maandag 17 augustus 2015

Enie.nl in kort geding veroordeeld tot betaling van sponsorbijdrage van € 175.000,-- aan Team Corendon



De feiten
Pro Skating exploiteert een professionele schaatsploeg, onder de naam Team Corendon. Team Corendon bestaat uit een aantal (schaats)trainers en schaatsers (mannen en vrouwen). De schaatsers nemen, indien daarvoor gekwalificeerd, deel aan nationale schaatswedstrijden, zoals Nederlandse kampioenschappen (NK), en aan internationale schaatswedstrijden, zoals Wereldkampioenschappen (WK), wedstrijden in het kader van de World Cup (WC) en, in een Olympisch jaar, de Olympische Spelen (OS). Hoofdsponsor van Team Corendon is luchtvaartmaatschappij Corendon (hierna verder te noemen: Corendon).
Enie.nl is een onderneming die zich toelegt op de verkoop en installatie van zonnepanelen.
Op 28 oktober 2014 hebben Pro Skating en Enie.nl voor het schaatsseizoen 2014/2015 (1 oktober 2014 tot en met 30 april 2015) een co-sponsorovereenkomst gesloten.
Enie.nl tracht door middel van deze sponsorovereenkomst een orderportefeuille van ongeveer € 250.000,00 binnen te halen. Voor partijen is het duidelijk dat Team Corendon nimmer zonnepanelen (voor/namens) enie.nl zal verkopen. Team Corendon levert enkel leads aan en enie.nl dient vervolgens zelf te trachten hun zonnepanelen te verkopen.
Op 2 februari 2015 heeft Team Corendon de overeengekomen sponsorbijdrage van € 220.000,00 en de hierover verschuldigde omzetbelasting van € 46.200,00, in totaal dus een bedrag van € 266.200,00, gefactureerd aan Enie.nl. Team Corendon heeft Enie.nl verzocht de factuur uiterlijk 24 februari 2015 te voldoen, door overmaking van het factuurbedrag op het rekeningnummer van Pro Skating.
Op 21 april 2015 heeft Enie.nl een bedrag van € 75.000,00 voldaan aan Pro Skating. Op 23 april 2015 heeft Enie.nl de over dit bedrag verschuldigde omzetbelasting, een bedrag van € 15.750,00, voldaan aan Pro Skating. Het restant van de factuur, een bedrag van € 175.450 (inclusief omzetbelasting), heeft Enie.nl onbetaald gelaten.

De vordering
Pro Skating vordert dat Enie.nl wordt veroordeeld tot betaling van € 175.450,00.

Oordeel voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling voorop dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is en dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten onderzoeken of de vordering van de eisende partij voldoende aannemelijk is, maar ook - kort gezegd - of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van de partijen mede (als één van de voor toewijsbaarheid in aanmerking te nemen factoren) het restitutierisico zal hebben te betrekken. Indien de gedaagde partij zich ter afwering van de vordering op een tegenvordering beroept, dient bij het onderzoek naar de aannemelijkheid van de vordering van de eisende partij ook de aannemelijkheid van de tegenvordering in aanmerking te worden genomen (zie onder andere Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 augustus 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:5968).
De voorzieningenrechter voegt hier aan toe dat de aard van de procedure in kort geding geen ruimte biedt voor bewijsvoering door middel van het horen van getuigen.
Pro Skating heeft gesteld dat zij vanwege het niet voldoen van het (restant van het) verschuldigde sponsorbedrag in de financiële problemen is geraakt. Pro Skating genereert geen omzet en maakt geen winst. Pro Skating werkt met een exact sluitende begroting, waarbij de inkomsten volledig bestaan uit subsidies en sponsorgelden. Door het niet (volledig) hebben voldaan van de overeengekomen sponsorbijdrage is een gat in de begroting ontstaan, die er onder meer toe heeft geleid dat Pro Skating de door haar verschuldigde belasting niet tijdig heeft kunnen betalen, met als gevolg dat de Belastingdienst tweemaal aan boete heeft opgelegd, aldus Pro Skating. Met deze uiteenzetting heeft Pro Skating naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de door haar verzochte voorziening.
Enie.nl voert tot haar verweer aan dat Pro Skating haar contractuele verplichtingen jegens Enie.nl niet is nagekomen. Daartoe stelt Enie.nl dat Pro Skating in de sponsorovereenkomst aan Enie.nl een omzet van € 250.000,00 heeft gegarandeerd, maar dat Pro Skating deze garantie geen gestand heeft gedaan. Ook op andere punten is Pro Skating tekortgeschoten in de nakoming van contractuele verplichtingen jegens Enie.nl. Als gevolg van al deze tekortkomingen heeft Enie.nl schade geleden, die Enie.nl wenst te verrekenen met de vordering van Pro Skating, aldus Enie.nl. De voorzieningenrechter begrijpt dit verweer aldus dat Enie.nl van mening is dat zij na verrekening niets meer verschuldigd is aan Pro Skating.
Pro Skating bestrijdt dat zij aan Enie.nl een bepaalde omzet heeft gegarandeerd. Uiteraard is het de bedoeling van een sponsorovereenkomst dat de sponsornemer, in dit geval Enie.nl, haar naamsbekendheid en goodwill vergroot en daardoor indirect een hogere omzet hoopt te behalen. De sponsorgever, in dit geval Pro Skating, kan echter niet verantwoordelijk worden gehouden als de werkelijke omzet achterblijft bij de verwachtingen van de sponsornemer. Pro Skating heeft zich slechts verplicht tot het aandragen van zogenoemde "business-to-business leads", waarmee Enie.nl vervolgens aan de slag moest gaan. In zoverre heeft Pro Skating een inspanningsverplichting op zich genomen, waarvan zij zich voldoende heeft gekweten. Ook anderszins is van tekortkomingen in de nakoming van contractuele verplichtingen door Pro Skating jegens Enie.nl geen sprake, aldus Pro Skating.
De voorzieningenrechter overweegt dat voor de beantwoording van de vraag of partijen in de sponsorovereenkomst een omzetgarantie zijn overeengekomen, zoals Enie.nl stelt, het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs uit hun verklaringen en gedragingen hebben mogen begrijpen en afleiden (HR 13 maart 1981, Haviltex, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). In het licht van deze beoordelingsmaatstaf acht de voorzieningenrechter door Enie.nl niet aannemelijk gemaakt dat aan haar door Pro Skating een omzetgarantie is verleend. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de tekst van de sponsorovereenkomst daar niet op wijst. Er is door Enie.nl geen bepaling aangewezen, noch in de sponsorovereenkomst noch in de bijlagen, in het bijzonder bijlage V, waaruit zonder meer kan worden afgeleid dat Pro Skating een omzetgarantie heeft verstrekt. Integendeel, de formulering van bijlage V wijst er veeleer op dat, zoals Pro Skating heeft gesteld, er niet meer is overeengekomen dan een inspanningsverplichting om Enie.nl in contact te brengen met "leads", dat wil zeggen toegang te geven tot het zakelijk netwerk van Pro Skating. Bovendien heeft Enie.nl zelf gesteld dat "de tekst van de overeenkomst een vlag is die de lading niet dekt", waarmee zij uitdrukking geeft aan ook haar opvatting dat de bedoelde garantie in de tekst niet is te vinden. Hierbij heeft te gelden dat partijen professionele partijen zijn en dat zij over de tekst van de sponsorovereenkomst hebben onderhandeld. Voorshands moet derhalve worden aangenomen dat de tekst van de sponsorovereenkomst de bedoeling van partijen weergeeft. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de directeur van Enie.nl ter zitting een uitleg heeft gegeven van bijlage V van de sponsorovereenkomst, die aansluit bij de tekst van bijlage V. Bovendien is daarnaast geen andere toelichting gegeven over de inhoud van en de wijze waarop de omzetgarantie vorm zou moeten krijgen, tegen de achtergrond dat Enie.nl van Pro Skating niet verwachtte dat zij zelf zonnepanelen aan de man zou brengen, zoals zijdens Enie.nl ter zitting is betoogd. Bij zijn oordeel dat van een omzetgarantie geen sprake is, betrekt de voorzieningenrechter voorts dat de sponsorovereenkomst is overeengekomen voor een betrekkelijke korte periode, namelijk zeven maanden. De duur alsmede de aard van de sponsorovereenkomst verdragen zich niet met een, kennelijk in de visie van Enie.nl, in tijd ongeclausuleerde omzetgarantie.
Aan de door Enie.nl in het geding gebracht verklaring van [E] (blijkbaar een medewerker van Team Coredon red.) kent de voorzieningenrechter in het licht van de voorgaande overwegingen minder gewicht toe. Diens verklaring dat hij een omzetgarantie zou hebben toegezegd namens Team Corendon staat op zichzelf tegenover de betwisting van de zijde van Pro Skating. Daarnaast verdraagt de verklaring van [E] zich niet met de door  de algemeen directeur van Enie.nl ter zitting gegeven toelichting over de wijze waarop volgens Enie.nl invulling moest worden gegeven aan de gestelde garantie. Tegen deze achtergrond mist de verklaring van [E] een nadere inkleuring. Bovendien sluit de verklaring van [E] niet uit dat de 'omzetgarantie', zoals [E] die schetst, een inspanningsverplichting betreft, zoals Pro Skating stelt.
De overige door Enie.nl gestelde tekortkomingen aan de zijde van Pro Skating houden onder meer verband met een door Enie.nl gesteld 'volwaardig co-sponsorschap'. Dit co-sponsorschap hield een vergaande exposure van Enie.nl in, waaronder het opnemen van naam en logo op de schaatspakken bij alle belangrijke wedstrijden. Deze verplichting is Pro Skating niet nagekomen, aldus Enie.nl. De voorzieningenrechter verwerpt deze stelling. In bijlage II is duidelijk omschreven dat het logo van Enie.nl alleen wordt vermeld op schaatspakken die worden gebruikt bij een NK, hetgeen door Enie.nl niet voldoende gemotiveerd is betwist.
Een ander door Enie.nl aan het adres van Pro Skating gemaakt verwijt betreft de samenstelling van Team Corendon. De voorzieningenrechter wijst op randnummer 20 in de pleitnota van Enie.nl. Wat hier ook van zij, dat de samenstelling van Team Corendon gaandeweg het schaatsseizoen is gewijzigd en dat er daarom sprake is van een Pro Skating toe te rekenen tekortkoming is onvoldoende met feiten gestaafd.
Een ander verwijt betreft dat Pro Skating in strijd met artikel 5.19 met een ander, in zonne-energieproducten handelend bedrijf een samenwerking zou zijn aangegaan.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan deze stelling nu Enie.nl deze stelling niet heeft onderbouwd, zodat hij niet kan beoordelen of dit verwijt hout snijdt en zo ja, of Pro Skating deze tekortkoming kan worden toegerekend.
Enie.nl verwijt Pro Skating tenslotte, samengevat weergegeven, dat de door Enie.nl gewenste samenwerking met Corendon, de hoofdsponsor van Team Corendon, niet van de grond is gekomen. Op zich is juist dat deze samenwerking niet tot stand is gekomen. Op dit punt kan Pro Skating echter evenmin een toerekenbare tekortkoming worden verweten, nu niet is gesteld dat Pro Skating een verbintenis om deze samenwerking te realiseren op zich heeft genomen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft Enie.nl gebruik mogen maken van het netwerk van Pro Skating, Team Corendon, en hun sponsoren. Langs die weg is Enie.nl ook in contact gekomen met Corendon. Er heeft begin februari 2015 een bijeenkomst plaatsgevonden tussen de algemeen directeur van Enie.nl en (vertegenwoordigers van) Corendon. De voorzieningenrechter wijst op de memo d.d. 12 februari 2015 (productie 5 Enie.nl, alsmede productie 6 bij de brief van 5 juni 2015 van Pro Skating). Omdat Enie.nl haar betalingsverplichtingen jegens Pro Skating niet is nagekomen, heeft Corendon besloten niet (verder) samen te werken met Enie.nl. Deze keuze van Corendon kan niet aan Pro Skating worden tegengeworpen. Weliswaar exploiteert Pro Skating een schaatsteam dat Corendon als hoofdsponsor heeft, maar Pro Skating en Corendon zijn twee van elkaar te onderscheiden ondernemingen.

Op grond van voorgaande overwegingen komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de vordering van Pro Skating voldoende aannemelijk en ook in een eventuele bodemprocedure toewijsbaar is en dat de daartegen door Enie.nl gevoerde verweren geen stand houden. Gelet daarop komt aan de stelling van Enie.nl dat bij toewijzing van de vordering het risico van non-restitutie bestaat, welke stelling overigens door Enie.nl niet specifiek, aan de hand van concrete feiten en omstandigheden, is onderbouwd, geen zodanig gewicht toe dat op grond daarvan de gevraagde voorziening geweigerd zou moeten worden. Ook de afweging van andere belangen van partijen leidt niet tot dat oordeel, al was het maar omdat Enie.nl, los van de ter onderbouwing van de hiervoor reeds verworpen verweren aangevoerde feiten en omstandigheden, geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat de gevraagde voorziening geweigerd moet worden. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de slotsom dat de gevorderde veroordeling van Enie.nl tot betaling van het restant van de factuur, ten bedrage van € 175.450,00, toewijsbaar is.

Adidas sucessfully oposes trademark registration of 1974 World Championship shirt Johan Cruyff



Inter S.a.r.l. registered the following trademark:


According to Adidas the registration of Inter S.a.r.l. is simuler to their earlier trademark CTM 003517588:

The grounds of refusal of Article 8(5) CTMR are only applicable when the following conditions are met:
1.         The signs must be either identical or similar.
The signs are similar (Two stripes versus three stripes)

2.         The opponent's trade mark i.e. the three stripes of Adidas must have a reputation. The reputation must also be prior to the filing of the contested trade mark; it must exist in the territory concerned and for the goods and/or services on which the opposition is based.
Based on survey held in several Member States of the European Union the Opposition Division concludes that there is no doubt that the earlier trade mark, consisting of the three-stripe device applied vertically on the sleeves of an upper garment, has a very high reputation in the European Union in relation to sports clothing. It is clear from the evidence that the earlier trade mark has been subject to long-standing and intensive use and is generally known in the relevant market, where it enjoys a consolidated position among the leading brands, as has been attested by diverse independent sources. In particular, the numerous surveys in various countries of the European Union, the various references in the press and the decisions of national courts all unequivocally show that the mark enjoys a very high degree of recognition among the relevant public.

3.         Encroachment upon reputation: the use of the contested trade mark would take unfair advantage of, or be detrimental to, the distinctive character or the repute of the earlier trade mark.
As seen above, the earlier mark has a reputation and the signs are similar to some extent. In order to establish that a later trade mark will encroach upon the reputation of an earlier mark, it is necessary to demonstrate that, given all the relevant factors, the relevant public will establish a link (or association) between the signs.
Possible relevant factors for the examination of a 'link' include:
•   the degree of similarity between the signs;
•  the nature of the goods and services, including the degree of similarity or dissimilarity between these goods or services, and the relevant public;
•   the strength of the earlier mark's reputation;
•  the degree of the earlier mark's distinctive character, whether inherent or acquired through use;
•  the existence of likelihood of confusion on the part of the public.

The signs have in common the fact that they consist of or feature stripes in relation to an upper garment. As the applicant argues, it must be taken into account that stripes are banal decorative elements in relation to clothing, which in most cases would be unlikely to bring the public to establish a link between signs with such a feature in common.
However, in the present case, the stripes in question are placed in the same position and in the same configuration, namely they are dark stripes running in parallel along the full length or almost the full length of the sleeves of the garments in question.
Furthermore, the fact that the contested mark contains two stripes whereas the earlier mark consists of three stripes does not constitute a significant difference (as might be the case if the difference in the number of stripes were bigger or if one of the marks involved only one stripe and the ether several stripes).
Finally, the very high reputation of the earlier mark is to be taken into account. The stronger the distinctive character of the earlier mark, whether inherent or acquired through the use which has been made of it, the more likely it is that, confronted with a later identical or similar mark, the relevant public will call that earlier mark to mind.

Use of the contested mark will fall under Article 8(5) CTMR when any of the following situations arise:
•   it takes unfair advantage of the distinctive character or the repute of the earlier mark;
•   it is detrimental to the repute of the earlier mark;
•   it is detrimental to the distinctive character of the earlier mark.

The opponent bases its claim on the following:
•          The opponent has invested heavily each year in advertising its products bearing the three-stripe mark.
•          The advertising has been to a great extent based on sponsorship in the field of sports. The image of the earlier mark is therefore closely linked to the world of sport.
•          Given that the trade mark applied for is a sports T-shirt, this image of the earlier mark would be transferred not only to the goods in Class 25 but also to the goods in Classes 14 and 21.
•          The reputation and quality image of the opponent's three-stripe mark could be transferred to the applicant's goods, considering the similarities between the opponent’s mark with a reputation and the contested mark. In consequence, these goods would attract attention purely due to the attractive force of the earlier mark with a reputation and the goodwill accumulated thanks to decades of investment.

Considering the very high reputation of the earlier mark for sports clothing, the Opposition Division has no doubt that the use of the contested sign would allow the applicant to benefit from the attractiveness of the earlier mark, if such use were to take place in relation to goods that were identical or similar to clothing or in relation to goods that might be available in models especially adapted for the practice of sports. This would include the goods in Class 25 and the watches and ether chronometric instruments in Class 14, as well as accessories for or parts of these goods.

Furthermore, nowadays, the markets for clothing and for jewellery/watches are very closely  linked  because  successful  designers  of  clothing  often  sell  fashion accessories such as watches and jewellery. Therefore, it is highly likely that the marketing of jewellery under the contested mark would also be made easier by the association of that mark with the earlier mark with a reputation.

In addition, it must be taken into account that the Court has established the principle that the more immediately and strongly the earlier mark is brought to mind by the later mark, the greater the likelihood that the current or future use of the later mark is taking unfair advantage of, or is detrimental to, the distinctive character or the repute of  the  earlier  mark  
In the present case, the contested trade mark evokes the earlier mark in an immediate and strong manner. This is the result of, on the one hand, the huge reputation of the earlier mark and, on the other hand, the peculiarities of the case, namely the fact that the contested mark consists of the shape of a sports T-shirt with stripes on the sleeves that the public will immediately perceive as a model of 'Adidas' T-shirt.

Considering the above, the Opposition Division is of the opinion that the contested trade mark may also take advantage of the high repute of the earlier mark when it is used in relation to goods that are very different from sports clothing, such as the contested goods in Class 21.

The applicant claimed that it was not until 2014 that the opponent wrote a letter asking Johan Cruytff's sportswear company to stop selling the T-shirt. lt submitted an article published by the Dutch football player in the newspaper De Telegraaf, in which Mr Cruyff refers to this 'cease and desist' letter and expresses his failure to understand the opponent's reaction to the filing of the T-shirt trade mark.

Finally, the applicant contended that the opponent (Adidas) had not in the past objected to clothing items and shoes bearing two stripes and, in support of its argument, it submitted a decision of the Presiding Judge of the District Court of The Hague, of
07/10/1971 ('Adidas/Ternbach'), in which the Presiding Judge established that the opponent had no objections to footwear bearing a design consisting of two parallel stripes.
In the present case, the contested trade mark evokes the earlier mark in an immediate and strong manner. This is the result of, on the one hand, the huge reputation of the earlier mark and, on the other hand, the peculiarities of the case, namely the fact that the contested mark consists of the shape of a sports T-shirt with stripes on the sleeves that the public will immediately perceive as a model of 'Adidas' T-shirt.
Therefore, the applicant's argument is manifold: in the first place, it considers that the fact that Adidas did not object to Mr Cruyff's wearing that particular T-shirt, either in the 1970s or since then (since it did not object either to the sale of this T-shirt on a website), must be held to constitute 'due cause' for use of such T-shirt in the contested trade mark. The second part of the argument is that the T-shirt shape of which the contested mark consists is well known and forms part and parcel of the image of Mr Cruyff and that his right to exploit freely his own image also constitutes due cause. The third reason why due cause should be established, in the applicant's opinion, is that Adidas has not implemented a strategy of enforcement in relation to ether trade marks for clothing involving two stripes.
In its final reply, the opponent argued that the events to which the applicant had referred were past events that took place in the 1970s, which had no bearing on the present case, which related to a trade mark application filed in 2012. It also contended that the German court's decision of 1971, submitted by the applicant, allowed no conclusion regarding the enforcement strategy of Adidas in the last 40 years and that, on the contrary, Adidas had indeed rigorously enforced its trademarks, including against marks involving two stripes on clothing, as shown by the evidence submitted to demonstrate the reputation of the marks on which the opposition was based.
In the view of the Opposition Division, the applicant's claim is not well founded.
The General Court has held that, in order to establish due cause, it is not use of the contested trade mark that is required but a reason justifying the use of that trade mark.
In the present case, the applicant's arguments refer not even to use of the contested trade mark but to use of a T-shirt by which the trade mark is inspired. Furthermore, the use of this T-shirt took place at a very specific event in 1974 and, even though the applicant refers to a website on which the T-shirt is sold, no copy of the website has been provided and no information has been given about when such sales started.
The fact that the T-shirt in question has been sold on a website without objections from the opponent does not mean that the marks at issue have coexisted or that the opponent has consented to the use of the contested trade mark. Consenting to the sale of a T-shirt is not tantamount to consenting to the use of a trade mark consisting of the shape of that T-shirt and even less to the registration of such a trade mark. The email of 24/01/2013 from the opponent’s History Management Department merely restates the reasons why the opponent did not object at that time to Johan Cruyff's not wearing an Adidas shirt and how this was made possible by the football regulations about team outfits at that time.
Events that took place during the 1974 Football World Cup in Germany are not relevant to the present case. The fact that a one-off arrangement was found between the opponent and Johan Cruyff for a specific occasion 40 years ago, namely the fact that Mr Cruyff wore a T-shirt with two stripes instead of three, cannot be interpreted as any form of due cause for the applicant to apply for the contested trade mark, either at that time or, much less, at the time of filing of the contested trade mark in 2012.
Likewise, a single court decision, dated in 1971, cannot be taken to reflect the opponent's enforcement strategy as a whole and in recent years.
The applicant's argument that it is entitled to use the T-shirt's shape because it forms part and parcel of Mr Cruytf's  image is not valid either for establishing due cause.
Considering the above, the Opposition Division is of the opinion that the contested trade mark may also take advantage of the high repute of the earlier mark when it is used in relation to goods that are very different from sports clothing, such as the contested goods in Class 21.

Binnenkort verschijnt tweede druk Inleiding Sport en Recht

In deze tweede druk is de tekst geactualiseerd en is er actuele jurisprudentie en wetgeving verwerkt. Tevens is een aantal oefenopgaven vervangen en toegevoegd. De invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) maakte het herschrijven van het hoofdstuk over arbeidsrecht noodzakelijk.

De toegenomen juridisering van de samenleving in combinatie met de steeds grotere financiele  belangen is in de sport duidelijk zichtbaar. Ook is de maatschappelijke belangstelling voor sport in de afgelopen jaren toegenomen. Die trends leiden ertoe dat er bij sporters, sportverengingen, sportbonden en andere bij de sport betrokkenen een toegenomen behoefte is aan juridische advisering en relevante juridische informatie. De sport kent veel, maar vooral ook veel verschillende juridische aspecten. Te denken valt aan het arbeidsrecht, het verenigingsrecht, het aansprakelijkheidsrecht, image rights, maar ook voor de sport specifieke regelingen op het gebied van doping.

De auteur heeft er bewust voor gekozen de voor de sportprofessional meest relevante juridische onderdelen te behandelen. Het boek streeft er op geen enkele wijze naar om alle voor de sport relevante juridische onderwerpen te behandelen.

 Inleiding Sport en Recht is geschreven met als doel om op een toegankelijke manier een begin van inzicht te verschaffen in de juridische aspecten van de sport. Op de website www.inleidingsportenrecht.nl is aanvullende informatie te vinden. Lezers die op de hoogte willen blijven van de meest recente ontwikkelingen op het terrein van sport en recht kunnen terecht op de blog van de auteur: http://sportenrecht.blogspot.nl.

Het boek is onder andere te koop bij Arko Sports Media

Geen verwarring tussen handelsnamen PR Sport en PRSportmanagement (Peter R. de Vries)

Deze uitspraak is zo zwaar geanonimiseerd dat hij onleesbaar is. Dat uitspraken worden geanonimiseerd is wel logisch, maar als de uitspraak daardoor onbegrijpelijk gaat worden is de vraag wat de zin van publicatie nog is. Maar goed. Enig speurwerk leerde dat het gaat om de uitspraak tussen PR Sport en PRSportmanagement zie HIER. Het is al een wat oudere zaak (december 2014) maar de uitspraak is pas op 5 augustus j.l. gepubliceerd.


De feiten
PR Sport is sinds 1997 als eenmanszaak ingeschreven bij de kamer van koophandel. De activiteiten van zijn onderneming worden in het handelsregister omschreven als de organisatie van sportevenementen, import en groothandel in dameskleding en een waterskischool. Ook houdt PR Sport zich bezig met zoekopdrachten voor hoofdsponsors, partners, besparingen en events voor betaalde sportorganisaties.


PRSportmanagement is een recenter opgerichte besloten vennootschap die zich bezig houdt met belangenbehartiging voor topsporters op elk zakelijk gebied:
- afsluiten en vernieuwen van sponsor- en clubcontracten;
- realiseren van (internationale) transfers;
- adviseren in fiscaliteiten;
- begeleiding in media- en pr-kwesties;
- coaching op sportief, technisch en tactisch vlak;
- bewaking van intellectueel eigendom (portretrecht, naamgebruik);
- ontwikkeling van commerciële (neven)activiteiten;
- coaching in ‘live after sport’.

De vordering
PR Sport vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat PRSportmanagement door het voeren van de handelsnaam ‘PRSportmanagement’ tegenover PR Sport in strijd handelt met artikel 5 Handelsnaamwet en/of artikel 6:162 BW

De beoordeling
Artikel 5 Hw luidt:
Het is verboden een handelsnaam te voeren, die, vóórdat de onderneming onder die naam werd gedreven, reeds door een ander rechtmatig gevoerd werd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover dientengevolge, in verband met de aard der beide ondernemingen en de plaats, waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.

Tussen partijen is niet in geschil dat PR Sport de handelsnaam PR Sport reeds in het handelsverkeer gebruikte, voordat PRSportmanagement de handelsnaam PRSportmanagement is gaan voeren. Dat blijkt ook reeds uit de omstandigheid dat PR Sport de handelsnaam al had ingeschreven voordat PRSportmanagement was opgericht.
De handelsnamen PR Sport en PRSportmanagement zijn niet identiek. Wel wijken zij slechts in geringe mate van elkaar af. Dat wil zeggen de volledige handelsnaam van PR Sport maakt deel uit van de handelsnaam PRSportmanagement, met dien verstande dat daaraan het ‘management’ is toegevoegd.
Voor zover artikel 5 Hw verlangt dat gekeken wordt naar de vestigingsplaats wordt daarmee niet alleen geduid op de statutaire vestigingsplaats van de onderneming, maar ook of wellicht juist naar het gebied waar de onderneming actief is. Het gaat er immers om of in dat gebied voor het publiek verwarring te duchten is.
Naar PRSportmanagement ter zitting heeft erkend en ook uit haar persbericht naar voren komt is zij actief in geheel Nederland (en zelfs in den vreemde). De vraag waar de onderneming van PR Sport actief is wordt dan minder relevant, omdat immers daardoor, ook indien PR Sport slechts in een beperkt gebied actief zou zijn, sprake is van relevante overlap. De vraag of, zoals PRSportmanagement stelt maar PR Sport betwist, PR Sport slechts lokaal werkzaam is kan dus onbesproken blijven.
De handelsnamen PR Sport en PRSportmanagement hebben een sterk beschrijvend karakter. Anders dan in het merkrecht staat dat aan de geldigheid van een handelsnaam niet in de weg. Wel zal naar mate een handelsnaam beschrijvender is zij minder geschikt zijn de onderneming als uniek aan te duiden.
Dat betekent ook dat slechts in gevallen waarin de activiteiten van de onderscheidenlijke ondernemingen dezelfde of vrijwel dezelfde zijn verwarring is te duchten, in het bijzonder indien de ondernemingen zich op een gespecialiseerd publiek richten.
De aard van de ondernemingen is niet identiek. PR Sport houdt zich voor zover van belang bezig met verschillende soorten van bemiddeling tussen sportclubs en (potentiele) sponsoren, promotie en voorts met het organiseren van sportopleidingen en -reizen. PRSportmanagement houdt zich bezig met de individuele begeleiding van sporters, in het bijzonder van voetballers. Van beide ondernemingen is de activiteit gericht op een beperkt, redelijk gespecialiseerd publiek van sporters, sportclubs, in sportpromotie geïnteresseerde ondernemingen en daarbij berokken adviseurs.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de activiteiten van de ondernemingen van PR Sport en PRSportmanagement ook niet overeenkomstig. Weliswaar richten beide ondernemingen zich op sport gerelateerde activiteiten, maar deze activiteiten zijn daarbinnen verschillend. PRSportmanagement richt zich uitsluitend op de individuele begeleiding van spelers terwijl PR Sport werkzaamheden zich daar in het geheel niet op richten. PR Sport is ook anders dan Vader en zoon [samen naam 1 en naam 2] niet gelicentieerd als spelersmakelaar.
In vorengenoemde omstandigheden, waarbij tevens een rol speelt dat het relevante publiek geacht mag worden een zekere expertise te hebben, acht de rechtbank ondanks de overeenstemmende elementen in de handelsnamen verwarring niet te duchten. Daaraan doet niet af dat aanvankelijk door PR Sport enige correspondentie is ontvangen van relaties die meenden dat hij zich met PRSportmanagement had gelieerd. Dat misverstand zal immers na korte tijd zijn opgelost, waarna de beide onderneming ieder op hun eigen terrein voldoende onderscheidend kunnen worden geacht om zonder verdere verwarring van de respectievelijke handelsnamen gebruik te kunnen maken.
Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat geen sprake is van inbreuk op artikel 5 Hw en door PR Sport geen andere gronden voor onrechtmatigheid zijn gesteld, zal de vordering van PR Sport worden afgewezen