donderdag 24 oktober 2013

CBS-rapport "Sport in Beeld; de bijdrage van sport aan de Nederlandse economie in 2006, 2008 en 2010


Dit rapport is het vervolg op het rapport van het CBS in samenwerking met de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen De bijdrage van sport aan de Nederlandse economie van 27 september 2012 (kamerstuk 30234, nr.74). Dat rapport betrof calculaties met gebruikmaking van de cijfers over 2006. Nu zijn ook de gegevens uit de jaren 2008 en 2010 op vergelijkbare wijze in calculatie gebracht en kunnen trends worden waargenomen.
Uit het recente rapport blijkt dat het sportgerelateerde deel van de economie in de eerste jaren van de crisis goed heeft standgehouden. Het sportgerelateerde bruto binnenlands product (bbp) bedroeg in 2008 en 2010 respectievelijk € 5,8 en € 6,0 miljard; dat is een stijging van 3,4 procent. De waardeontwikkeling van de gehele Nederlandse economie laat een daling zien (-1,7 procent) in dezelfde periode. Ook het arbeidsvolume in het sportgerelateerde deel van de economie is – zij het licht – toegenomen in de periode 2006-2010.
Voor het sportgerelateerde deel van de economie zijn de export (ongeveer € 1,5 miljard) en de import (€ 1,7 miljard) relatief groot ten opzichte van het aanbod (€ 12 miljard). De bijdrage van de sportgerelateerde economie aan de totale export en import is echter aanzienlijk geringer: respectievelijk 0,3% en 0,4%. Bovendien blijkt dat een flink deel van de sportexport wederuitvoer betreft. De arbeidsproductiviteit binnen het sportgerelateerde deel van de economie is iets gestegen: van gemiddeld 47 duizend euro per arbeidsjaar naar 49 duizend euro. Toch blijft arbeidsproductiviteit daarmee relatief laag. Voor de totale Nederlandse economie is de toegevoegde waarde namelijk gemiddeld 78 duizend euro per arbeidsjaar. Op de aspecten van in- en uitvoer en productiviteit liggen er voor de sportgerelateerde economie dus nog uitdagingen.
In de periode 2008-2010 zijn de consumptieve bestedingen door huishoudens aan sport gestegen. Die stijging was wel minder dan in de periode 2006-2008.

In de periode 2008-2010 zijn de overheidsbestedingen aan sport (nog) gestegen; vooral de gemeentelijke uitgaven. Uit recent onderzoek van het Mulier Instituut1 blijkt evenwel, dat gemeenten in de laatste jaren zijn gaan bezuinigen op sport. Het CBS benadrukt dat de macrocijfers over 2008-2010 weliswaar aantonen dat gemeenten en huishoudens geld blijven besteden aan sport, maar dat dit niet betekent dat een lokale sportvereniging het niet moeilijk kan hebben.

maandag 21 oktober 2013

Uitsluiting door met GPS te varen van winnaar NK zeilen (Vrijheidsklasse) terecht


Op 12, 13 en 14 september 2008 heeft op het Alkmaarder- meer het Nederlands Kampioenschap zeilen in de Vrijheid Klasse plaatsgevonden, georganiseerd door CAM. X en Y hebben onder zeilnummer [nummer] aan de wedstrijden deelgenomen. Zij hadden tijdens de wedstrijden een GPS aan boord. Het Nederlands Kampioenschap Vrijheid 2008 is door X en Y gewonnen.
- Deelnemer A, die onder zeilnummer [nummer] aan de wedstrijden deelnam, heeft vóór de start op 13 september 2008 bij het protestcomité CAM protest aangetekend tegen het gebruik door X en Y van een GPS tijdens de wedstrijden. Het protest is op dezelfde dag afgewezen, op de grond dat “1307 geen regels (heeft) overtreden”.
- Bij brief van 25 september 2008 heeft Deelnemer A  de Zeilraad, een orgaan van Watersportverbond, verzocht een uitleg te geven van de regelgeving omtrent de toelaatbaarheid van een GPS aan boord van een Vrijheid tijdens wedstrijden.
- Bij brief van 19 december 2008 heeft de Reglementencommissie van Watersportverbond (hierna: Reglementencommissie) Deelnemer A  medegedeeld dat de Zeilraad zijn verzoek niet in behandeling heeft genomen omdat hij niet een bij Watersportverbond aangesloten vereniging of organisatie is en artikel 70.3 van de Regels bepaalt dat uitsluitend bedoelde verenigingen of organisaties een uitleg van de regels mogen vragen en niet een deelnemer aan een wedstrijd, dat de brief van Deelnemer A  in handen was gesteld van de Reglementencommissie en dat de Reglementencommissie tot het oordeel was gekomen dat het gebruik van een GPS aan boord van de Vrijheid van X en Y in strijd was met bepaling 2.2.2 van de Klassenvoorschriften 2006, hetgeen tot diskwalificatie van X en Y had moeten leiden. De brief was ondertekend door [S] als voorzitter van de Reglementen-commissie.
 - Op 8 april 2009 heeft het protestcomité CAM het verhoor naar aanleiding van het door Deelnemer A  aangetekende protest heropend. De mogelijkheid tot heropening is voorzien in artikel 66 van het Reglement. Bij uitspraak van 19 mei 2009 heeft het protestcomité opnieuw beslist dat het gebruik van een GPS door X en Y tijdens de wedstrijden in september 2008 niet in strijd was met de toepasselijke regels.
- deelnemer 1] heeft bij de Zeilraad hoger beroep ingesteld tegen hiervoor genoemde uitspraak van het protestcomité CAM en het protestcomité CAM heeft de Zeilraad bevestiging of verbetering van die uitspraak verzocht. Bij besluiten van 31 juli 2009 heeft de Zeilraad geoordeeld dat het gebruik van een GPS aan boord van hun Vrijheid door X en Y tijdens het Nederlandse Kampioenschap Vrijheid 2008 niet was toegestaan. De Zeilraad heeft X en Y uitgesloten van de met een GPS gevaren wedstrijden in de Vrijheid Klasse en Deelnemer A  uitgeroepen tot de winnaar van het Nederlandse Kampioenschap Vrijheid 2008. X en Y beginnen een procedure en worden door de rechtbank in het ongelijk gesteld. Vervolgens gaan ze naar het gerechtshof

Beoordeling
De X en Y voeren een aantal argumenten aan om het gerechtshof te overtuigen:
1.         Het besluit van de Reglementencommissie van 19 december 2008 moet vernietigd worden want de Reglementencommissie is geen orgaan van de het Watersportverbond.
Het gerechtshof geeft daar geen antwoord op omdat het het gerechtshof van mening is dat er geen sprake is van een besluit. Het gerechtshof overweegt  dat de brief van 19 december 2008 is, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, niet aan te merken als een besluit, waarvan – in het geval dat het door een orgaan van de rechtspersoon is gegeven – op grond van artikel 2:15 BW vernietiging kan worden gevorderd. De brief bevat immers geen op een rechtsgevolg gericht besluit. In de desbetreffende brief geeft de Reglementencommissie slechts aan dat en waarom zij van oordeel is dat de aanwezigheid van een GPS tijdens wedstrijden niet geoorloofd is, maar de brief beoogt geen rechtsgevolg in het leven te roepen en is mitsdien niet een besluit in de zin van artikel 2:15 BW.

2.         De besluiten van het protestcomité CAM van 8 april 2009 (tot heropening van de klacht) en 19 mei 2009 (tot opnieuw afwijzen van de klacht) moet worden vernietigd wegens strijd met artikelen 2:15 en/of 2:8 BW.
Ook dat argument veegt het gerechtshof van tafel. [appellanten]voeren ten onrechte aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de mogelijkheid vernietiging van die besluiten te vorderen is vervallen omdat de daarvoor in artikel 2:15 BW gestelde termijn van een jaar was verstreken toen [appellanten]met de inleidende dagvaarding in deze procedure vernietiging vorderden. Het recht vernietiging te vorderen was toen vervallen op grond van het bepaalde in artikel 2:15 lid 5 BW.

3.         De Zeilraad heeft in het besluit van 31 juli 2009 in redelijkheid niet tot hat besluit kunnen komen dat een GPS systeem niet was toegestaan.
Volgens X en Y heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zij de onderhavige besluiten slechts marginaal kon toetsen, dat daarom beoordeeld moet worden of de Zeilraad bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de besluiten heeft kunnen komen en dat zulks het geval is nu over de vraag of tijdens het Nederlands Kampioenschap Vrijheid 2008 het hebben van een GPS aan boord blijkbaar verschillend kan worden gedacht. Dat er over die vraag verschillend kan worden gedacht blijkt volgens de rechtbank niet alleen uit het partijdebat maar ook uit het feit dat het protestcomité CAM en de Zeilraad daarover verschillend oordeelden. X en Y stellen dat de onderhavige uitspraken van de Zeilraad onjuist waren omdat het aan boord hebben van een GPS was toegestaan en bij hen in ieder geval het vertrouwen was gewekt dat het aan boord hebben van een GPS niet verboden was. Pas na het Nederlands Kampioenschap Vrijheid 2008 is een discussie ontstaan over het gebruik van een GPS en zijn de Klassenvoorschriften in 2009 op dit punt gewijzigd, met dien verstande dat een GPS aan boord niet meer is toegestaan. De ten tijde van het Nederlands Kampioenschap Vrijheid 2008 geldende Klassenvoorschriften (2006) kenden een dergelijk verbod niet.
Het gerechtshof gaat vervolgens in op de vraag of die stellingen juist zijn en komt tot de conclusie dat dat niet het geval is. Zo staat er in de in 2008 van toepassing zijnde Klassenvoorschriften bepaalt: “Wat niet expliciet is toegestaan in deze voorschriften is verboden”. In de Klassen-voorschriften is niet bepaald dat het gebruik van elektronische apparatuur toegelaten is. Volgens het hof heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat zij de onderhavige besluiten slechts marginaal kon toetsen. Die marginale toetsing is naar het oordeel van het hof op goede gronden in het nadeel van X en Y uitgevallen. Uit het vooroverwogene volgt dat de besluiten van de Zeilraad inhoudelijk juist zijn, dat bij X en Y niet het vertrouwen is gewekt en dat het hun wel was toegestaan een GPS aan boord te hebben. Ook het feit dat X en Y jarenlang zonder bezwaar van hun tegenstanders en de wedstrijdleiding een GPS hebben kunnen gebruiken, kan hen niet in het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gesteld dat zulks was toegestaan. Met het niet vernietigen van de gewraakte besluiten heeft de rechtbank ook niet gehandeld in strijd met met het “nulla poena sine lege” beginsel, zoals X en Y hebben gesteld. X en Y overtraden immers het verbod een GPS aan boord te hebben.

4.         Doordat Van der Schilden zowel voorzitter was van de Reglementencommissie en de brief van 19 december 2008 heeft ondertekend als voorzitter van de Zeilraad die de onderhavige besluiten heeft genomen, hebben wij geen eerlijk proces gehad en dat is in strijd met artikel 6 EVRM.

Ook met dat standpunt is het hof het niet mee eens. De Zeilraad bestond, naar Van der Schilden ook tijdens de pleidooien in hoger beroep heeft bevestigd en X en Y niet hebben tegengesproken, uit een aantal leden die ook op Olympisch niveau als “international judge” functioneren, gelet op de statuur van de andere leden had Van der Schilden zijn mening niet kunnen doordrukken indien de andere leden het niet met hem eens waren, deelname van Van der Schilden aan zowel Reglementencommissie als Zeilraad is niet in strijd met de interne regels ter zake, X en Y zijn in de gelegenheid geweest hun visie op het geschil in de procedure bij de Zeilraad naar voren te brengen en de Zeilraad heeft die visie ook bij zijn beoordeling betrokken en afdoende gemotiveerd waarom zij tot een ander oordeel is gekomen dan het protestcomité CAM.

Oordeel
Grieven falen en leiden niet tot vernietiging van het bestreden vonnis.

vrijdag 18 oktober 2013

Wit vest met rode baan maakt geen inbreuk op geldige Ajax merken

Een verslag van de rechtzaak in eerste aanleg is HIER te vinden op Solv.nl

Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 15-10- 2013 (AJAX tegen Ambulante handelaar)

Ajax is houdster van een Beneluxmerk  bestaande uit een rechthoekig rood vlak onder nummer 0600269 met aan weerszijden in de volle lengte van het rode vlak een smaller rechthoekig wit vlak als volgt:








Ajax is voorts houdster van een Beneluxmerk onder nummer 0600270 bestaande uit de afbeelding van een wit shirt waarop van boven naar beneden een brede rode baan loopt, als volgt:













X heeft een onderneming die zich richt op de groothandel- en de ambulante verkoop van voetbal- en Amsterdam souvenirs. De feitelijke verkoop vindt sinds 1987 plaats vanaf een kar, eerst bij het oude Ajax­ stadion en het Olympisch stadion. Sinds 1996 heeft hij een kar op een vaste plek bij de Amsterdam Arena aan de Arena Boulevard. X verkoopt onder andere producten en kleding met de tekst "pride of Mokum" en "'Amsterdam", alsmede zogenaamde
merchandise artikelen afkomstig van Ajax (die met toestemming van Ajax in het verkeer zijn gebracht). X verkoopt ook onderstaand vest.














Geen inbreuk merkrecht Ajax
Ajax wil de verkoop met een beroep op haar merkrechten verbieden. De rechtbank stelt Ajax in het ongelijk en ook bij het gerechtshof vangt Ajax bot. Anders dan de rechtbank in haar vonnis van 29 juni 2011 is het hof van oordeel dat de door Ajax ingeschreven rood­ wit beeldmerken rechtsgeldig zijn. Het gaat hier- zoals Ajax terecht aanvoert - immers niet om abstracte kleurcombinatiemerken maar om de kleuren rood en wit aangebracht in een concrete grafische voorstelling waardoor aan de eisen van artikel 2.1 lid 1 BVIE is voldaan. Het gerechtshof is echter van mening dat de beschermingsomvang van het ingeschreven merk beperkt is tot hetgeen is ingeschreven. Dat wil zeggen: ingeschreven is een wit T-shirt met een rode baan. Het vest is echter anders en stemt te weinig overeen om te concluderen dat er inbreuk op het merkrecht van Ajax wordt gemaakt.

Onrechtmatige daad?
Ajax is tevens van mening dat het vest zodanige verwarringwekkende gelijkenis vertoont met de merchandising producten van Ajax dat het op de markt brengen daarvan, mede gelet op de omstandigheden waaronder dit plaatsvindt, als onrechtmatig jegens Ajax moet worden beschouwd. Ook daar is het rechtshof het niet mee eens.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat Ajax het gebruik van een breed rood vlak op een wit kledingstuk niet kan monopoliseren en dat het een derde dan ook in beginsel niet verboden is witte vesten te verkopen met daarop onder meer een brede rode baan, ook indien daardoor een verband wordt gelegd met (de clubkleuren van) Ajax. Hetzelfde geldt voor de drie (Andreas)kruizen en de aanduiding Pride of Mokum die op het kledingstuk zijn aangebracht, te meer nu deze versierselen, zeker door het algemene publiek en in combinatie met de in grote letters op de voorzijde van het vest aangebrachte naam van de stad, in de eerste plaats geassocieerd zullen worden met (het logo/wapenschild van) de stad Amsterdam.
Ajax heeft met betrekking tot de door het uiterlijk van het vest gewekte associatie met Ajax en haar (officiële) merchandising producten ook gewezen op de in een gekantelde vierhoek  geplaatste hoofdletter A (waardoor een verband zou worden gelegd met Aegon, de hoofdsponsor van Ajax) maar ook daarmee vertoont het uiterlijk van het vest niet een zodanig verwarringwekkende gelijkenis met de producten van Ajax dat, in verband met een te duchten misleiding van het publiek, de verkoop van het vest als ongeoorloofd moet worden beschouwd.
In dit verband merkt het hof op dat het enkele voor commerciële doeleinden als de onderhavige aanhaken bij de populariteit van een voetbalclub niet als ontoelaatbaar kan worden beschouwd en dat dit (in beginsel) niet anders is indien die voetbalclub ook zelf zijn populariteit uitbaat door (via licentiehouders) merchandising artikelen op de markt te brengen. Voorts verdient opmerking dat niet gebleken is dat Ajax, die op haar eigen vesten wijst, (eerder) een qua uiterlijk sterk gelijkend vest op de markt brengt of heeft gebracht, zodat in zoverre niet van (slaafse) nabootsing kan worden gesproken.
Weliswaar kan het nabootsen van (de combinatie van) onderscheidingsmiddelen/uiterlijke kenmerken van de producten van een concurrent onder omstandigheden onrechtmatig zijn, doch het hof is van oordeel dat X met het onderhavige vest voldoende afstand houdt en dat van een relevante, jegens Ajax onrechtmatige, misleiding van het in originele Ajax-souvenirs geïnteresseerde publiek niet kan worden gesproken. X wijst er in dit verband terecht op dat op het vest de bij uitstek onderscheidende vermelding van de naam Ajax en het hoofd van de mythologische held Ajax ontbreken. Dat op het etiket "fansport, fanwear for fans" en op het prijskaartje (in kleinere letters en zonder uitdrukkelijke verwijzing naar Ajax) official licensed products" wordt vermeld en dat X het vest mede voor, tijdens en na Ajaxwedstrijden op een buiten de Amsterdam Arena geplaatste kar verkoopt waarop hij ook Ajax merchandising producten te koop  aanbiedt is onvoldoende om hierover anders te oordelen.
Het hof acht het dan in het licht van de verschillen tussen het onderhavige vest en de door Ajax zelf op de markt gebrachte artikelen redelijkerwijs uitgesloten dat sprake is van een serieuze bedreiging van het bedrijfsdebiet van Ajax; het betreft immers een souvenir dat met de daarop aangebrachte versierselen vooral naar de stad Amsterdam verwijst en waarvan niet verwacht kan worden dat dit degenen die er op uit zijn om een aandenken aan Ajax te verwerven in verwarring zal brengen. In het licht hiervan valt evenmin in redelijkheid te verwachten dat Ajax, zoals zij stelt, van de verkoop van het hier bedoelde vest reputatieschade zal ondervinden. 

maandag 14 oktober 2013

Hoger beroep: Kantine toch geen middenstandsbedrijfsruimte

Op deze site is eerder verslag gedaan van de uitspraak van de kantonrechter in deze zaak Zie het bericht: "Sportkantine is middenstandsbedrijfsruimteex. Artikel 7:290 BW"

In het hoger beroep van deze zaak oordeelt het gerechtshof anders

Het gerechtshof is het namelijk niet eens met de kantonrechter en is van oordeel dat er geen sprake is van een "voor het publiek toegankelijke ruimte" . Het gerechtshof overweegt dat de oorspronkelijke eiser aanvoert dat de leden van Alliance ook bezoekende teams, ouders, grootouders en geïnteresseerden in de sportieve verrichtingen van Alliance gebruik maken van de kantine. Deze omstandigheid was voor de kantonrechter grond om te oordelen dat het publiek waarvoor de kantine toegankelijk is, voldoende breed is om de kantine te beschouwen als voor het publiek toegankelijk in de zin van artikel 7:290 BW. Het hof deelt dit oordeel niet. Bezoekende teams, ouders en grootouders zijn gasten of introducé(e)s van teams of individuele leden van de vereniging. Zij hebben met die leden een rechtstreekse connectie en zijn niet te beschouwen als onderdeel van een meer algemeen “publiek”. Voorts is niet gebleken dat de groep van geïnteresseerden in de sportieve verrichtingen van Alliance zo is samengesteld dat niet meer kan worden gesproken van een connectie met individuele leden of teams en dus niet meer van gasten of introducé(e)s. In zoverre heeft zich dus geen situatie voorgedaan die afweek van het schriftelijk overeengekomene. Gevolg: geen beroep op huurbescherming ex artikel 7:290 BW.

Volledige uitspraak HIER

Ongeval op bowlingbaan: geen gebrekkige zaak, wel aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad


“Het Sportcentrum” exploiteert in haar gebouw, gelegen te Burgh-Haamstede, onder meer een bowlingbaan. Op maandag 10 november 2008, omstreeks 16.00 uur, kwamen het slachtoffer met haar familie daar bowlen. Zij hadden daartoe twee banen naast elkaar – de banen 3 en 4 – bij het Sportcentrum gereserveerd. Het Sportcentrum waarschuwt in haar gebouw door middel van een bordje voor gladheid van de bowlingbanen. het slachtoffer – een tamelijk ervaren bowlster – is als eerste van de groep op de linkerbaan gaan gooien. Zij is toen gevallen en heeft daarbij haar rechterenkel gebroken. Het slachtoffer vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het Sportcentrum veroordeelt tot vergoeding van de door haar als gevolg van het voorval De bowlingbaan is volgens eiseres aansprakelijk omdat de baan gebrekkig was in de zin van artikel 6:174 BW en subsidiair dat het Sportcentrum onrechtmatig artikel 6:162 BW heeft gehandeld.

Geschil
Stelling eiseres
Aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW
Het slachtoffer stelt dat zij tijdens de aanloop voor haar eerste worp voelde dat ze uitgleed, vervolgens achterover viel en tegen de stootwand tussen de banen terecht kwam. Na haar val zag ze dat er een plas olie op het aanloopgedeelte van de bowlingbaan (hierna te noemen: de approach) lag, nog voor de zgn. approachlijn, die de approach van de baan zelf scheidt en ook op de baan zelf. Ze stelt dat zij door die olie op de approach en/of op de approachlijn is uitgegleden. Ze hoefde op die plek (op de approach(-lijn)) geen olie te verwachten. Door de olie is een aan het Sportcentrum toe te rekenen gevaarlijke situatie ontstaan. het slachtoffer stelt uitdrukkelijk niet pas te zijn gevallen nadat zij met één voet de approachlijn was gepasseerd. Medewerkers van het Sportcentrum zijn direct na de val op de aanwezigheid van olie aangesproken, maar zij zijn niet dicht bij de baan gaan kijken.
Het slachtoffer stelt ter verdere onderbouwing nog dat de door het Sportcentrum gehanteerde wijze van oliën, zoals die door de getuigen van het Sportcentrum is toegelicht (namelijk met een plantenspuit) geen enkele zekerheid biedt dat er geen olie terecht komt op of voor de approachlijn, omdat al vanaf 5 centimeter voorbij de approachlijn wordt geolied. Daarnaast stelt zij dat oliën vanaf 5 centimeter voorbij de approachlijn op zich al gevaar oplevert; al bij een kleine overschrijding van de approachlijn is het risico van uitglijden groot.

Verweer Sportcentrum
Aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW
Het Sportcentrum voert verweer. Zij stelt dat het slachtoffer is gevallen doordat zij bij haar aanloop over de approachlijn is gestapt en op de baan zelf is uitgegleden. Het Sportcentrum baseert dat op een mededeling van het slachtoffer zelf aan een medewerker van het Sportcentrum, direct na de val. Om speltechnische redenen en ter voorkoming van slijtage wordt de baan regelmatig geolied. Dat oliën gebeurt handmatig: met een door de fabrikant van de (speciale) olie geleverde sproeier wordt een (vaste) hoeveelheid olie aan het begin van de baan aangebracht die vervolgens naar achteren wordt uitgetrokken. De baan is dus glad; betreden van de baan is dan ook niet toegestaan. Spelers worden ook voor gladheid van de baan gewaarschuwd (er hangt een bordje). In de aansprakelijkheidsstelling en ook in ander correspondentie heeft het slachtoffer zelf steeds gezegd dat het ging om olie dan wel een vetvlek “op de bowlingbaan” (dus kennelijk: op de baan zelf).
Het Sportcentrum betwist dat er een olieplas op de approach, om en nabij de approachlijn, heeft gelegen. De verklaringen van de in voorlopig getuigenverhoor aan de zijde van het slachtoffer gehoorde getuigen (uitsluitend familieleden, wier verklaringen met terughoudendheid moeten worden bezien) overtuigen niet en bewijzen niet hetgeenhet slachtoffer stelt.
Nu de bowlingbaan niet ondeugdelijk was, is er geen sprake van aansprakelijkheid van het Sportcentrum op grond van art. 6:174 BW.

Aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW
Ten aanzien van de gestelde aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW wijst het Sportcentrum er op dat in een sport- en spelsituatie (waarvan hier sprake was) de zorgvuldigheidsnormen lichter zijn dan in het gewone maatschappelijke verkeer. Gelet op de zorgvuldige wijze van oliën, het feit dat er niet eerder op de vijf dagen daarvoor geoliede baan ongeregeldheden waren geweest, dat er geen olieplas lag, dat er voor gladheid van de baan was gewaarschuwd en dat[eiseres], wetende dat dat niet was toegestaan, toch over de appraochlijn is gestapt, is het Sportcentrum voor de val en de gevolgen daarvan niet aansprakelijk.

Eigen schuld
Mocht aansprakelijkheid van het Sportcentrum worden vastgesteld, dan doet zij een beroep op eigen schuld aan de zijde van[eiseres]. Het slachtoffer heeft niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen; de eventuele fouten van het Sportcentrum vallen daarbij in het niet.
Het Sportcentrum betwist de gestelde schade. Zij neemt wel aan dat er enige schade is. Zij betwist dat de schadeomvang nog niet zou kunnen worden vastgesteld; verwijzing naar een schadestaatprocedure is niet nodig.

Beoordeling geschil
Aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW?
Het slachtoffer baseert de aansprakelijkheid van het Sportcentrum primair op de artt. 6:174 jº 6:181 BW: zij stelt dat de bowlingbaan niet voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld en dat het Sportcentrum, die in de uitoefening van haar bedrijf van deze aldus ondeugdelijke opstal gebruik maakte, aansprakelijk is, nu met de val vanhet slachtoffer zich het daardoor ontstane gevaar heeft gerealiseerd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat in dit geval art. 6:174 BW niet van toepassing is. Indien juist is hetgeen het slachtoffer stelt, namelijk dat er voor en op de approachlijn van de bowlingbaan olie lag, dan maakt dat de (approach van de) bowlingbaan nog niet tot een gebrekkige opstal. Daarvoor is noodzakelijk dat de vloer op zichzelf niet voldeed aan de daaraan in de gegeven omstandigheden te stellen veiligheidseisen. De gestelde oorzaak van de door het slachtoffer genoemde gladheid is echter gelegen in de (tijdelijke) aanwezigheid op de approach van olie, die daar niet thuishoort; de gladheid lag dus niet in gebrekkige eigenschappen van de approach zelf. Dat de approach op zichzelf – in schone toestand – glad was en daardoor niet geschikt als aanloopvloer voor een bowlingbaan, is door het slachtoffer niet gesteld en is evenmin gebleken.

Aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW?
Subsidiair beroept het slachtoffer zich op art. 6:162 BW: zij stelt dat het Sportcentrum onzorgvuldig heeft gehandeld doordat zij zodanig de baan had geolied dat olie op de approach en op de approachlijn was terechtgekomen dan wel doordat zij onvoldoende controle op de (conditie van de) baan heeft uitgeoefend, waardoor er olie op de approach en op de approachlijn kon liggen, en zij als gevolg van die olie – die zij niet hoefde te verwachten – ten val is gekomen.

Sport en Spel?
Het Sportcentrum verweert zich hiertegen allereerst met de stelling dat in dit geval – nu sprake was van een sport- en spelsituatie – een andere, lichtere, zorgvuldigheidsnorm toepasselijk is dan in het gewone maatschappelijke verkeer.
Die stelling is volgens de rechtbank in deze context onjuist. Wanneer mensen deelnemen aan sport of spel, dan begeven zij zich doorgaans in een situatie, waarin zij door eigen gedrag of door dat van medespelers sneller dan in het gewone maatschappelijke leven schade oplopen; voor die schade zal niet op dezelfde wijze als wanneer die schade in het gewone maatschappelijke leven was opgelopen, de veroorzaker ervan aansprakelijk kunnen worden gesteld. Die regel geldt echter niet voor een bedrijf als het Sportcentrum, dat bedrijfsmatig en tegen betaling een accommodatie ter beschikking stelt waarin mensen een spel – in dit geval: bowling – kunnen spelen. In een dergelijke situatie mogen mensen die gebruik maken van die accommodatie er juist op rekenen dat hetgeen hen wordt geboden met minimaal de in het gewone maatschappelijke verkeer vereiste zorgvuldigheid wordt onderhouden en gecontroleerd. Er is geen enkele reden waarom van het Sportcentrum een verminderde mate van zorgvuldigheid zouden mogen worden geëist. Het verweer wordt verworpen.

Geen aansprakelijkheid door waarschuwingsbordjes?
Dan stelt het Sportcentrum dat zij niet aansprakelijk is, omdat zij voor gladheid heeft gewaarschuwd. Ook dit verweer gaat niet op. Het waarschuwingsbordje bevat (zo blijkt uit een bij de conclusie van antwoord gevoegde foto), voor zover hier van belang, de tekst : “Gelieve niet op de banen te lopen, deze zijn erg glad”. Aldus is duidelijk dat deze waarschuwing geldt voor de bowlingbaan zelf, en niet voor de approach (die immers juist bedoeld is om voor de aanloop, dus om op te lopen). Het slachtoffer hoefde deze waarschuwing dan ook niet op te vatten als een waarschuwing voor gladheid van de approach en/of de approachlijn; de waarschuwing kan dan ook niet met succes worden ingeroepen ter afwering van een aansprakelijkheidsstelling, gebaseerd op gladheid van de approach en/of de approachlijn.
Wanneer vast staat dat er olie op de approach en/of op de approachlijn aanwezig was, is het Sportcentrum, als iemand daardoor ten val komt, naar het oordeel van de rechtbank voor de gevolgen van die val aansprakelijk. Immers, de van het Sportcentrum te verwachten zorgvuldigheid houdt in elk geval in dat zij er voor zorg draagt dat de approach van een bowlingbaan – bedoeld om met een bal in de hand een aanloop te nemen – voldoende veilig is en dat daarop derhalve geen stoffen zoals olie aanwezig zijn, die de approach glad (kunnen) maken. Van haar mag worden verwacht dat zij de baan zodanig beheert, dat eventueel op de approach terechtgekomen olie zo snel mogelijk verwijdert. Het Sportcentrum heeft niet aangevoerd dat zij niet in staat zou zijn geweest eventuele olie tijdig op te merken en te verwijderen. Zij stelt slechts dat er geen olie op de approach aanwezig was, en dat het slachtoffer (dus) niet daardoor ten val is gekomen. Dat betekent dat zal moeten worden vastgesteld of er daadwerkelijk olie op de approach en/of de approachlijn lag; komt dat vast te staan, dan is het Sportcentrum voor de gevolgen in beginsel aansprakelijk.

Bewijs olie op de baan
Nu het het slachtoffer is die stelt dat er olie lag, ligt de bewijslast daarvan bij haar.
Zij heeft ten bewijze van haar stelling schriftelijke verklaringen overgelegd en voorts zijn in voorlopig getuigenverhoor een aantal getuigen (de personen die ook een schriftelijke verklaring hadden afgelegd) voorgebracht, die over de gestelde aanwezigheid van olie hebben verklaard. De rechtbank acht de verklaringen betrouwbaar. Met die verklaringen is de aanwezigheid van de olie op en voor de approachlijn naar het oordeel van de rechtbank in beginsel bewezen. De rechtbank acht het dan ook voldoende vaststaan dat er op 10 november 2008 in de middag op de door het slachtoffer bespeelde bowlingbaan voor en op de approachlijn olie lag. Aldus heeft het Sportcentrum jegens het slachtoffer gevaarzettend, en aldus onrechtmatig gehandeld.

Aansprakelijkheid gegeven, maar vrouw zou ook zonder olie gevallen zijn?
Nu het hiervoor vastgestelde, door handelen/nalaten van het Sportcentrum ontstane gevaar zich heeft gerealiseerd – het slachtoffer is gevallen – is het Sportcentrum voor de gevolgen daarvan in beginsel aansprakelijk. Dat is alleen anders indien komt vast te staan dat het slachtoffer ook zonder de aanwezigheid van de olie zou zijn gevallen. En dat is in feite wat het Sportcentrum stelt. Zij stelt immers dat het slachtoffer om een heel andere reden is uitgegleden, namelijk omdat zij over de approachlijn heen is gestapt, aldus op het gladde deel van de baan (waarvoor zij was gewaarschuwd en waar zij niet mocht komen) is terechtgekomen, en (pas) toen is gevallen.
De rechtbank acht de stelling dat het slachtoffer over de lijn is gestapt met hetgeen thans is overgelegd niet bewezen. Het Sportcentrum baseert haar stelling immers uitsluitend op een mededeling van haar medewerkster[naam getuige], die, uitgebreid ondervraagd in het kader van het voorlopig getuigenverhoor, heeft aangegeven dat zij een en ander niet meer weet. Nu geen gespecificeerd nader bewijs op dit punt wordt aangeboden, ziet de rechtbank voorts geen aanleiding het Sportcentrum tot nader bewijs toe te laten.

Oordeel: Sportcentrum aansprakelijk en geen eigen schuld

Het vorenstaande leidt ertoe dat vast staat dat het Sportcentrum jegens het slachtoffer gevaarzettend en aldus onrechtmatig heeft gehandeld, dat het betreffende gevaar zich door de val van het slachtoffer heeft gerealiseerd en dat het Sportcentrum voor de gevolgen van die val aansprakelijk is. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, moet voorts worden geconcludeerd dat er geen sprake is van de door het Sportcentrum gestelde “eigen schuld” aan de zijde van het slachtoffer. 

woensdag 9 oktober 2013

Ongeluk op golfbaan: wel sport en spel, wel onrechtmatig gedrag, geen eigen schuld slachtoffer



De feiten
Op 9 juni 2011 hebben zowel tandarts A als tandarts B – beiden werkzaam als tandarts – deelgenomen aan een golftoernooi. Beide tandartsen spelen speelden in aparte groepen de flight. De golfbaan heeft 18 holes. De flight van tandarts A en de flight van tandarts B zijn elkaar tegengekomen op hole 8, waar tandarts B en zijn flightgenoot over de baan terug liepen naar de afslagplaats van hole 8, omdat zij verkeerd waren gelopen.
Hole 9 is een onoverzichtelijke hole, omdat daarin een tweetal heuvels zitten. Vanaf de afslagplaats van hole 9 is niet de hele baan te overzien. Bij de afslagplaats van hole 9 is een bordje geplaatst met de tekst: “Please wait with your tee-off for the bell to ring 3 times”.
Tandarts A en zijn flightgenoten hebben – nadat zij hebben gewacht tot de flight voor hen de bel drie keer had laten klinken – afgeslagen bij hole 9. Tandarts A heeft afgeslagen vanaf de heren tee-box. Zijn bal ging iets naar rechts en kwam daar tegen een boom aan. Tandarts A kon zijn bal niet zien liggen, maar ging er – mede op basis van de ervaringen op deze hole van zijn flightgenoten – vanuit dat deze vlakbij de boom op de baan zou liggen.
Ondertussen heeft tandarts B ook afgeslagen vanaf de heren tee-box op hole 9. Op het moment dat tandarts B afsloeg op hole 9 zag hij tandarts A en zijn flightgenoten niet. Tandarts B heeft niet gewacht met afslaan op hole 9 tot hij de bel drie keer had horen klinken. Tandarts B heeft geen ‘fore’ geroepen toen hij zijn bal afsloeg. Toen tandarts A op hole 9 naar zijn bal toe liep, is hij in zijn gezicht geraakt door de bal van tandarts B (hierna: het ongeval). Tandarts A heeft oogletsel opgelopen ten gevolge van dit ongeval en wil de schade vergoed hebben van tandarts B.


Oordeel rechtbank
Wel sprake van sport- en spelsituatie
tandarts A stelt zich primair op het standpunt dat tandarts B jegens hem aansprakelijk is vanwege gevaarzetting en dat in het onderhavige geval geen sprake is van een sport- en spelsituatie, zodat de daarvoor geldende ‘verhoogde aansprakelijkheidsdrempel’ niet van toepassing is. Daartoe stelt tandarts A dat tandarts B en hij afzonderlijk deelnamen aan het golftoernooi en voorts dat bij een golftoernooi geen sprake is van de aan een sport inherente snelheid en daardoor in meer of mindere mate geaccepteerde risico’s waaraan de deelnemers zich blootstellen bij het deelnemen aan die sport.
De rechtbank overweegt dat voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een sport- en spelsituatie niet vereist is dat de bij een ongeval betrokkenen rechtstreeks met elkaar aan het wedijveren zijn, noch dat het slachtoffer van het ongeval, wil hij als deelnemer aan het spel kunnen worden beschouwd, ten tijde van het ongeval ook zelf handelingen verrichtte die karakteristiek zijn voor de beoefening van die sport of dat spel (HR 20 februari 2004, LJN:AO1239). Het feit dat tandarts A en tandarts B afzonderlijk deelnamen aan het golftoernooi maakt dus niet dat geen sprake zou kunnen zijn van een sport- en spelsituatie. Tandarts A en tandarts B namen deel aan hetzelfde golftoernooi en moesten naar het oordeel van de rechtbank dan ook over en weer gevaarlijke gedragingen verbonden aan de beoefening van de golfsport van elkaar verwachten. De stelling van tandarts A dat in de golfsport geen sprake is van aan sport inherente snelheid en de daarmee verbonden risico’s kan de rechtbank niet volgen. Tandarts A heeft immers onweersproken gesteld dat bekend is dat een golfbal hard is en met 100 kilometer per uur ‘uit de lucht kan vallen’, zodat dit – tezamen met het feit dat spelers soms misslagen maken – tot ongevallen kan leiden. Tot slot merkt de rechtbank op dat tandarts A zijn standpunt dat sprake is van gevaarzettend handelen van tandarts B baseert op de stelling dat tandarts B belangrijke regels althans etiquette van de golfsport heeft geschonden, hetgeen moeilijk verenigbaar is met de stelling dat geen sprake is van een sport- en spelsituatie. Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dan ook dat in het onderhavige geval sprake is van een sport- en spelsituatie, zodat de daarvoor geldende ‘verhoogde aansprakelijkheidsdrempel’ van toepassing is.

Wel onrechtmatig handelen in een sport-en spelsituatie
Subsidiair voert tandarts A aan dat het handelen van tandarts B de ‘verhoogde aansprakelijkheidsdrempel’ die voor sport- en spelsituaties geldt, overstijgt.
Bij de beoordeling van de vraag of een deelnemer aan een sport- en spelsituatie onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging waardoor aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, geldt als uitgangspunt dat voor het aannemen van onrechtmatigheid zwaardere eisen worden gesteld dan wanneer die gedraging niet in het kader van die sport- of spelsituatie zou hebben plaatsgevonden. Gedragingen die buiten die sport- of spelsituatie onvoorzichtig en daarom onrechtmatig zouden zijn geweest, behoeven binnen die situatie dit karakter niet te hebben omdat de deelnemers aan het spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen, althans slecht gecoördineerde, verkeerd getimede, onvoldoende doordachte handelingen, waartoe het spel uitlokt van elkaar hebben te verwachten. Zo’n gedraging wordt niet onzorgvuldig op de enkele grond dat zij door een ongelukkige samenloop van omstandigheden tot gevolg heeft dat een van de deelnemers ernstig letsel oploopt (HR 19 oktober 1990, LJN: AD1456).
Een gedraging van een deelnemer aan het spel kan niettemin onrechtmatig worden geacht als deze gedraging buiten de regels van het spel, althans buiten de normaal aanvaardbare risico’s van het spel valt en derhalve abnormaal gevaarlijk is, zodat de gedraging door de andere deelnemers aan het spel niet verwacht behoefde te worden. Daarbij geldt dat niet reeds het enkele overtreden van de spelregels, waaronder regels ter bescherming van veiligheid van de spelers, onrechtmatig is. Wel is de overtreding van een spelregel een factor die meeweegt bij de beoordeling van de onrechtmatigheid
(HR 28 juni 1991, LJN: ZC0300).
Tussen partijen is niet in geschil dat tandarts B niet heeft gewacht met afslaan op hole 9 tot hij de bel drie keer had horen klinken en dat hij geen ‘fore’ heeft geroepen toen hij zijn bal afsloeg. Vast staat eveneens dat hole 9 een onoverzichtelijke hole is en dat tandarts B de bal afsloeg naar een gebied dat hij niet kon overzien.
Tandarts B voert aan dat hij en zijn flightgenoot het bordje met de tekst: “Please wait with your tee-off for the bell to ring 3 times” niet hebben opgemerkt en dat hij zich niet heeft gerealiseerd dat de glooiingen in de baan zo groot waren dat je een persoon die op de baan loopt vanaf de afslagplaats niet zou kunnen zien. Voorts voert Tandarts B aan dat hij en zijn flightgenoot conform de golfregels circa vijf minuten hebben gewacht alvorens af te slaan op hole 9. Toen zij de flight voor hen niet meer zagen en deze dus niet meer voor hen op de baan leek te zijn, hebben zij aangenomen dat tandarts A en zijn flightgenoten hole 9 hadden afgerond. Een wachttijd van vijf minuten is in zo’n situatie voldoende, aldus Tandarts B.

Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat tandarts B, door af te slaan zonder dat hij de bel drie keer had horen klinken, een specifiek voor hole 9 geldende regel heeft overtreden die gericht is op het voorkomen van letsel zoals zich dat in het onderhavige geval heeft voorgedaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft tandarts A onweersproken gesteld dat een bel een gebruikelijk communicatiemiddel is om ongevallen als het onderhavige te voorkomen, dat op golfbanen overal ter wereld wordt gebruikt. Ingevolge deze gedragsregel moet worden gewacht tot de bel is geluid, ongeacht de wachttijd. Tandarts B heeft erkend dat hij bekend is met dit communicatiemiddel.
De omstandigheid dat tandarts B het bordje waarop staat dat de bel moet worden afgewacht niet heeft gezien, dient naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen rekening en risico te komen. Weliswaar heeft tandarts B ter zitting in twijfel getrokken of het bordje op de bewuste dag ook aanwezig was, maar voor zover dat als een betwisting moet worden opgemerkt, wordt die als niet onderbouwd verworpen.
Gesteld noch gebleken is voorts dat het bordje niet goed zichtbaar zou zijn vanaf de tee-box. Vast staat dat tandarts A en tandarts B beiden hebben afgeslagen van de heren tee-box bij hole 9. Uit de (schriftelijke) verklaringen van tandarts A en zijn flightgenoten blijkt dat zij het bordje bij de afslagplaats van hole 9 allen hebben gezien en ook uit het expertiserapport dat in opdracht van ABN is opgesteld, volgt dat het bordje duidelijk zichtbaar was. De rechtbank overweegt dat tandarts B wist dat de flight van tandarts A zich voor hem bevond. Zij waren elkaar immers nog tegengekomen op hole 8. Uit de stelling van tandarts B dat hij conform de golfregels vijf minuten heeft gewacht met afslaan op hole 9, kan ook worden afgeleid dat hij incalculeerde dat de flight van tandarts A zich mogelijk nog op de baan bevond. Volgens tandarts B heeft hij door inachtneming van deze vijfminutenregel een voldoende veiligheidsmaatregel getroffen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vijfminutenregel waar tandarts B naar verwijst, een interpretatie betreft van de regel dat je vijf minuten naar je bal mag zoeken. De rechtbank is van oordeel dat hieruit echter niet zonder meer kan worden afgeleid dat vijf minuten wachten met afslaan wanneer je je voorgangers niet ziet op de baan, een afdoende veiligheidsmaatregel is. Dat geldt te meer in het onderhavige geval, waarin de aanwezigheid van het bordje en de bel benadrukken dat sprake is van een onoverzichtelijke hole. Die regel bewerkstelligt niet dat voorgangers vanaf de tee-box nooit langer dan vijf minuten uit het zicht zouden zijn. De omstandigheid dat tandarts B vijf minuten heeft gewacht met afslaan kan in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als een afdoende vervangende veiligheidsmaatregel worden aangemerkt voor het wachten met afslaan tot de bel drie keer had geklonken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat tandarts B de in de golfsport geldende veiligheidsnormen heeft geschonden en daarmee het risico heeft genomen dat zijn bal een andere golfer zou raken. De stelling van tandarts B dat hij zich niet bewust was van het gevaar van zijn afslag doet daar, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, niet aan af. Het handelen van tandarts B valt buiten de regels van de golfsport – waarin de deelnemers zelf verantwoordelijk zijn voor het naleven van de (veiligheids)regels – en daarmee buiten de normaal aanvaardbare risico’s van het spel. Zoals onweersproken door tandarts A gesteld, is het, anders dan bijvoorbeeld in de voetbalsport, in de golfsport ongebruikelijk en niet vooraf (impliciet) door de deelnemers geaccepteerd dat veiligheidsregels zullen worden overtreden. Tandarts A behoefde deze onzorgvuldige gedraging van tandarts B en het onnodige gevaar dat dientengevolge ontstond in het onderhavige geval dan ook niet te verwachten. Omdat tandarts A en zijn flightgenoten de bel nog niet hadden laten klinken, mocht tandarts A zich veilig wanen toen hij op hole 9 naar zijn bal toe liep. De rechtbank concludeert dat het handelen van tandarts B de ‘verhoogde aansprakelijkheidsdrempel’ heeft overschreden en daarmee onrechtmatig moet worden geacht jegens tandarts A.

Geen eigen schuld
De rechtbank is van oordeel dat tandarts B – in het licht van de gemotiveerde betwisting door tandarts A – onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat tandarts A in strijd heeft gehandeld met de etiquetteregel omtrent de handelwijze bij een verloren bal. Niet vast is komen te staan dat tandarts A vijf minuten of langer naar zijn bal heeft gezocht, zodat niet gebleken is van een reden om de flight van tandarts B voor te laten gaan. De rechtbank overweegt dat in het midden kan blijven of tandarts A of een van zijn flightgenoten een tas op de fairway heeft geplaatst om de flight achter hen te waarschuwen dat zij nog aanwezig waren op de baan – zoals door tandarts A wordt gesteld maar door tandarts B wordt weersproken – omdat vast staat dat de fairway vanaf de afslagplaats van hole 9 niet zichtbaar is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de etiquetteregel omtrent de handelwijze bij een verloren bal een beleefdheidsregel is, die bedoeld is om een vlot spelverloop te bevorderen en geen veiligheidsregel. Tandarts B heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende onderbouwd hoe een eventuele overtreding van deze regel door tandarts A kan worden aangemerkt als de oorzaak van het ongeval. Het beroep van tandarts B op eigen schuld aan de zijde van tandarts A zal dus worden afgewezen.

Oordeel
De rechtbank is van oordeel dat tandarts B aansprakelijk is voor de door verzoeker geleden schade.

Billijkheidscorrectie ten onrechte niet toegepast op risicoaansprakelijkheid ouders voor watersportongeval

HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3751 

Het hof heeft miskend dat de omstandigheden waaronder het watersportongeval (waarvoor de ouders van de bestuurder ingevolge art. 6:169 BW(NA) aansprakelijk zijn) plaatsvond, kunnen meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade vereist.

Verzoeker tot cassatie heeft ernstig letsel opgelopen doordat hij is overvaren door een waterscooter, terwijl hij aan het snorkelen was in de Jan Thiel Baai op Curaçao. Bestuurder van de waterscooter was een toen 13-jarige jongen. Verzoeker houdt in dit geding onder meer de ouders van de jongen (en tevens diens oom, die de waterscooter had uitgeleend) aansprakelijk voor de schade.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelde dat de jongen onrechtmatig had gehandeld door zijn snelheid niet te verminderen toen hij de (veel door duikers en snorkelaars bezwommen) Jan Thiel baai naderde. Ingevolge art. 6:169 BW(NA) achtte het hof de ouders hiervoor (risico)aansprakelijk.
Het hof honoreerde echter het beroep van de ouders op eigen schuld van verzoeker in de zin van art. 6:101 BW(NA), omdat deze geen duikvlag of –boei of ander herkenningsteken had gebruikt, terwijl de ongevalslocatie geen specifiek zwem- en snorkelgebied was en er ter plaatse vaarverkeer voorkwam. Tegen deze achtergrond verminderde het hof de aansprakelijkheid van de ouders tot 50 procent.
In cassatie klaagt verzoeker met succes over de door het hof aangenomen eigen schuld. Weliswaar heeft het hof op zichzelf kunnen oordelen dat van een snorkelaar mag worden verwacht dat hij voor zijn eigen veiligheid zijn zichtbaarheid vergroot door het gebruik van een herkenningsteken (rov. 3.5), maar het hof had in dit verband nog aandacht moeten besteden aan de billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 BW(NA):
“3.6 (…) Het hof heeft miskend dat de vastgestelde omstandigheden – waaronder de ernst van de gevaarzetting door de waterscooter, de waarschijnlijkheid dat ter plaatse zwemmers, snorkelaars en duikers zouden worden aangetroffen, hun bijzondere kwetsbaarheid ten opzichte van de waterscooter, de betrekkelijk eenvoudige wijze waarop de bestuurder van de waterscooter dat gevaar had kunnen voorkomen en de ernstige gevolgen die het ongeval voor [verzoeker] heeft gehad – kunnen meebrengen dat de billijkheid vereist dat een andere verdeling van de schade plaatsvindt dan in evenredigheid met de mate waarin de aan [verzoeker] respectievelijk de zoon toe te rekenen omstandigheden daartoe hebben bijgedragen.”

Advocaat-Generaal Wuisman achtte ’s hofs oordeel omtrent de eigen schuld van verzoeker, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, niet onjuist of onbegrijpelijk, mede in het licht van de aard van de (risico)aansprakelijkheid van de ouders, die volgens hem tot “terughoudendheid” noopte (conclusie, sub 3.11).
Opvallend is dat de Hoge Raad door dit feitelijke karakter van de zaak heen breekt en casseert (vgl. recent, eveneens in een overzeese zaak, CB 2013-128). Na terugverwijzing is het aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie om alsnog te oordelen over een eventuele (opwaartse) billijkheidscorrectie. Daartoe geeft de Hoge Raad bij deze alvast een duidelijke voorzet.

Door Kasper Jansen, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn (Cassatieblog.nl)


donderdag 3 oktober 2013

Blokker-jurk maakt inbreuk op auteursrecht ontwerper Bavaria-jurk


SuperTrash is een modelabel dat vlak voor het WK voetbal in 2010 een oranje jurkje, de "Dutchy Dress" beter bekend als de Bavaria jurk, op de markt heeft gebracht. Zie onderstaande afbeelding.










Blokker heeft gedurende de periode van 5 mei 2012 tot 17 juni 2012 (tot het moment dat het

Nederlands elftal werd uitgeschakeld in het EK Voetbal 2012) een eigen oranje jurk/tuniek op de markt gebracht. Zie onderstaande afbeelding.














SuperTrash begint een juridische procedure tegen Blokker waarin SuperTrash schadevergoeding vordert en een verbod tot het verder verhandelen van de Blokker jurk.

Blokker bestrijdt dat de SuperTrash-jurk auteursrechtelijke bescherming toekomt. Volgens Blokker heeft de SuperTrash-jurk geen eigen oorspronkelijk karakter of een persoonlijk stempel van de maker en is geen sprake van een eigen intellectuele schepping van de maker omdat de door SuperTrash genoemde verschillende ontwerpkeuzes eind 2009 ook al te zien waren in diverse oudere jurken. Blokker wijst daarbij op de hieronder afgebeelde topjes/jurken en vlechten.



















De rechtbank is van oordeel dat de SuperTrash-jurk een auteursrechtelijk beschermd werk is, omdat in de jurk een combinatie van elementen is aan te wijzen die wordt aangemerkt als het resultaat van creatieve keuzes. De combinatie van de volgende elementen geeft blijk van creatieve keuzes: de snit van de SuperTrash-jurk bestaande uit een koker voor het rokdeel van de jurk en een licht daaroverheen bloezend mouwloos bovendeel met bustenaad, watervalhals, waardoor een aansluitend en getailleerd silhouet ontstaat en de ceintuur bestaande uit een koord waarbij rode, witte en blauwe strengen in elkaar gedraaid zijn. De combinatie van elementen is als zodanig niet terug te vinden in de door Blokker overgelegde voorbeelden uit het vormgevingserfgoed. Niet valt in te zien dat het hier gaat om elementen die noodzakelijk zijn voor het bereiken van een technisch effect. Deze combinatie van elementen geeft blijk van creatieve keuzes die gemaakt zijn bij het vormgeven van de jurk en kunnen wat de vorm betreft niet banaal of triviaal worden genoemd. De watervalhals, de breedte van de schouderbanden, de afwezigheid van mouwen, de lengte van de jurk, de kleur oranje, het gebruik van stretchstof en de toevoeging van een ceintuur zijn weliswaar op zichzelf bezien geen creatieve elementen, omdat deze elementen voordat de SuperTrash-jurk werd ontworpen ook al werden toegepast in dameskleding. De combinatie van de gekozen elementen leidt echter tot een vorm die en een totaalbeeld dat afwijkt van wat, blijkens het overgelegde vormgevingserfgoed, eind 2009 reeds bekend was en deze combinatie van elementen geeft blijk van de vrije creatieve keuzes die gemaakt zijn bij het ontwerpen van de SuperTrash- jurk. De rechtbank is daarom van oordeel dat de jurk van Blokker inbreuk maakt op de auteursrechtelijk beschermde jurk van SuperTrash en wijst de vorderingen van SuperTrash toe.
Wanneer de SuperTrash-jurk en de Blokker-jurk met elkaar worden vergeleken, valt op dat het in beide gevallen gaat om een korte, oranje, mouwloze jurk, met brede schouderbanden en een watervalhals, met een snit en van een soort materiaal (stretchstof) waardoor de jurk de contouren van het lichaam volgt. Beide jurken hebben om de taille een (lange) stoffen rood/wit/blauwe ceintuur. De ceintuur is bij beide jurken zo lang dat deze twee maal om het middel kan worden geslagen en vervolgens kan worden gestrikt of geknoopt. Daarmee vertoont de Blokker-jurk dezelfde auteursrechtelijk beschermde trekken die de SuperTrash-jurk tot een auteursrechtelijk beschermd werk maken.

De uitspraak staat HIER