dinsdag 23 september 2014

20 november 2014: Jaarvergadering Vereniging Sport en Recht

Locatie: KNVB Hotel Zeist

Op 20 november 2014 vindt de Jaarvergadering van de Vereniging voor Sport en Recht plaats.

In het wetenschappelijk deel van de jaarvergadering zal dit jaar centraal staan:

“De consequenties voor de sport van de wet werk en zekerheid”

De Vereniging reikt tijdens deze jaarvergadering tevens een prijs uit voor belangwekkende scripties op de rechtsgebieden waar de vereniging zich op toelegt.
De in 1993 in het leven geroepen scriptieprijs is vernoemd naar de inmiddels overleden initiator en mede-oprichter van de vereniging, Prof. Mr. N.J.P. Giltay Veth.
Aan de scriptieprijs is een bedrag verbonden van € 1.000,=. Daarnaast ontvangt de winnaar een oorkonde en een litho. De jury ziet de scripties graag tegemoet. Meer informatie omtrent de scriptieprijs, voorwaarden en de wijze van inzending vindt u in het scriptiereglement HIER


maandag 22 september 2014

Tijdschrift voor Sport & Recht 2014 nummer 2


In dit nummer van het Tijdschrift voor Sport & Recht de volgende onderwerpen:

De Wet werk en zekerheid: grote gevolgen voor de sport!
Dr. mr. S.F.H. Jellinghaus, mr. dr. J. van Drongelen
Het is zover, het wetsvoorstel Wet werk en zekerheid is als een intercity direct door de beide Kamers gegaan en is als wet in het Staatsblad geplaatst.Zie wet van 14 juni 2014 tot wijziging van verschillende wetten in verband met de hervorming van het ontslagrecht, wijziging van de rechtspositie van flexwerkers en wijziging van verschillende wetten in verband met het aanpassen van de Werkloosheidswet, het verruimen van de openstelling van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen en de beperking van de toegang tot de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Wet werk en zekerheid), Stb. 2014, 216. Daarnaast is het inwerkingtredingsbesluit gepubliceerd. Besluit van 20 juli 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid, Stb. 2014, 274. De eerste tranche van deze nieuwe wet zal al op 1 januari 2015 in werking treden. Vervolgens is er een tranche die op 1 juli 2015 en een die op 1 januari 2016 in werking zal treden. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is het vanuit de sportwereld opvallend stil geweest. Alleen de voetbalsector heeft zich actief bemoeid met de inhoud van het wetsvoorstel. Een gemiste kans? In deze bijdrage wordt gekeken naar de gevolgen die deze wet zal hebben voor de sportsector. Voor een algemene beschrijving van hetgeen het wetsvoorstel inhoudt, wordt verwezen naar de literatuur die hierover reeds is verschenen. Zie in dit kader ook: C.P. van den Eijnden, S.F.H. Jellinghaus & P. Maarsen, Wet werk en zekerheid, Alphen aan den Rijn 2014; de speciale editie van TAP 2014, afl. 1; de speciale editie van TRA 2014, afl. 3; L.G. Verburg e.a. (red.), Wetsvoorstel Wet werk en zekerheid (33818) Commentaar en aanbevelingen werkgroep ontslagrecht VvA, Deventer: Kluwer 2014.

De jeugd heeft de toekomst? Over de houdbaarheid van UEFA’s home grown player rule naar Europees recht
P. Disseldorp
Steeds meer (top)ploegen doen een beroep op een groot aantal buitenlandse spelers, waardoor er minder speelminuten overblijven voor de spelers ‘van eigen bodem’. Dit kan tot gevolg hebben dat de traditionele band tussen een club en haar land verloren gaat, waardoor de lokale supporters zich wellicht moeilijker met hun favoriete club kunnen identificeren.
Voor de nationale en internationale voetbalbonden is dit een reden om op zoek te gaan naar een oplossing. Zowel de FIFA als de UEFA heeft een mogelijke oplossing aangedragen. In dit artikel wordt, aan de hand van een aantal recente ontwikkelingen, ingegaan op de verhouding tussen het Europees recht en het initiatief van de UEFA, de home grown player rule.


Column: Over besturen en integriteit
Mr. dr. M. Olfers

Jurisprudentie

Mr. M.I. van Dijk

woensdag 10 september 2014

Als stroman gebruikte NEC trainer Massop heeft geen recht op ontslagvergoeding


De feiten
NEC vordert ontbinding van de arbeidsovereenkomst met trainer Massop in verband met het weigeren van werk, het niet willen komen tot een oplossing en het aangaan van een arbeidsovereenkomst met voetbalvereniging ESA te Arnhem. Massop heeft een verweerschrift ingediend en tevens een tegenvordering ingesteld. In conventie concludeert Massop primair tot afwijzing van het verzoek tot ontbinding en subsidiair, bij toewijzing van het verzoek, om toekenning van een vergoeding van € 7.817,44 bruto, met veroordeling van NEC in de kosten van de procedure. In reconventie vordert Massop veroordeling van NEC tot betaling van het salaris over de maanden mei, juni en juli 2014, alsmede tot tijdige betaling van het salaris over de toekomstige maanden tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, te vermeerderen met wettelijke rente, wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten, door hem begroot op € 1.500,-- exclusief BTW, en met veroordeling van NEC in de kosten van de arbitrageprocedure.

De vordering en het verweer
Stellingen NEC
In conventie legt NEC aan haar verzoek ten grondslag dat Massop op 1 oktober 2013 bij haar in dienst is getreden als hoofdtrainer en dat de tussen partijen gemaakte afspraken op 17 november 2013 zijn geformaliseerd middels het ondertekenen van de door NEC overgelegde arbeidsovereenkomst.
Kort hierna- in december 2013- en na het arbeidsongeschikt raken van een andere trainer bij NEC (de heer Krebbers) zijn er problemen ontstaan met betrekking tot de beschikbaarheid van Massop, met name op de trainingsavonden. Die problemen hebben uiteindelijk geleid tot een ontslag op staande voet van Massop.
Na het ontslag op staande voet hebben partijen gepoogd de zaak in der minne te regelen, waarbij NEC opmerkt dat het haar voorkeur had dat Massop zijn contract zou uitdienen, mede omdat NEC in financieel zwaar weer verkeerde. NEC heeft na overleg met Massop het ontslag op staande voet ingetrokken.
Ook nadien bleven- naar NEC stelt- de problemen met Massop over diens aanwezigheid op trainingen echter bestaan. Massop heeft bovendien zonder overleg met, laat staan toestemming van, NEC een arbeidsovereenkomst getekend bij een andere vereniging (ESA) voor het seizoen 2014-2015. Ook daaruit leidt NEC af dat Massop helemaal niet terug wenste te keren bij NEC. NEC stelt dat Massop door het tekenen van een verbintenis bij een andere sportvereniging handelt in strijd met artikel 6 van de arbeidsovereenkomst. Naar het oordeel van NEC heeft zij er alles aan gedaan om tot een oplossing te komen, maar ligt het aan Massop dat het nog niet tot een regeling is gekomen. NEC heeft het idee dat Massop misbruik maakt van de situatie.

Stellingen Massop
Massop geeft, zakelijk weergegeven, aan dat NEC zich ten onrechte op het standpunt stelt dat Massop zich schuldig maakt aan werkweigering. Massop wijst in dit kader naar het gebruik door NEC van een zogenaamde  "stromanconstructie" , waarbij alleen het trainersdiploma TCI van Massop zou worden gebruikt, terwijl een ander, de heer Krebbers, feitelijk als hoofdtrainer bij NEC zou fungeren. Massop stelt dat hij voorafgaande aan de ondertekening van de arbeidsovereenkomst op 17 november 2013 aan NEC kenbaar heeft gemaakt dat hij ook andere werkzaamheden verrichtte, onder andere voor de KNVB. Om die reden wilde hij flexibel zijn voor wat betreft zijn beschikbaarheid, met name op de trainingsavonden. Daarover zou Massop afspraken gemaakt hebben met de heren Krebbers, Kersten en Aal van NEC. Onder de voorwaarde dat sprake zou zijn van een flexibele invulling van de werkuren, waarbij hij niet altijd op de trainingsavenden hoefde te komen als hij maar op de wedstrijddagen aanwezig zou zijn, heeft Massop de arbeidsovereenkomst ondertekend.
NEC stelt zich volgens Massop ten onrechte op het standpunt dat hij zich niet aan de afspraken houdt. Eind maart 2014 heeft de raadsman van Massop, NEC moeten sommeren het salaris over de maand maart 2014 te betalen. Uiteindelijk is het salaris over maart 2014 wel betaald, maar te laat en na sommatie en aankondiging van juridische stappen. Op 21 april 2014 heeft de heer Langedijk namens NEC een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst gedaan. De arbeidsovereenkomst zou dan eindigen per 1 juni 2014, in welk geval de laatste loonbetaling zou plaatsvinden in mei 2014. Ten onrechte stelt NEC zich op het standpunt dat Massop niet heeft willen meewerken aan een oplossing van de ontstane geschillen. Massop heeft diverse malen aangegeven dat hij openstond voor overleg. De stelling van NEC dat Massop, in strijd met de afspraken, bij een andere voetbalvereniging in dienst is getreden zonder overleg of toestemming van NEC, snijdt geen hout, omdat hij NEC tijdens diverse gesprekken geïnformeerd heeft over de belangstelling van voetbalvereniging ESA.  Bovendien speelt ESA op zaterdag, waardoor zijn werkzaamheden  voor ESA goed te combineren zouden zijn met zijn werkzaamheden voor NEC. Massop concludeert dan ook dat er geen grond is die kan leiden tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar mocht de arbitragecommissie die grond wel aanwezig achten, dan is dat volledig toe te rekenen aan NEC en verlangt hij een vergoeding.
In reconventie stelt Massop dat NEC al diverse malen op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst vooruit is gelopen door het salaris niet, althans niet tijdig, te betalen. Daarom was Massop al eerder genoodzaakt om een verzoekschrift in te dienen bij de KNVB tot doorbetaling van salaris. Ook thans is NEC weer gestopt met het betalen van het salaris. Over de maanden mei, juni en juli 2014 heeft hij nog steeds geen salaris ontvangen.
Massop maakt daarom aanspraak op doorbetaling van salaris, vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd.

Het geschil
In conventie draait het geschil om de vraag of de verhoudingen tussen partijen zodanig zijn verstoord, dat de arbeidsovereenkomst dadelijk of op korte termijn behoort te worden ontbonden en zo ja, of het dan billijk is om aan Massop een vergoeding toe te kennen.
In reconventie spitst de zaak zich toe op doorbetaling van loon vanaf mei 2014 cum annexis tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd.

Beoordeling van het geschil
Voor zover het verzoek in conventie betreft, is het  de arbitragecommissie genoegzaam gebleken, mede op grond van hetgeen ter zitting door partijen daarover is aangevoerd, dat de verhoudingen tussen partijen duurzaam verstoord zijn geraakt en dat daarom de arbeidsovereenkomst ontbonden dient te worden. Bovendien heeft Massop ter zitting opgemerkt dat hij niet meer volledig invulling kan geven aan de arbeidsovereenkomst met NEC, omdat hij inmiddels met zijn nieuwe vereniging ESA ook traint op de dinsdag- en de donderdagavonden. De arbitragecommissie zal dan ook overgaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2014.
De vraag die dan nog voorligt, is of aan Massop een vergoeding dient te worden toegekend.
In dit kader neemt de arbitragecommissie in overweging dat met betrekking tot het ontstaan van de verstoorde arbeidsverhouding  aan ieder der partijen een verwijt kan worden gemaakt.
Massop heeft in dit kader gesteld dat sprake was van een zogenaamde "stromanconstructie", waarbij hij samen met de niet bevoegde heer Krabbers de leiding zou krijgen over het eerste elftal, maar waarbij afgesproken was dat hij voornamelijk aanwezig diende te zijn bij de wedstrijden en niet zozeer ook de trainingen hoefde te geven. Partijen hebben ter zitting niet de schijn kunnen wegnemen dat Massop inderdaad alleen, althans voornamelijk, is gecontracteerd omdat hij, in tegenstelling tot de heer Krebbers, over de vereiste papieren beschikte en dat er in zoverre dus sprake was van een schijnconstructie waarbij alleen gebruik gemaakt werd van het diploma van Massop en hij alleen werd verplicht om op zondag op de bank te zitten voor het geval de KNVB zou komen controleren. Voor dit oordeel is temeer reden nu in de arbeidsovereenkomst  is vastgelegd dat Massop op acht uren per week werkzaam zal zijn, terwijl de ervaring leert dat een adequate uitvoering van de taak van trainer/coach van een elftal dat in de hoogste klasse van het amateurvoetbal op zondag uitkomt, een groter tijdsbeslag vergt. Deze constructie is in strijd met de ter zake geldende KNVB regelgeving, waaraan zo spoedig mogelijk een einde dient te komen. Deze niet toegestane constructie rechtvaardigt niet dat bij het beëindigen hiervan nog een vergoeding aan een der partijen wordt toegekend.
Gelet op de uitkomst van de procedure in conventie, zullen de kosten van de arbitrage in conventie worden gecompenseerd, met uitzondering van de kosten van de KNVB. Die komen voor rekening van NEC. Nu bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2014 geen vergoeding wordt toegekend aan een der partijen,  kan aanstonds een eindbeslissing worden gegeven.

Vordering tot betaling salaris
Tegen de vordering in reconventie tot betaling van het volledige salaris tot einde arbeidsovereenkomst, heeft NEC geen, althans onvoldoende, verweer gevoerd. Ter zitting heeft NEC weliswaar gesteld dat het salaris tot en met mei 2014 is betaald, maar nadat Massop hierop heeft gereageerd met de stelling dat het salaris slechts tot en met april 2014 is betaald, is NEC hierop niet meer teruggekomen. Zij heeft geen bewijs aangeboden van haar stelling dat het salaris tot het einde van het seizoen is betaald. NEC heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat in de zomermaanden geen salaris hoeft te worden doorbetaald omdat het jaarsalaris in 10 termijnen zou moeten worden betaald. De arbeidsovereenkomst biedt ook geen steun voor deze stelling. De salarisvordering ligt voor toewijzing gereed. Partijen hebben ter zitting opgemerkt dat zij van een maandsalaris uitgaan van € 917,37 bruto, zodat ook de arbitragecommissie daarvan uit zal gaan. De wettelijke verhoging wordt beperkt tot 10 % over het toe te wijzen bedrag van 4 maandsalarissen. Massop heeft niet gesteld vanaf welke datum de wettelijke rente is gaan lopen, dus deze zal worden toegekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarop het salaris betaald had moeten zijn. Evenmin heeft Massop aannemelijk gemaakt dat hij, anders dan ter instructie van deze zaak, buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, zodat de vordering buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. In reconventie zal NEC als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van de procedure.

Eindoordeel arbitragecommissie
In conventie
- Ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2014.
- Compenseert de kosten tussen partijen in conventie, met uitzondering van de kosten van de
KNVB, welke worden begroot op € 450,00 en veroordeelt NEC tot betaling van deze kosten.

In reconventie
- Veroordeelt NEC tot betaling aan Massop van € 3.669,48 bruto aan loon, alsmede € 366,95 bruto aan wettelijke verhoging.
- Veroordeelt NEC tot het betalen aan Massop van de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf 1 juni 2014 over € 917,37; vanaf 1 juli 2014 over € 1.834,74; vanaf
1 augustus 2014 over € 2.752,11 en vanaf 1 september 2014 over € 4.036,43 tot de dag van voldoening.
- Veroordeelt NEC in reconventie tot betaling van de kosten, begroot op € 450,00 aan de zijde van de KNVB en op  € 375,00 aan de zijde van Massop.


dinsdag 9 september 2014

Provincie Gelderland hoeft geen schadevergoeding te betalen aan Vitesse en de financiers van Vitesse

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft vandaag een civiele zaak beslist tussen aan de ene zijde Vitesse, de Stichting Vrienden van Vitesse en een aantal particuliere financiers van Vitesse en aan de andere zijde de Provincie Gelderland. De partijen waren alle in 2001 betrokken bij een reddingsplan, dat toen voor Vitesse werd opgesteld omdat de voetbalclub als gevolg van een begrotingstekort haar KNVB-licentie betaald voetbal dreigde kwijt te raken.
In een eerdere procedure tussen dezelfde partijen heeft het hof geoordeeld dat de Provincie toen tegenover Vitesse en haar financiers onrechtmatig heeft gehandeld in verband met een door bij het reddingsplan betrokken gedeputeerden gedane toezegging over een eenmalige verlaging van de huurprijs voor het stadion.
Die beslissing van het hof is vervolgens in een uitspraak uit 2010 door de Hoge Raad in stand gelaten. De procedure waarin het hof vandaag heeft beslist, gaat over de vraag of het onrechtmatig handelen van de Provincie uit 2001 schade heeft veroorzaakt voor Vitesse en de financiers, die de Provincie aan hen zou moeten vergoeden. Het hof heeft vandaag beslist dat de schadeposten waarvan Vitesse en de financiers in deze procedure betaling vorderen, niet het gevolg zijn van het onrechtmatig handelen van de Provincie.

Een belangrijk geschilpunt tussen de partijen was, welke betekenis de Hoge Raad in zijn uitspraak uit 2010 aan het onrechtmatig handelen van de Provincie had gegeven. Het hof heeft daarover vandaag beslist dat de Provincie in 2001 (alleen) onrechtmatig heeft gehandeld doordat de bij het reddingsplan betrokken gedeputeerden bij het doen van hun toezegging over de huurverlaging van het stadion destijds geen voorbehoud hadden gemaakt dat daarvoor nog toestemming van Provinciale Staten nodig was en niet hadden gewaarschuwd dat zij zich alleen voor de huurverlaging zouden inspannen.
Volgens het hof is niet komen vast te staan dat de schade, waarvan Vitesse en de financiers in deze procedure betaling vorderen, niet zou zijn geleden als de gedeputeerden destijds wél hadden gewezen op de voor de huurverlaging vereiste toestemming van Provinciale staten en wél hadden gewaarschuwd dat zij zich voor die huurverlaging alleen zouden inspannen. De schade is daarom niet het gevolg van het onrechtmatig handelen van de Provincie, zodat de Provincie deze niet hoeft te vergoeden.

De procedure bij het gerechtshof betrof het hoger beroep van een beslissing van de rechtbank Arnhem van 16 januari 2013 (ECLI:RBONE:2013:BY8423). Het gerechtshof sluit zich met zijn beslissing aan bij die van de rechtbank.
Bron: rechtspraak.nl

De uitspraak staat HIER ECLI:NL:GHARL:2014:6886

Arbitragecommissie KNVB (Van Boksel/DSO): financiële problemen Sportvereniging DSO; Gesloten stelsel ontslagrecht en geen beroep op onvoorziene omstandigheden

  
De Feiten
Van Boksel heeft met ingang van 1 augustus 2012 een arbeidsovereenkomst voor 13 uur per week gesloten met “Sportvereniging Door Samenspel  Overwinnen” hierna te noemen: "DSO" die aanvankelijk liep tot 30 juni 2013. Deze overeenkomst is nadien voortgezet voor de periode 1 juli 2013 tot en met 30 juni 2015, zulks voor 40 uur per week en laatstelijk tegen een salaris van € 30.000,- netto op jaarbasis, en onder de verplichting om aan Van Boksel een auto, alsmede een tankpas, ter beschikking te stellen. Eveneens  staat vast dat deze arbeidsovereenkomst, door Van Boksel is ondertekend, zij het dat de datum waarop de ondertekening  heeft plaatsgevonden niet is komen vast te staan. Vaststaat dat DSO in financiële moeilijkheden verkeert en dat daarom tussen partijen gesproken  is over mogelijke aanpassingen van de arbeidsovereenkomst.
Bij brief van 30 januari 2014 heeft DSO aan Van Boksel bevestigd dat er grote financiële problemen  waren en dat de reserves van de vereniging waren uitgeput. In diezelfde brief heeft DSO aan Van Boksel geschreven dat, gezien de ernst van de financiële situatie, het bestuur van DSO zich genoodzaakt  zag om een beroep te doen op artikel 2 lid 2 van de arbeidsovereenkomst en de tweejarige  overeenkomst terug te brengen tot één eenjarige  overeenkomst,  zodat deze per 1 juli 2014 zou eindigen.
Van Boksel heeft naar tevredenheid van het bestuur van DSO gefunctioneerd als trainer en op zijn functioneren als trainer vallen geen op- en aanmerkingen te maken. Van Boksel heeft zijn werkzaamheden tot en met de zomerstop  correct verricht

De vordering van Van Boksel
Van Boksel verzoekt de arbitragecommissie om DSO te veroordelen tot ongewijzigde voortzetting van de met Van Boksel gesloten arbeidsovereenkomst 2013/2015 met alle bevoegdheden  en faciliteiten die Van Boksel krachtens die arbeidsovereenkomst toekomen tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Van Boksel meent dat artikel 2 lid 2 van de arbeidsovereenkomst niet is overeengekomen, althans dat DSO ten onrechte een beroep doet op artikel 2 lid 2 van de arbeidsovereenkomst.
Bovendien legt DSO artikel 2 lid 2 van de arbeidsovereenkomst niet correct uit. Volgens Van Boksel leidt de tekst van artikel 2 lid 2 ertoe dat alleen partijen gezamenlijk kunnen besluiten de arbeidsovereenkomst aan te passen, omdat volgens de tekst van de bepaling gesproken wordt over "partijen" en niet over "elk der partijen". Bovendien is de bepaling geschreven om het functioneren van Van Boksel te evalueren, en op dat functioneren valt niets aan te merken, en niet om op grond van gestelde financiële problemen de duur van de arbeidsovereenkomst te beperken.

Oordeel arbitragecommissie
Artikel 2 lid 2 van de arbeidsovereenkomst luidt:
"Partijen kunnen op basis van meerdere evaluatiegesprekken in uitzonderlijke situaties vóór 1 februari 2014 besluiten om de overeenkomst te beperken tot één jaar."

De vraag hoe deze bepaling dient te worden uitgelegd, kan niet worden beantwoord enkel op grond van een zuiver taalkundige uitleg van deze bepaling. Het komt steeds aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen  en gedragingen mogen toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mogen verwachten. Bovendien speelt bij de uitleg van deze bepaling mede een rol of de uitleg die DSO voorstaat zich verdraagt met het gesloten systeem van ontslagbescherming. DSO heeft in dit kader gesteld dat de formulering van deze bepaling  beide partijen de mogelijkheid gaf om daar eenzijdig  een beroep op te doen en spreekt in haar verweerschrift over een "ontbindingsvoorwaarde".
Zelfs indien ervan uitgegaan zou worden dat ieder der partijen deze bepaling kan inroepen (hetgeen geenszins  vaststaat)  én dat de bepaling mede is geschreven voor de penibele financiële  omstandigheden waarin DSO thans verkeert (hetgeen eveneens  niet zonder meer vaststaat)  geldt het volgende:
 •         Als sprake is van een ontbindende voorwaarde, zoals DSO onder andere heeft gesteld, in die zin dat DSO op basis van voormeld artikel het recht zou hebben om de arbeidsovereenkomst eenzijdig in duur te beperken en dus om de ontbinding in te roepen van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2014, dan verdraagt deze aldus geformuleerde ontbindende voorwaarde zich niet met het gesloten ontslagsysteem van de Wet.
•          Als sprake is van een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid, dan heeft DSO de arbeidsovereenkomst niet in overeenstemming met de wettelijke bepalingen opgezegd, en dan geldt dat Van Boksel tijdig de vernietiging  van deze opzegging heeft ingeroepen. Er is geen sprake van een dringende reden, noch heeft DSO een ontslagvergunning voor Van Boksel aangevraagd, laat staan verkregen.
DSO heeft gesteld dat sprake is van ernstige financiële problemen. Van Boksel heeft deze ernstige financiële problemen niet betwist. DSO had wellicht op grond van de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria, de zogenaamde "Stoof/Mammoet''-criteria, voorstellen kunnen doen die zouden hebben kunnen leiden tot een zekere aanpassing van de arbeidsovereenkomst. DSO heeft dat echter niet in overeenstemming met de in het Stoof/Mammoet arrest vermelde  criteria gedaan.
Ter zitting is de arbitragecommissie bovendien  genoegzaam gebleken dat Van Boksel zich coöperatief  heeft opgesteld met betrekking tot de wens van DSO om wegens de gestelde financiële problemen te komen tot een zekere aanpassing van de arbeidsovereenkomst, zowel in omvang  als in salariëring.
DSO heeft derhalve  ten onrechte eenzijdig besloten dat Van Boksel akkoord zou moeten gaan met een beperking  van de arbeidsovereenkomst tot één jaar, eindigend per 1 juli 2014. De wijze waarop DSO heeft gehandeld,  getuigt niet van goed werkgeverschap.
Terecht heeft Van Boksel dan ook de vernietiging ingeroepen  van de opzegging door DSO. De vordering zoals ingesteld, ertoe strekkende om DSO te veroordelen tot ongewijzigde voortzetting van de met Van Boksel gesloten arbeidsovereenkomst, op straffe van verbeurte van een dwangsom, ligt derhalve voor toewijzing gereed.

Beroep DSO op onvoorziene omstandigheden Artikel 6:258 BW
In haar verweer doet DSO subsidiair  een beroep op wijziging van omstandigheden  op grond waarvan  de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2014 dient te worden gewijzigd, in dier voege dat dan de arbeidsovereenkomst met ingang van deze datum wordt beperkt tot de functie van hoofdtrainer en dat de functie van jeugdcoördinator met het daarbij behorende salaris komt te vervallen. Het is onduidelijk gebleven hoe DSO dit verzoek aan de arbitragecommissie heeft bedoeld. Naar het oordeel van de arbitragecommissie heeft DSO geen zelfstandige tegenvordering ingesteld, maar kennelijk een beroep gedaan op de zogenaamde "imprevision"-regeling van artikel 6:258 BW. Deze wettelijke bepaling, die een lex specialis is van artikel 6:248 lid 2 BW, is bedoeld voor extreme gevallen en een rechter, in casu de arbitragecommissie, zal bij toepassing van artikel 6:258 BW zeer terughoudend moeten zijn. DSO heeft in dit kader volstrekt onvoldoende gesteld en/of aannemelijk gemaakt dat de door haar gestelde onvoorziene omstandigheden van dien aard zijn, dat Van Boksel geen ongewijzigde instandhouding van de contractuele rechtsverhouding had mogen verwachten. In overeenstemming met de Memorie van Toelichting op artikel 6:258 BW meent de arbitragecommissie dat niet spoedig voldaan zal zijn aan de voorwaarden waaronder een overeenkomst kan worden gewijzigd.
Gelet op de uitkomst van de procedure (DSO wordt in het ongelijk gesteld), zal DSO worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

maandag 8 september 2014

Arbitragecommissie KNVB: Marciano Mengerink in dienst steunstichting en niet bij Voetbalvereniging IJsselmeervogels. Gevolg: Arbitragecommissie onbevoegd


Feiten
Marciano Mengerink sluit met de Stichting Vrienden van IJsselmeervogels (en niet met de voetvalvereniging IJsselmeervogels) een arbeidsovereenkomst om te gaan spelen bij de club. Na het sluiten van de arbeidovereenkomst besluit hij niet te gaan spelen bij IJsselmeervogels, maar bij een Engelse club FC Barnet. De Stichting Vrienden van IJsselmeervogels pikt dat niet en vordert van Mengerink betaling van een bedrag van € 20.000,00. Mengerink verdigt zich primair met de stelling dat de arbitragecommissie onbevoegd is.

Bevoedheid arbitragecommissie
Standpunt Stichting Vrienden van IJsselmeervogels
De Stichting Vrienden van IJsselmeervogels stelt omtrent de bevoegdheid van de arbitragecommissie dat in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst partijen overeengekomen zijn dat de arbitragecommissie bevoegd is geschillen, voortvloeiende uit die overeenkomst, te beslechten onder verwijzing naar artikel 1 sub c van het arbitragereglement. Voorts zou de arbitragecommissie bevoegd zijn nu beide partijen ten tijde van het ontstaan van het geschil als lid verbonden waren aan de KNVB. Zodoende zijn geschillen tussen partijen aan arbitrage van de KNVB onderworpen onder verwijzing naar artikel 1 sub b van het arbitragereglement. De Stichting Vrienden van IJsselmeervogels stelt dat een dergelijk geschil hier aan de orde is, omdat Mengerink niet aan zijn contractuele verplichtingen wenst te voldoen. Bovendien stelt zij dat voor zover de overeenkomst, waarmee zij doelt op het KNVB model arbeidsovereenkomst, van toepassing zou zijn, hetgeen zij echter ook betwist, dat daarin duidelijk een arbitrageclausule is opgenomen. De verwijzing naar de onbevoegdheid vanwege het feit dat het hier zou gaan om een internationale overschrijving kan evenmin naar het oordeel van de Stichting Vrienden van IJsselmeervogels stand houden. De FIFA­ regels zijn niet rechtstreeks van toepassing, maar hebben een reflexwerking en de KNVB arbitragecommissie houdt in de regel rekening met de FIFA-regels. Het gaat in deze echter om een Nederlands geschil zonder internationaal element. Barnet FC is daarom niet betrokken geraakt.

Standpunt Mengerink
Mengerink stelt dat het hier gaat om een internationale zaak, omdat Mengerink een overeenkomst heeft gesloten met een buitenlandse club. De stelling van de Stichting Vrienden van IJsselmeervogels is dat Mengerink een contract heeft verbroken en vervolgens een overeenkomst met een buitenlandse club heeft gesloten. Voor die overgang is een internationaal "transfer cerlificate'' afgegeven. Daarmee zou sprake zijn geworden van een internationale dimensie op basis waarvan de FIFA-regels van toepassing zijn, in het bijzonder artikel 17 lid 2.
Uit de regels omtrent geschillenbeslechting van de FIFA zou afgeleid moeten worden dat de arbitragecommissie van de KNVB alleen bevoegd is in strikt nationale kwesties. Nu uit de reglementen van de FIFA zou volgen dat een buitenlandse club wellicht (mede) aansprakelijk is, wordt de bevoegdheid van de arbitragecommissie betwist. Subsidiair merkt Mengerink op dat voor zover hij akkoord is gegaan met de arbeidsovereenkomst, daarin is bepaald dat in geval van geschillen tussen partijen de kantonrechter te Amersfoort bevoegd is. Ook om deze reden kan Mengerink het standpunt van de Stichting Vrienden van IJsselmeervogels niet volgen dat de arbitragecommissie van de KNVB bevoegd zou zijn.

Oordeel Arbitragecommissie
Uit artikel 1 van het arbitragereglement van de KNVB gelezen in samenhang met artikel 8 van de statuten van de KNVB, in het bijzonder artikel 8 lid 3 onder a van de statuten en in artikel 1 lid 1 van het arbitragereglement, volgt dat de arbitragecommissie van de KNVB bevoegd is kennis te nemen van alle geschillen voor zover die samenhangen met de voetbalsport in de ruimste zin des woords in geval die geschillen voortvloeien tussen leden van de KNVB onderling, leden van de KNVB en personen wier lidmaatschap van de KNVB is geëindigd, maar waarbij het geschil is ontstaan vóór dat dat lidmaatschap eindigde en leden van de KNVB en derden als die partijen op enig moment zijn overeengekomen het geschil te onderwerpen aan arbitrage op de voet van dit reglement.
Vast staat dat de Stichting Vrienden van IJsselmeervogels geen lid is van de KNVB .In de door de Stichting Vrienden van IJsselmeervogels overgelegde arbeidsovereenkomst is in artikel 12 opgenomen dat in geval er een geschil tussen partijen ontstaat, waarmee niet anders bedoeld kan zijn een geschil tussen de Stichting Vrienden van IJsselmeervogels en Mengerink, dit geschil moet worden voorgelegd aan de kantonrechter te Amersfoort. Dat is alleen anders als het geschil is ontstaan tussen Mengerink en de voetbalvereniging IJsselmeervogels. In deze staat vast dat Mengerink nooit is uitgekomen voor Voetbalvereniging IJsselmeervogels en dat hij ook nooit lid van deze vereniging is geworden.
Omdat Mengerink nimmer speelgerechtigd is geweest voor de Voetbalvereniging IJsselmeervogels kleven aan deze zaak, anders dan Mengerink stelt, geen internationale aspecten. Voor zover het beroep op onbevoegdheid van de arbitragecommissie is gebaseerd op internationale aspecten van de zaak, verwerpt de arbitragecommissie dan ook dit beroep. Barnet FC is niet in beeld.

Wel wilsovereenstemming
Het is de arbitragecommissie genoegzaam gebleken dat tussen de Stichting Vrienden van IJsselmeervogels en Mengerink wilsovereenstemming is bereikt omtrent het aangaan van een arbeidsovereenkomst, weliswaar mondeling en niet schriftelijk bekrachtigd. In de arbeidsovereenkomst, Vrienden van IJsselmeervogels refereert daar zelf aan, zijn partijen in artikel 12 overeengekomen dat geschillen tussen hen zullen worden voorgelegd aan de kantonrechter te Amersfoort.

Arbitragecommissie KNVB

Nu hier sprake is van een geschil tussen Mengerink enerzijds en de Stichting Vrienden van IJsselmeervogels anderzijds, namelijk met betrekking tot de vraag of Mengerink onregelmatig de tussen hen beiden tot stand gekomen arbeidsovereenkomst heeft verbroken en geen sprake is van een geschil tussen Mengerink en Voetbalvereniging IJsselmeervogels, dient de stichting Vrienden van IJsselmeervogels dit geschil voor te leggen aan de kantonrechter te Amersfoort, althans is de arbitragecommissie van de KNVB in deze niet bevoegd om over het aan haar voorgelegde geschil te oordelen. De arbitragecommissie verklaart zich dan ook onbevoegd.

zaterdag 6 september 2014

Arbitragecommissie KNVB (Letschert/Roda JC): Onder omstandigheden is contract van zes maanden en optie van twee jaar niet excessief


De feiten
Tussen Letsehert en Roda JC is een arbeidsovereenkomst aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van vijf maanden tot en met 30 juni 2014. In artikel 1 is bepaald:
"De werkgever  heeft eenzijdig tot 1 juni 2014 het recht deze arbeidsovereenkomst te verlengen met 2 jaar, waardoor de arbeidsovereenkomst alsdan zal eindigen op 30 juni 2016. De Werkgever dient, indien hij gebruik wenst te maken van deze mogelijkheid,  de werknemer hiervan uiterlijk 1 juni 2014 middels een aangetekend schrijven in kennis te stellen."

In artikel 4 van de arbeidsovereenkomst is bepaald:
"De Werknemer ontvangt in de periode van 01-02-2014 tlm 30-6-2014 een bruto salaris van € 1.100,- per maand. Werknemer ontvangt na iedere 10 maal dat hij 45 minuten aan een bindende wedstrijd heeft deelgenomen  een salarisaanpassing van € 500,- bruto per maand uit te keren de maand volgend op het bereiken van het bovengenoemd aantal wedstrijden.

Indien de optie zoals vermeld in artikel 1 wordt gelicht geldt het navolgende salaris:
“- 01-07-2014 t/m 30-06-2015 een bruto salaris van € 50.000,- per jaar
- 01-07-2015  t/m 30-06-2016 een bruto salaris van € 75.000,- per jaar Werknemer ontvangt na iedere 10 maal dat hij 45 minuten aan een bindende wedstrijd heeft deelgenomen  een salarisaanpassing van € 500,- bruto per maand uit te keren de maand volgend op het bereiken van het bovengenoemd aantal wedstrijden."

In artikel 11 is bepaald:
"Spelersmakelaar
Met betrekking tot de vergoeding voor de activiteiten van de Spelersmakelaar  als bedoeld in artikel 10 van de overeenkomst  geldt het navolgende:  De Spelersmakelaar  ontvangt een commissie van 7% van het bruto jaarsalaris vermeerderd  met vakantietoeslag."

De arbeidsovereenkomst is op 31 januari 2014 ondertekend door Letsehert en de heren Van den Bunder en Vlemmings, (destijds) technisch manager en algemeen directeur van Roda JC, alsmede- na faxverzending -door de heer Poldervaart, gelicentieerd spelersmakelaar.
Roda JC heeft bij aangetekende  brief d.d. 27 maart 2014 de eenzijdige optie gelicht en Letsehert bericht dat de arbeidsovereenkomst voortduurt tot 30 juni 2016. Letsehert heeft daarop (destijds) niet gereageerd.
Na eerder op een andere wijze te zijn begeleid,  is Letsehert vanaf eind juni 2014 begeleid door Euro Soccer Advice (hierna te noemen: "ESA").  Bij e-mail d.d. 3 juli 2014 heeft de heer K. van Burik van ESA de heer Collard, algemeen directeur ad interim van Roda JC, bericht dat hij optreedt als zaakwaarnemer van Letschert, alsmede:
"Het contract tussen Timo en Roda JC bevat een ongeldige eenzijdige optie! Per vandaag zou er een nieuw contract voor 2 jaar aanvangen maar dat betwist ik, mede namens de speler, bij deze! Het eerste contract is een contract voor 6 maanden. De duur van de optie (2 jaar!) is excessief! Ik roep dus de ongeldigheid in van de optie.
Ik zie overigens op het contract dat er een spelersmakelaar getekend heeft die de daadwerkelijke  onderhandeling  niet heeft gedaan, of die geen contactpersoon  is geweest. Dat is Martin Houwen geweest. Dit is een niet gelicentieerde agent die de speler niet heeft kunnen informeren over de ongeldigheid van de optie. De speler had dit dus niet eerder kunnen weten”

Timo Letsehert is aldus vanaf vandaag transfervrij. Ik kan mij voorstellen dat je daar een andere idee over hebt, bel me gerust, ik kan je in contact brengen met mijn advocaat mochten er nog onduidelijkheden  zijn."
Letsehert heeft op de gebruikelijke  wijze het seizoen 2013/2014 bij Roda JC afgerond en heeft aan alle voorbereidingen van het seizoen 2014/2015 deelgenomen,  alsmede aan een aantal (competitie-)wedstrijden van Roda JC in het seizoen 2014/2015.
Roda JC heeft in de periode na 1 juli 2014 aan Letsehert het verhoogde salaris betaald genoemd zoals genoemd in de arbeidsovereenkomst. De onkostenvergoeding en vergoeding woning zijn na 1 juli 2014 door Roda JC doorbetaald.

Vorderingen van partijen
Verzoeker, hierna te noemen: "Letschert", verzoekt de arbitragecommissie voor recht te verklaren dat de eenzijdige verlengingsoptie  in de arbeidsovereenkomst tussen Letsehert en verweerster,  hierna te noemen: "Roda JC", ongeldig is, dat het contract nietig, althans vernietigbaar is en derhalve nimmer een optioneel contract voor twee jaren tussen Roda JC en Letsehert tot stand is gekomen. Voorts heeft Letsehert de arbitragecommissie verzocht te verklaren dat Letsehert vrij is om zijn carrière eventueel elders te vervolgen, behoudens -zo begrijpt de arbitragecommissie­ betaling van een bepaalde opleidingsvergoeding aan Roda JC, alsmede tot veroordeling  van Roda JC in de kosten van de procedure.
Roda JC heeft bij verweerschrift d.d. 28 augustus 2014 de arbitragecommissie verzocht de vorderingen  van de Letsehert af te wijzen en hem in de kosten van de procedure te veroordelen.

Beoordeling van het geschil
De arbitragecommissie heeft te oordelen of de tussen partijen overeengekomen eenzijdig optiebeding als rechtsgeldig dient te worden aangemerkt.
De arbitragecommissie stelt voorop dat anders dan Letsehert het in het verzoekschrift  heeft doen voorkomen,  KNVB noch FIFA specifieke reglementen hebben uitgevaardigd  waarin nadere regelgeving is opgenomen omtrent het eenzijdig optiebeding. Ook kent het Nederlandse  (arbeids)recht  ter zake geen specifieke bepaling.
In haar vonnis d.d. 4 juni 2004 (AFC Ajax B.V. - Trabelsi) heeft de arbitragecommissie bepaald dat een optiebeding een beding in de zin van het derde lid van artikel 6:219 BW is te achten en zo'n beding niet onverenigbaar  is met de ontslagbeschermingsbepalingen zoals neergelegd in boek 7 titel 10 van het Burgerlijk Wetboek. Voorts heeft de arbitragecommissie overwogen dat het optiebeding in die zaak evenmin onverenigbaar  is te achten met het gesloten systeem van ontslagbescherming  in engere zin. Daarop stuit het algemene beroep op nietigheid van Letsehert af.
Uit de uitspraken van de Dispute Resolution Chamber (hierna: DRC) en het Court of Arbitration forSport (hierna: CAS) -waaraan de arbitragecommissie niet rechtstreeks gebonden is, maar waarvan (enige) reflexwerking kan uitgaan- volgt overigens ook niet dat naar zijn aard optiebedingen steeds niet geldig (non valid) worden geacht.
Zulks laat overigens onverlet dat de arbitragecommissie met partijen meent dat niet ieder eenzijdig optiebeding steeds rechtsgeldig kan worden geacht en - mede gelet op de bijzondere  positie van het eenzijdig optiebeding in het arbeidsrecht- afhankelijk van alle omstandigheden  van het individuele geval dient te worden nagegaan of het beding geldig is te achten.
Beide partijen stellen zich met betrekking tot de vraag of het in casu opgenomen eenzijdig optiebeding al dan niet als rechtsgeldig dient te worden beschouwd,  op het standpunt dat een dergelijk beding dient te worden getoetst aan een vijftal criteria, welke zijn ontleend aan een internationale studie (W. Portmann, Unilateral option clauses in footballer's  contracts of employment,  2007):
1.         de potentiële maximum duur van het dienstverband mag niet excessief lang zijn;
2.         de optielichting dient geruime tijd voor de expiratiedatum  van de initiële arbeidsovereenkomst aan de speler te zijn medegedeeld;
3.         het salaris dat de speler zal gaan verdienen in de optiejaren indien de optie wordt gelicht, dient reeds in het eerste contract te zijn benoemd;
4.         de speler moet voordeel hebben van het lichten van de optie;
5.         de optie dient duidelijk aangegeven  en benadrukt te zijn in de arbeidsovereenkomst en de speler dient volledig op de hoogte te zijn van de gevolgen op het moment dat hij de arbeidsovereenkomst ondertekent.

De arbitragecommissie stelt vast dat waar partijen van voornoemde beoordelingscriteria uitgaan, die criteria de arbitragecommissie op zichzelf niet binden. Wel kunnen de genoemde 5 criteria in het individuele geval een rol spelen, bijvoorbeeld als mogelijke uitwerking van een wilsgebrek, zoals bedoeld in 3:44 lid 1 je lid 4 BW.
Nu partijen in hun debat zich echter volledig en uitsluitend hebben gefocust op de hiervoor genoemde 5 criteria zal de arbitragecommissie- teneinde niet buiten de rechtsstrijd van partijen te treden- mede in het licht van het vorenstaande bij de genoemde  criteria stilstaan.
Tussen partijen is niet in geschil dat Roda JC heeft: voldoende tijdig een beroep op het beding gedaan. Letsehert heeft - ook gelet op de door Roda JC overgelegde loonstroken over de periode na 1 juli 2014 -onvoldoende (met berekeningen)  onderbouwd op grond waarvan geen sprake zou zijn van een substantiële salarisverbetering,  nu een verhoging van het loon van €1100,-- bruto per maand in de eerste periode van het contract naar € 50.000,-­ bruto per jaar exclusief premies op zichzelf een (zeer) substantiële verbetering is. Het aanzienlijk hogere salaris dat Letsehert zou gaan verdienen in de optieperiode is voorts in de arbeidsovereenkomst opgenomen. De arbitragecommissie gaat er overigens van uit dat de door Roda JC na 1 juli 2014 de betaling van de blijkens de loonstroken betaalde vergoedingen (inclusief brutering voor zover aan de orde) wordt gecontinueerd.
Ter zitting heeft Letsehert verklaard dat hij voor het tekenen van de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk op de hoogte was van het optiebeding.
Het debat tussen partijen heeft zich vooral toegespitst op twee elementen; de duur van de optieperiode in vergelijking tot de initiële contractsperiode en de wijze waarop Letsehert is vertegenwoordigd  rond de ondertekening van het contract.

De duur van de optieperiode in vergelijking tot de initiële contractsperiode
De totale contractsperiode- inclusief de optieperiode- van bijna 2,5 jaar is naar het oordeel van de arbitragecommissie ook in casu niet excessief. Dat met Letsehert is overeengekomen dat hij het seizoen 2013-2014 zou afmaken en vervolgens een optieperiode aan de orde zou kunnen zijn van twee jaren is gelet op de omstandigheden van het geval ook niet zodanig dat dat het optiebeding ongeldig zou maken. Daarbij speelt in casu een rol dat voldoende is komen vast te staan dat Letsehert -als relatief jonge speler- bij zijn vorige club, FC Groningen op een dood spoor was terechtgekomen  en hij zelve bij FC Groningen op tussentijdse beëindiging heeft aangedrongen teneinde te bezien of hij zijn carrière elders kon voortzetten. Dat onder die omstandigheden voor de resterende duur van het seizoen werd gecontracteerd met een optie voor nog twee jaren is niet excessief. Letsehert heeft de arbeidsovereenkomst zelve ondertekend.

Wijze waarop Letsehert is vertegenwoordigd  rond de ondertekening
Bij ondertekening wist hij dat een optiebepaling gold. Letsehert heeft ter zitting verklaard ook al in de voorbespreking met de heer Houwen uitdrukkelijk te hebben gesproken over de mogelijkheden van een optiebeding. Voorts heeft hij -voor ondertekening- de arbeidsovereenkomst (naar eigen zeggen vluchtig) doorgelezen. Niet gesteld of gebleken is dat Roda JC Letsehert daartoe onvoldoende gelegenheid  heeft geboden.Van een situatie zoals aan de orde in de zaak ADO Den Haag/Sillah (28 juli 2006, zaaknr 1112) is in casu dan ook geen sprake. Letsehert heeft uiteindelijk zelve uitdrukkelijk met het onderhandelingsresultaat ingestemd, althans Roda  JC mocht daarop gerechtvaardigd vertrouwen. Dat- naar het oordeel van de arbitragecommissie - meer  overlegmomenten met de gelicentieerde makelaar hadden moeten worden ingebouwd in het traject leidt in de aan de orde omstandigheden er niet toe dat de door Letsehert ondertekende overeenkomst wordt aangetast.
Het beroep van Letsehert op de regels rond de proeftijd kunnen hem- wat daar verder  van zij - niet baten;  indien Letsehert zou worden gevolgd in zijn stelling  dat de eerste vijf maanden van de arbeidsovereenkomst feitelijk  als een proeftijd hebben te gelden en daarmee nietig te zijn, is immers de juridische consequentie niet is dat daarmee de gehele arbeidsovereenkomst vervalt, maar de werkgever geen beroep  op die proeftijd toekomt en de overeenkomst vanaf het begin de duur van 2 jaar en 5 maanden had (HR 27 februari 1930,  NJ 1930,977).
Voor het overige is niet door Letsehert gesteld of de arbitragecommissie gebleken dat sprake  was van dwaling of een wilsgebrek zoals bedoeld in art 3:44 lid 1 BW.
Het vorenstaande maakt  dat de vorderingen van Letsehert  worden  afgewezen. Hij wordt in de kosten veroordeeld.