als gebruiker en (de ouders van) eiser als natuurlijk persoon van wie niet is gesteld of gebleken dat hij te dezer zake handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf, moet op grond van artikel 6:237 aanhef en onder f BW worden uitgegaan van het vermoeden dat de bedingen onredelijk bezwarend zijn tegenover eiser en daarmee vernietigbaar is.
MON heeft gesteld dat geen sprake is van onredelijk bezwarende bedingen, nu degene die tekent moet weten waar hij aan begint en het anders een onverzekerbare sport zou worden.
Het eerste argument snijdt naar het oordeel van de rechtbank geen hout: bij een dergelijke redeneertrant zou geen enkel beding waarvoor getekend nog onredelijk bezwarend kunnen zijn. Het tweede argument is, voor zover al relevant, op geen enkele wijze onderbouwd.
Bovendien zijn de beide bedingen onderling reeds tegenstrijdig. Derhalve zullen de exoneratiebedingen worden vernietigd en is MON aansprakelijk en gehouden tot vergoeding van de door eiser geleden schade.
Eigen schuld?
MON heeft nog aangevoerd dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van eiser omdat hij een stuurfout heeft gemaakt.
eiser heeft gesteld dat het ongeval niet zozeer te wijten is aan een door hem gemaakte stuurfout, maar aan het feit dat er een boom stond.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het ongeluk te wijten is aan de boom. De boom heeft immers het ongeluk niet veroorzaakt, maar een gedraging van eiser heeft ertoe geleid dat hij tegen de boom is gereden. Die gedraging moet eiser kunnen worden toegerekend, wil het beroep op eigen schuld kunnen slagen.
eiser heeft betoogd dat de gedraging hem niet kan worden toegerekend, althans op grond van de billijkheid niet kan leiden tot de conclusie dat hij zelf een deel van de schade moet dragen, omdat hij 12 jaar oud was.
De rechtbank overweegt dat van toerekening slechts dan sprake is wanneer de benadeelde zich anders heeft gedragen dan een redelijk mens onder de gegeven omstandigheden zou doen. De omstandigheden van het geval zijn hiervoor genoemd; de boom stond zeer dicht tegen de binnenste afzetting aan, na een glooiing in het circuit gelegen in een bocht op een circuit dat zich laat kenschetsen als een ruige bosbaan. Gesteld noch gebleken is dat eiser zich in die omstandigheden anders heeft gedragen dan een redelijk mens van zijn leeftijd zou doen. Immers, de deelnemers zullen voorafgaand aan een bocht naar rechts (sterk) links aanhouden (hetgeen op het filmpje ook te zien is) en direct aan die linker kant stond nu juist de bewuste boom. Onder de geschetste omstandigheden valt te verwachten dat deelnemers met hun motor enigszins van koers af raken. Van kinderen van 12 jaar mag daarenboven niet worden verwacht, ook niet als zij al vaker wedstrijden hebben gereden, dat zij een zelfde stuurvermogen, motorbeheersing en anticipatievermogen hebben als volwassenen. Dat [eiser], nu het slechts een verkenningsronde betrof, te hard heeft gereden, is niet onderbouwd; uit de film blijkt dat hij niet harder ging dan andere deelnemers en bovendien was het niet de eerste verkenningsronde waarbij wellicht grotere voorzichtigheid op zijn plaats zou zijn geweest. Derhalve staat het ontbreken van toerekening in de weg aan het toekennen van eigen schuld. Aan een eventuele billijkheidscorrectie wegens de leeftijd van eiser wordt dan ook niet meer toegekomen.

Oordeel rechtbank
Conclusie is dan ook dat MON volledig aansprakelijk is voor de schade die eiser ten gevolge van het ongeval heeft geleden en zal worden veroordeeld die schade te vergoeden.

De uitspraak staat HIER

donderdag 17 januari 2013

Beantwoording Kamervragen over matchfixing in de topsport



De brief van de minister is HIER te vinden

Geachte voorzitter,

Hierbij zend ik u, mede namens de minister van Veiligheid en Justitie, de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Bruins Slot (CDA) over matchfixing in de topsport (2012Z20734).
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
mw. drs. E.I. Schippers
Pagina 2 van 3
Antwoorden op Kamervragen van het Kamerlid Bruins Slot (CDA) over matchfixing in de topsport .

Vraag 1
Bent u bekend met het artikel “Sluiter gepolst voor matchfixing”, en het artikel in Nu Sport waarnaar in het artikel verwezen wordt? 1)
Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Hoe rijmt u de uitspraken van de heer Sluiter met uw eerdere beweringen dat er geen aanwijzingen zijn dat matchfixing bij Nederlandse sporters of in Nederland voorkomt?
Antwoord 2
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen over matchfixing, zou het naïef zijn om te denken dat de Nederlandse sport of de Nederlandse burgers immuun zijn voor matchfixing. Alleen is niet helder of en in welke mate matchfixing voorkomt in Nederland. Vandaar dat ik samen met mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie een diepgaand onderzoek laat uitvoeren naar de aard en omvang van matchfixing in Nederland en de mogelijkheden om matchfixing te voorkomen, op te sporen en aan te pakken.

Vraag 3
Bent u ervan op de hoogte dat in het kader van het onderzoek naar matchfixing een mogelijkheid is gecreëerd om anoniem melding te doen van matchfixing, en dat een geval zoals in het artikel genoemd in aanmerking zou kunnen komen voor melding? Kunt u aangeven wat met een dergelijke melding gedaan zou worden?
Vraag 4
Wordt de mogelijkheid om een anonieme melding te doen van matchfixing alleen tijdens het onderzoek opengesteld of blijft deze mogelijkheid ook daarna bestaan?
Antwoord 3 en 4
In de opzet voor het in antwoord op vraag 2 genoemde onderzoek naar matchfixing is het instellen van een anonieme meldlijn als serieuze mogelijkheid meegegeven. Andere wijzen van anonieme gegevensverzameling, bijvoorbeeld middels een enquête, zijn evenwel ook denkbaar. Of en op welke wijze een anonieme meldlijn daadwerkelijk zal worden gebruikt zal onderwerp zijn van overleg tussen de onderzoeker en de opdrachtgevende departementen. Mede aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek zal te zijner tijd worden beoordeeld of er behoefte is aan een sportbrede permanente meldfaciliteit. Op dit moment is er voor voetbal al een meldlijn van de KNVB operationeel.

Vraag 5
Welke actie kunt u ondernemen op oudere meldingen van matchfixing? Welke deskundigheid heeft het openbaar ministerie hiervoor?
Antwoord 5
Als meldingen over matchfixing aanknopingspunten voor opsporingsonderzoek naar mogelijke overtreding van artikel 328ter en/of artikel 326 of artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opleveren, en die feiten zijn niet verjaard, dan kan het Openbaar Ministerie deze laten opsporen en eventueel vervolging instellen. Het Openbaar Ministerie beschikt daartoe over voldoende deskundigheid.

Vraag 6
Wat vindt u van het feit dat een sportbond zoals de ATP van deze strafbare feiten geen aangifte doet en het intern oplost?
Vraag 7
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de heer Sluiter op Radio 1 (28 november 2012) dat hij van mening is dat tennis op dit moment niet schoon is?
Antwoord 6 en 7
Om matchfixing adequaat te kunnen opsporen en bestrijden is het van belang dat aanwijzingen of vermoedens van matchfixing zowel via de sportbond als via politie worden gemeld, dan kan het zowel worden aangepakt via het tuchtsysteem van de betrokken sportbond als via het strafrecht. Dit geldt ook voor de aanwijzingen of vermoedens die de heer Sluiter heeft. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3 en 4.
1) http://www.telegraaf.nl/telesport/tennis/21115228/__Sluiter_gepolst_voor_match_fixing__.html en “Op de man af, Diana Kuip vs. Raemon Sluiter”, NuSport, 27 november.

woensdag 16 januari 2013

Kort geding over uitleg reglement biljart artistiek 2012-2013 van de Koninklijke Nederlandse Biljartbond Vereniging Carambole (KNBB)



De feiten
Eiser is lid van Doetinchem 2000. Doetinchem 2000 is aangesloten bij de KNBB.
Eiser komt voor Doetinchem 2000 uit in de biljartcompetitie artistiek. Deze competitie wordt ingericht door de KNBB en kent een ereklasse en een eerste klasse. In beide klassen worden (eerst) Grand Prix-wedstrijden gespeeld, hierna: “GP-wedstrijden”. In een competitieseizoen, dat loopt van de zomer tot de zomer, worden eerst de GP-wedstrijden van de ereklasse en daarna die van de eerste klasse gespeeld. De spelers die na het spelen van de GP-wedstrijden ereklasse als eerste acht staan gekwalificeerd op de ranglijst ereklasse spelen het volgende seizoen in de ereklasse. In het seizoen 2012/2013 is eiser gestart in de ereklasse.
De KNBB heeft op 20 november 2012 per e-mail aan eiserbericht, onder verwijzing naar het Algemeen Regelment (Hierna: AR), dat – kort gezegd – de ranglijst ereklasse wordt bepaald aan de hand van de ranglijstpunten , zodat eiser gedegradeerd is. Eiser is het hier niet mee eens. Per e-mail van 22 november 2012 persisteert eiser in zijn standpunt.
Daarop bericht de KNBB eiser schriftelijk dat zijn laatst genoemde mail zal worden behandeld als een bezwaarschrift tegen de plaatsing op de ranglijst biljart artistiek eerste klasse en dat dit bezwaarschrift wordt doorgezonden aan de Commissie Biljart Artistiek en de Commissie Sportzaken Carambole.
Per brief van 29 november 2012 bericht de Commissie Sportzaken Carambole van de KNBB aan eiser dat het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard, omdat eiser – kort gezegd – op basis van de ranglijstpunten niet gerechtigd is deel te nemen aan de Masters ereklasse (seizoen 2012/2013) en aldus niet behoort tot de categorieën van spelers die in het AR (onder het kopje “Ereklasse”) worden genoemd als behorend tot de ereklasse (seizoen 2013/2014).

Vordering
In kort geding vordert eiser toegelaten te worden tot de lijst van spelers in de ereklasse 2013/2014 van de KNBB.

Oordeel voorzieningenrechter
Naar de voorzieningenrechter begrijpt legt eisers aan zijn vorderingen ten grondslag dat de beslissing van (uiteindelijk) de Commissie Sportzaken Carambole van de KNBB om eiser niet te plaatsen op de ranglijst ereklasse seizoen 2013/2014 vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 lid 1 sub c BW, omdat deze in strijd met het AR zou zijn genomen.
Volgens de voorzieningenrechter geldt als uitgangspunt dat met betrekking tot een besluit van een orgaan van een rechtspersoon slechts een voorlopige voorziening getroffen kan worden, indien het in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter het betreffende besluit zal vernietigen. Of een vernietigingsgrond aanwezig is, in casu strijd met het AR, zal in kort geding slechts marginaal getoetst kunnen worden.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de tekst van het AR. Eiser stelt dat uit het AR blijkt dat de ranglijst voor de ereklasse wordt bepaald aan de hand van het behaalde percentage, terwijl de KNBB aanvoert dat uit het AR blijkt dat deze ranglijst dient te worden vastgesteld aan de hand van de behaalde ranglijstpunten. De voorzieningenrechter zal het AR dus dienen uit te leggen. Nu het AR naar haar aard bestemd is om de (rechts)positie van derden te beïnvloeden, zal de voorzieningenrechter het AR uitleggen naar objectieve maatstaven, waarbij zij doorslaggevende betekenis hecht aan de bewoordingen daarvan – gelezen in het licht van de gehele tekst van het AR – en de toelichting daarop/uitleg daarvan in de uitnodiging van oktober 2012. (Zieuitspraak zelf: daar staat de tekst van het AR onder r.o. 2.3 en 2.4).
 Met toepassing van het hiervoor genoemde toetsingscriterium overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In het AR staat inderdaad – zoals eiser heeft aangevoerd – onder het kopje “Masters”: “De ranglijst ereklasse na de Grands Prix ereklasse wordt opgemaakt op achtereenvolgens:
 a. hoogste percentage (…)” (zie r.o. 2.3).
Echter, daar staat ook: “De acht spelers die in de ranglijst ereklasse de meeste ranglijstpunten  verzameld hebben, plaatsen zich voor de Masters Artistiek”, terwijl onder het kopje “Ereklasse” vermeld staat: “De ranglijst ereklasse voor aanvang van de Grands Prix wordt als volgt samengesteld:
 -   de aan de Masters van het voorafgaande seizoen deelnemende ereklassers
-   ereklassers die gerechtigd waren aan de Masters deel te nemen maar dat niet gedaan hebben
-  de 3 gepromoveerden uit de Grands Prix eerste klasse van het voorafgaande seizoen
-  de kampioen eerste klasse van het voorafgaande seizoen” (zie r.o. 2.3).
Daarbij komt dat in de uitnodiging van oktober 2012 staat vermeld dat: “De ranglijst na 3 Grands Prix wordt bepaald door het aantal rankingpunten [onderstreping toevoeging voorzieningenrechter] (…). De 8 spelers die de meeste rankingpunten hebben verzameld plaatsen zich voor de Masters. De plaatsing in poule Marseillaise bij de Masters wordt bepaald door gescoord percentage (…)” (zie r.o. 2.4).
 Uit het voorgaande, in samenhang bezien, volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat – zoals de KNBB heeft betoogd – de ereklasse 2013/2014 (naast de gepromoveerden en kampioen van de eerste klasse) bestaat uit de spelers die in 2012/2013 aan de Masters mogen deelnemen, te weten de acht spelers die de meeste ranglijstpunten hebben behaald tijdens de GP-wedstrijden ereklasse 2012/2013 en dat het percentage alleen bepalend is voor de poule-indeling bij de Masters. Overigens wordt door eiser niet betwist dat hij niet gerechtigd is om aan de Masters 2012/2013 deel te nemen.
 De voorzieningenrechter wijst de stelling van eiser dat het samenstellen van de ranglijst ereklasse op basis van ranglijstpunten incorrect is, omdat dit leidt tot de mogelijkheid dat eerste klassers tijdens het seizoen promoveren naar de ereklasse en dat in deze mogelijkheid niet is voorzien in het AR van de hand. Immers, de KNBB heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een dergelijke mogelijkheid nu juist voortvloeit uit, dan wel het nut en de noodzaak is van de (nieuw) in het AR opgenomen bepaling dat de behaalde rankingpunten van eerste klassers die als reservespeler aan de GP-wedstrijden ereklasse meedoen, meetellen voor deelname aan de Masters. Zoals de KNBB op goede gronden heeft betoogd, is anders de vermelding in het AR: “De door de reservespeler verdiende rankingpunten tellen mee voor eventueel deelname aan de Masters” (zie r.o.2.3) zinloos. Voldoende duidelijk volgt uit het geheel van het AR de bedoeling van het door de KNBB beoogde resultaat, namelijk dat enerzijds reservespelers de kans krijgen om in een hetzelfde seizoen via de GP-wedstrijden ereklasse door te dringen tot de Masters en dat anderzijds in hetzelfde seizoen een gedegradeerde ereklasser via de GP-wedstrijden eerste klasse weer naar de ereklasse kan promoveren. Voor zover deze mogelijkheid niet rechtstreeks uit het AR zou volgen, heeft een dergelijke geval te gelden als een onvoorzien geval zoals bedoeld in het AR, zodat daarin dan dus ook is voorzien in het AR (zie r.o. 2.3).
 Voor de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals eiser ter zitting nog heeft betoogd, is gelet op het voorgaande geen plaats.
 Het besluit van de Commissie Sportzaken Carambole van de KNBB om eiser voor het seizoen 2013/2014 niet te plaatsen in de ereklasse is dus, voorshands oordelend, niet in strijd met het AR genomen. De vorderingen van eiser worden dan ook afgewezen. Nu de vorderingen van eiser reeds op grond van het voorgaande zijn afgewezen, komt de voorzieningenrechter niet meer toe aan de overige stellingen van partijen. Terzijde wordt dus gelaten een nader onderzoek – waarvoor in kort geding geen plaats is – naar de mogelijkheid die de door eiser voorgestane uitleg open laat, namelijk dat niet hij, maar de heer [A] nog eerder in aanmerking zou komen voor plaatsing in de ereklasse.
Voorzieningenrechter wijst vordering eiser af.

 De uitspraak staat HIER

zaterdag 5 januari 2013

Ondernemer moet Videma toch betalen voor niet vertoonde voetbalwedstrijden



Auteursrechten: slechte prestatie Nederlands elftal komt voor rekening en risico van de ondernemer

Op de valreep van 2012 heeft de Geschillencommissie Auteursrechten haar eerste uitspraak gedaan over een klacht tegen Videma wegens het moeten betalen van een vergoeding voor een niet vertoonde voetbalwedstrijd. De Commissie achtte de klacht ongegrond: de overeengekomen vergoeding voor het recht op vertoning moet worden betaald.

De horeca-ondernemer had van Videma een licentie voor het op groot scherm in het openbaar vertonen van twee EK voetbal 2012 wedstrijden (Nederland – Duitsland en Portugal – Nederland). Door de tegenvallende resultaten van het Nederlands elftal en een daarmee gepaard gaand (verwacht) tegenvallend bezoekersaantal, heeft de ondernemer besloten de wedstrijd Portugal – Nederland niet te vertonen. De ondernemer heeft hiervoor echter vooraf geen contact gezocht met Videma en achteraf geweigerd de vergoeding voor de niet vertoonde wedstrijd te betalen. Op basis van algemene regels van het burgerlijk recht is het opzeggen van een licentieovereenkomst niet mogelijk zonder afspraak daarover tussen partijen en die afspraak is niet gemaakt.

“Anders dan de betalingsplichtige kennelijk meent, wordt deze vergoeding niet betaald voor het feitelijk vertonen van de desbetreffende tv-beelden, maar voor het recht deze te vertonen.” De beslissing om de wedstrijd niet te vertonen, is naar het oordeel van de Geschillencommissie een omstandigheid die voor rekening en risico van de betalingsplichtige komt. Videma hoeft derhalve de factuur niet te herzien en de klacht wordt ongegrond verklaard. Wordt het geschil niet binnen drie maanden bij de rechter aanhangig gemaakt, wordt de uitspraak geacht te zijn overeengekomen tussen partijen in de vorm van een bindend advies.

De Geschillencommissie adviseert Videma om ten behoeve van de duidelijkheid in de algemene voorwaarden specifieke bepalingen op te nemen die betrekking hebben op eenmalige evenementen. Voor de beoordeling van dit geschil heeft dat echter geen belang.

Lees HIER de volledige uitspraak.