zaterdag 26 september 2015

Aanvoerder Bennekom vangt bot bij rechter; schorsing 18 maanden blijft in stand

De ongeregeldheden na de wedstrijd Huizen tegen Bennekom blijven de rechter van werk voorzien. Na een eerdere uitspraak waarbij SV Huizen het besluit van de Commissie van Beroep met betrekking tot de opgelegde sancties aan de rechter voorlegde, gaat het in deze procedure om de aanvoerder van Bennekom die een schorsing van 18 maanden bij de rechter aanvecht. 

De feiten
Eiser heeft als speler en aanvoerder van zijn team deelgenomen aan een voetbalwedstrijd tussen SV Huizen 1 (hierna: Huizen) en VV Bennekom 1 (hierna: Bennekom) op 20 september 2014. de aanvoerder is een speler die uitkomt voor Bennekom.
Na afloop van de voetbalwedstrijd op 20 september 2014 zijn er schermutselingen geweest tussen spelers van beide voetbalverenigingen.
De bij de wedstrijd betrokken scheidsrechter heeft een wedstrijdformulier ingevuld. Naar aanleiding van het in het formulier vermelde, is een tuchtzaak aanhangig gemaakt bij de Landelijke Tuchtcommissie Amateurvoetbal van de KNVB (hierna: de Tuchtcommissie).
Bij brief van 24 september 2014 heeft de Tuchtcommissie schriftelijk aan de aanvoerder ten laste gelegd dat hij zich bij gelegenheid van de wedstrijd Huizen tegen Bennekom na afloop van de wedstrijd onbehoorlijk heeft gedragen door één of meerdere keren grove/beledigende taal en/of discriminerende opmerkingen te maken richting een speler van Huizen en/of één of meerdere spelers van Huizen één of meerdere keren te slaan en/of één of meerdere keren te schoppen. Dit alles onder verwijzing naar artikel 2 lid 2 sub b van het Algemeen Regelement.
de aanvoerder heeft een verweerschrift ingediend bij de Tuchtcommissie. Vervolgens heeft op 30 september 2014 een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
De Tuchtcommissie heeft de aanvoerder bij uitspraak van 30 september 2014 met ingang van 1 oktober 2014 geschorst voor de duur van achttien maanden. De commissie acht bewezen dat de aanvoerder zich na afloop van de wedstrijd Huizen-Bennekom van 20 september 2014, “onbehoorlijk heeft gedragen door meerdere spelers, althans ten minste één speler van Huizen meerdere keren te hebben geslagen, althans ten minste één keer te hebben geslagen.” De bewezenverklaring grondt de Tuchtcommissie volgens haar uitspraak op de schriftelijke en mondelinge verklaringen van de scheidsrechter, de schriftelijke verklaring van de heer [A] (voorzitter van Huizen) en de mondelinge verklaringen van de heer [B] en van de heer [C] . Volgens het verslag van het mondeling onderzoek van de Tuchtcommissie heeft de scheidsrechter - voor zover van belang- het volgende verklaard:
“Hij (lees: de aanvoerder ) begon te duwen en te trekken aan de spelers.
(…)
Ik zag dat de aanvoerder vervolgens opstond en hem een klap raak gaf in zijn gezicht.”
en
“Vervolgens tracht speler de aanvoerder , speler [C] (rugnummer [rugnummer] Huizen) te slaan, dit is een rake klap. Speler [C] krijgt deze klap in het gezicht. Ook raakt speler de aanvoerder de speler in het Huizen-trainingspak.”

Het verslag vermeldt voorts dat de heer [B] heeft gezien dat de aanvoerder vol uithaalt op het achterhoofd van speler [C] .
Naar aanleiding van het door de aanvoerder ingestelde beroep tegen de uitspraak van de Tuchtcommissie heeft de Landelijke Commissie van Beroep van de KNVB (hierna de Commissie van Beroep) uitspraak gedaan op 21 november 2014. De Commissie van Beroep heeft de uitspraak van de Tuchtcommissie bekrachtigd. De verklaringen van de scheidsrechter en van [B] zijn ook opgenomen in de uitspraak van de Commissie van Beroep.

Het geschil
De aanvoerder vordert samengevat  dat de rechtbankvoor recht zal verklaren dat de uitspraken van de Tuchtcommissie van 30 september 2014 en de Commissie van Beroep van 21 november 2014 inhoudende schorsing van 18 maanden ten aanzien van de KNVB nietig zijn.

Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat volgens artikel 257 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv.) de uitspraak in kort geding geen nadeel toebrengt aan het bodemgeschil. Dit betekent onder meer dat de bodemrechter niet gebonden is aan de door de voorzieningenrechter bepaalde schorsing en het daarbij gegeven voorlopige oordeel over de aannemelijkheid van het slagen van het beroep op vernietiging in de bodemzaak.
Evenmin is de bodemrechter gebonden aan het in kort geding gegeven oordeel dat een tuchtrechtelijke uitspraak moet worden opgevat als een vaststelling als bedoeld in artikel 7: 900 BW die getoetst kan worden aan de in dat artikel vermelde criteria. De Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep zijn organen van de KNVB, zodat de vernietigbaarheid of de nietigheid van hun besluiten door de rechter kunnen worden getoetst aan de in artikel 2:15 lid 1 BW genoemde drie gronden.
Volgens artikel 2:15 lid 3 onder a. BW is de aanvoerder als lid van de KNVB bevoegd om een vordering als de onderhavige in te stellen. Op grond van hetzelfde artikellid is de rechtbank van de woonplaats van de rechtspersoon bevoegd om te oordelen over de vernietigbaarheid van het besluit van een orgaan van de rechtspersoon. Dit betekent dat de aanvoerder kan worden ontvangen in zijn vordering en dat deze rechtbank bevoegd is om te oordelen over het geschil.
Artikel 2:15 lid 1 BW bevat drie gronden voor de vernietiging van een besluit van een rechtspersoon. Niet gesteld is dat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, die indien bewezen zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de tuchtrechtelijke uitspraken tot stand zijn gekomen in strijd met wettelijke bepalingen dan wel statutaire of reglementaire bepalingen van de KNVB De onder a. en c. van voormeld artikellid vermelde gronden zijn dus niet aan de orde.
Volgens grond b. in het artikellid is een besluit van (een orgaan van) de rechtspersoon vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. Artikel 2:8 BW bepaalt dat de rechtspersoon en degenen die krachtens de wet of zijn statuten bij zijn organen zijn betrokken zich jegens elkaar moeten gedragen zoals door de redelijkheid en billijkheid wordt geëist. Een tussen hen krachtens de wet, statuten of besluit geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Niet gesteld is dat de KNVB zich jegens haar lid de aanvoerder heeft gedragen in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Uitsluitend aan de orde is de vraag of het besluit van de Tuchtcommissie bevestigd door de Commissie van Beroep en de daaruit voortvloeiende schorsing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De rechtbank stelt voorop dat de formulering in de wet tot uitdrukking brengt dat de rechter bij de toepassing daarvan de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten.
Naar de rechtbank begrijpt komt het betoog van de aanvoerder naar de kern genomen er op neer dat hij het gebruik van excessief geweld altijd heeft ontkend en dat de Tuchtcommissie/Commissie van Beroep toch en zonder enige motivering hebben aangenomen dat er sprake is geweest van excessief geweld.
Wat betreft de ontkenning van de aanvoerder enerzijds en de bewezenverklaring in de uitspraken anderzijds overweegt de rechtbank als volgt. Volgens de in het feitenrelaas weergeven systematiek van het reglement dat kennelijk bedoeld is om het geweld op en rond de amateurvelden in Nederland aan te pakken, wordt bij excessief geweld van een speler buiten een spelsituatie aan die speler als minimale straf een schorsing van 18 maanden opgelegd. Voor het bewijs van dat geweld is volgens artikel 76 van het reglement de verklaring van de scheidsrechter of van een door de KNVB aangestelde assistent-scheidsrechter voldoende. De stelling van de aanvoerder dat de beslissing vernietigbaar/nietig is, omdat deze - ten onrechte - alleen steunt op de verklaring van de scheidsrechter die niet wordt ondersteund door zijn verklaring en die van andere getuigen snijdt derhalve geen hout. Bovendien is deze stelling feitelijk onjuist. De bewezenverklaring in de uitspraak van de Commissie van Beroep steunt immers niet alleen op de verklaring van de scheidsrechter, maar ook op de verklaring van [B] .
De aanvoerder stelt voorts dat de beslissing van de Tuchtcommissie/Commissie van Beroep vernietigd dient te worden, omdat deze onvoldoende hebeen gemotiveerd waarom het bewezenverklaarde buitensporig geweld buiten een spelsituatie oplevert. Uit de verklaring van de scheidsrechter en de bewezenverklaring maakt de rechtbank op dat de aanvoerder twee maal heeft geslagen terwijl de wedstrijd was afgelopen. Daarmee is voldaan aan het vereiste “buiten een spelsituatie” en aan het herhaaldelijkheidsvereiste voor gewelddadig handelen als bedoeld in “BIJLAGE 1: VOORBEELDEN VAN OVERTREDINGEN DIE ALS EXCES KUNNEN WORDEN AANGEMERKT”. Voorts kan uit de bewezenverklaring worden opgemaakt dat in de klap die de aanvoerder heeft gegeven aan [C] buitensporig fysiek geweld oplevert. Het gaat hier immers om een rake klap (gericht) tegen het hoofd van [C] . Weliswaar bevat de lijst van voorbeelden in voormelde bijlage niet als specifiek voorbeeld een klap op of tegen het hoofd van een ander, maar volgens de tekst van de lijst is deze opsomming niet limitatief. De rechtbank is van oordeel dat de Tuchtcommissie/Commissie van Beroep zonder verdere motivering hebben mogen oordelen dat een tegen - een vitaal onderdeel van het menselijk lichaam als - het hoofd, gerichte klap die raak is excessief geweld oplevert. Dergelijk geweld vertoont voldoende overeenkomst met de in de lijst vermelde voorbeelden.

De vordering tot nietigverklaring van de uitspraak/schorsing is derhalve ongegrond en zal worden afgewezen.

woensdag 23 september 2015

Misleidende reclame sportschool "Train More" door essentiële informatie niet te vermelden


 Feiten
Train More heeft via de website van Social Deal.nl een voucher voor drie of zes maanden onbeperkt sporten aangeboden, voor het bedrag van € 49,00 respectievelijk € 89,00. Onder “voorwaarden” staat vermeld:
- 7 dagen per week geldig
- de voucher is geldig in Diemen (…)
- maximaal 1 voucher per persoon, alleen voor mensen die afgelopen 6 maanden geen gebruik hebben gemaakt van een gelijksoortige actie
- niet i.c.m. overige acties en geen restitutie op contanten.

X heeft de aangeboden voucher uitgeprint en bij Train More Diemen ingeleverd.
Door middel van het inschrijfformulier van Train More, waarbij het hokje “Social Deal” is aangekruist, heeft X zich op 3 september 2013 ingeschreven. Op het inschrijfformulier staat vermeld:
Ik maak gebruik van de actie t.w.v. € 89,-
Hiervoor mag ik 6 maanden gebruikmaken van alle sport- en sauna faciliteiten. Ook kan ik onbeperkt gebruikmaken van de zonnebank en onbeperkt Healthdrinks upgraden.
Na 6 maanden wordt mijn abonnement omgezet in een TrainMore Basic lidmaatschap van € 9,95 per week tenzij ik een maand voor einddatum grouponactie opzeg.

X zegt de overeenkomst niet op en Train More vordert X te veroordelen tot betaling van € 86,24 aan onbetaald gelaten termijnen.

Oordeel rechtbank
Train More heeft op de website van Socialdeal.nl onder meer een kortingsvoucher aangeboden voor de prijs van € 89,00, op basis waarvan de betrokkene voor zes maanden onbeperkt gebruik kon maken van alle sportfaciliteiten, sauna, fitness, groepslessen en, zonnebank, inclusief inschrijfkosten en administratiekosten.
X heeft van dit aanbod gebruikt gemaakt. X is een consument. Op de door Train More aangeboden voucher staan de hierboven genoemde voorwaarden vermeld die op het aanbod van toepassing zijn. Dit betekent dat X als consument op grond van de daarop vermelde voorwaarden gebruik kon maken van de aanbieding om, zoals X wenste, zes maanden onbeperkt te sporten. Pas bij inschrijving op de sportschool blijkt dat aan dit onbeperkt sporten voor de duur van zes maanden ook een doorlopend Train More basic fit lidmaatschap is gekoppeld.
Artikel 6:193b BW bepaalt dat een handelaar onrechtmatig jegens een consument handelt indien hij een handelspraktijk verricht die oneerlijk is.
Door in haar aanbod tot onbeperkt sporten voor een periode van zes maanden tegen een vaste prijs niet te vermelden dat dit na ommekomst van deze periode wordt omgezet in een basis fit lidmaatschap, heeft Train More de consument op dat moment essentiële informatie onthouden en zo het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar beperkt. Bovendien heeft Train More de consument de mogelijkheid onthouden om bij inwisseling van de voucher direct op te zeggen op dezelfde wijze als de overeenkomst is aangegaan.

Deze handelswijze van Train More is op grond van artikel 6:193b BW en rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (o.a.16 april 2015 C-388/13 Hatóság/UPC) onrechtmatig.

maandag 21 september 2015

OHIM: €500 million lost every year throughout the EU due to fake sports equipment





The sale of fake sports equipment, like footballs, sports helmets, tennis rackets, skis, gym equipment and skateboards, costs legitimate EU manufacturers €500 million every year.

A new study from the Office for Harmonization in the Internal Market (OHIM), the EU’s largest intellectual property agency, shows that the sales lost due to counterfeiting of sports equipment – not including sportswear – correspond to 6.5% of all sales in this sector across the EU-28. The study also shows that approximately 2,800 jobs are lost in this sector throughout the EU, as manufacturers sell less than they would have done in the absence of counterfeiting, and therefore employ fewer people.
Every year, an additional €360 million is lost across the EU due to the indirect effects of counterfeiting of sports equipment – as manufacturers buy fewer goods and services from suppliers, causing knock-on effects in other areas. Today’s report, released by OHIM through the EU Observatory on Infringements of Intellectual Property Rights,  also shows that up to €150 million is lost annually in government revenue throughout the EU due to this type of counterfeiting. This includes tax, social contributions and VAT which are not paid by producers and distributors of fakes.

In the UK:  The manufacture of fake sports equipment, like footballs, golf balls and clubs, sports helmets, tennis rackets, gym equipment and skateboards, costs the sector €50 million every year.

In France: France produces 15% of the total EU sports goods production (€800 million) each year. The manufacture of fake sports equipment, like footballs, sports helmets, tennis rackets, skis, gym equipment and skateboards, costs the sector €82million every year.

In Germany: Germany is the second largest producer of sports goods in the EU, accounting for around 20% of total EU production (€1 billion each year). The manufacture of fake sports equipment, like footballs, sports helmets, tennis rackets, skis, gym equipment and skateboards, costs the sector €44 million every year.

In Italy: Italy is the primary producer of sports goods in the EU, accounting for more than 20% of total EU production (€1.2 billion) each year. The manufacture of fake sports equipment, like footballs, sports helmets, tennis rackets, skis, gym equipment and skateboards, costs the sector €53 million every year.


In Spain: The manufacture of fake sports equipment, like footballs, sports helmets, tennis rackets, skis, gym equipment and skateboards, costs the sector €76 million every year. 

Arbitagecie KNVB: onduidelijke afspraken liggen in risicosfeer van werkgever De Flamingo’s


De feiten
Kramer is begonnen bij De Flamingo's in het seizoen 2013/2014 en tussentijds is het contract voor één jaar verlengd, derhalve tot en met juni 2015, onder dezelfde condities als het seizoen 2013/2014. In januari 2015 is het contract wederom (mondeling)  verlengd met een seizoen onder dezelfde voorwaarden. Kramer stelt dat dit ook is gecommuniceerd door De Flamingo's, onder andere door plaatsing van berichten op de website van De Flamingo's dat de trainer voor één jaar had bijgetekend. Op de website staat in dit kader de navolgende tekst te lezen, hetgeen volgt uit productie 4 bij het verzoekschrift:
"Tijdens de nieuwjaarsreceptie meldde voorzitter  Paul Gijzen dat trainer Rogier Kramer van Zondag1 zijn contract weer voor een jaar heeft verlengd. Bestuur en spelersgroep laten weten nog steeds volledig achter Rogier te staan, ondanks  de stand op de ranglijst."

Op 30 april 2015 is tijdens een bijeenkomst die werd gehouden met huidige en mogelijke nieuwe spelers onrust ontstaan. Tijdens deze bijeenkomst zou het bestuur op een vraag uit het publiek wie het volgend seizoen de hoofdtrainer zou zijn, niet duidelijk hebben geantwoord.
Naar de Arbitragecommissie begrijpt, stelt Kramer dat hij tijdens deze bijeenkomst heeft ingegrepen en ten overstaan van de aanwezigen heeft gecommuniceerd dat hij ook het komend seizoen (2015/2016) de hoofdtrainer van het eerste elftal zou zijn en daarbij als enige verantwoordelijkheid zou dragen en ondersteuning zou genieten van de heer Piqué.
Op 28 juni 2015 heeft Kramer een brief van De Flamingo's ontvangen, waarin wordt meegedeeld dat zijn contract niet wordt verlengd en dat het salaris over de maanden april, mei en juni 2015 in de maand juli 2015 zou worden uitgekeerd.
Deze handelwijze acht Kramer niet juist en hij wijst in dit kader op artikel 2 lid 2 van de tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst, waarin staat:

"Indien een van de partijen deze overeenkomst wenst te beëindigen, dient uiterlijk drie maanden voor de einddatum als genoemd in dit artikel onder lid 1, deze overeenkomst per aangetekend schrijven aan wederpartij te worden opgezegd. De datum van ter post bezorging  is doorslaggevend. Vindt geen opzegging plaats dan wordt deze overeenkomst geacht stilzwijgend met wederzijds goedvinden onder de zelfde voorwaarden voor de duur van een jaar te zijn verlengd."

Zakelijk weergegeven, stelt De Flamingo's hiertegenover dat het bestuur op 1 januari 2015 met Kramer heeft gesproken over de voortzetting van zijn contract als hoofdtrainer/coach. Bij dat gesprek waren namens het bestuur aanwezig de heer J. van Baar en de heer P. Gijzen, voorzitter van De Flamingo's.
De Flamingo's  stelt dat twee voorwaarden aan een verlenging zijn gesteld. In de eerste plaats zou Kramer zich extra gaan inzetten teneinde spelers voor het eerste team te organiseren voor het nieuwe seizoen. In de tweede plaats zou het bestuur zich inspannen teneinde voldoende financiële middelen te realiseren. Als één van deze voorwaarden niet gerealiseerd zou worden, zou de arbeidsovereenkomst op 30 juni 2015 eindigen. Zonder spelers was immers geen trainer nodig en zonder financiële middelen kon geen voortzetting plaatsvinden. Ook heeft het bestuur Kramer meegedeeld dat hij een groot risico nam als hij voor verlenging zou kiezen, omdat De Flamingo's de uitkomst van een arbitragezaak tegen Stadion Alkmaar Beheer moest afwachten. Kramer heeft met dit alles volledig ingestemd. Artikel 2 lid 2 van de arbeidsovereenkomst is naar het oordeel van De Flamingo's niet van toepassing, daar in het overleg tussen partijen in januari overeenstemming is bereikt dat einde seizoen de deadline zou zijn.
Het bestuur van De Flamingo's was ervan overtuigd dat de Arbitragecommissie van de KNVB haar claim inzake inkomstenderving van de kantine wegens het vertrek van AZ naar Zaandam zou honoreren en dat zij dus financiering zou vinden om de arbeidsovereenkomst met Kramer te verlengen. Deze claim is echter tegen alle verwachtingen in afgewezen.
Kramer was hiervan op de hoogte en is met deze voorwaarden akkoord gegaan. Dat blijkt uit zijn berichten van 4, 17, 19 en 24 juni 2015, waarin hij bij het bestuur van De Flamingo's informeert naar de stand van zaken in de arbitragezaak tegen Stadion Alkmaar Beheer.
Uit zijn bericht van 29 juni 2015, waarin Kramer aan de voorzitter van De Flamingo’s schrijft dat hij graag zijn trainerskleding zou komen ophalen die de spelers de afgelopen twee seizoenen in bruikleen hadden, volgt verder dat Kramer zich realiseerde dat de arbeidsovereenkomst op 1 juli 2015 zou eindigen.
Met betrekking tot de betalingen aan Kramer merkt De Flamingo's op dat de maanden april en mei 2015 door haar zijn voldaan, onder verwijzing naar een als productie bij verweerschrift 4 overgelegd bankafschrift, waaruit een tweetal betalingen van De Flamingo's aan Kramer blijkt, namelijk tweemaal € 541,67. De maand juni 2015 leverde voor De Flamingo's een probleem op, daar zij geen incasso van contributiegelden kon uitvoeren.
De Flamingo's stelt echter dat Kramer in juli 201een dubbele betaling van zijn vergoeding heeft ontvangen. Zij heeft Kramer schriftelijk meegedeeld dat zij dit zou verdisconteren met het te betalen salaris over juni 2015. De Flamingo's verwijst naar productie 5 bij verweerschrift, zijnde haar brief van 9 augustus 2015. Daarbij gevoegd zijn twee bankafschriften, beide voor de periode 25 juli 2014 tot 1 augustus 2014, waarop een tweetal betalingen aan Kramer vermeld van het juli-salaris 2014. Het bestuur neemt geen verantwoordelijkheid voor het retourneren van kleding, omdat zij aan Kramer heeft meegedeeld dat hij een en ander zelf mocht organiseren, maar dat hij dat op persoonlijke titel zou moeten doen. Ten onrechte stelt Kramer het bestuur verantwoordelijk voor het niet terug leveren van deze kleding.

De beoordeling van het geschil
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de arbeidsovereenkomst is verlengd voor het seizoen 2015/2016. De Flamingo's betwist niet dat tijdens de bespreking op 1 januari 2015 met Kramer is overeengekomen dat Kramer zich zou inzetten voor het nieuwe seizoen en dat het bestuur zich zou inzetten om voldoende financiële middelen te realiseren.
Ook erkent De Flamingo's een bericht op de website te hebben geplaatst dat de arbeidsovereenkomst  met Kramer zou worden verlengd. De voorwaarden waaronder die verlenging zou plaatsvinden, zijn door De Flamingo's niet op schrift gesteld noch anderszins met Kramer gecommuniceerd. Partijen blijven ook ter zitting diametraal van mening verschillen over wat er nu in januari 2015 al dan niet is afgesproken. Naar het oordeel van
de Arbitragecommissie is hier duidelijk sprake van miscommunicatie. Maar wat daarvan zij, in ieder geval heeft De Flamingo's niet voldaan aan artikel 2 lid 2 van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarin uitdrukkelijk is geformuleerd dat als één van beide partijen de overeenkomst wenst te beëindigen, hij dat uiterlijk drie maanden vóór de einddatum per aangetekend schrijven aan de andere partij moet meedelen. De Flamingo's heeft evenmin een brief of een email aan Kramer gestuurd waarin het gesprek van 1 januari 2015 wordt bevestigd. Mede gelet op de inhoud van het contract ligt het risico voor het niet of niet goed vastleggen van al dan niet gemaakte afspraken bij De Flamingo's. Nu geen ander bewijs voorhanden is dan de elkaar tegensprekende verklaringen ligt de primaire vordering als hierna vermeld voor toewijzing gereed.
Niet goed valt in te zien waarom De Flamingo's geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid de arbeidsovereenkomst  op te zeggen tegen 1 juli 2015, al was het maar voorwaardelijk voor het geval de financiering niet rond zou komen of Kramer zijn eerste elftal niet rond zou krijgen. Het risico van dit nalaten te handelen ligt bij De Flamingo's.
Dit leidt ertoe dat de Arbitragecommissie van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst nog steeds voortduurt en dat De Flamingo's gehouden is deze arbeidsovereenkomst te respecteren en het salaris uit te keren. De Arbitragecommissie zal De Flamingo's dan ook veroordelen om het salaris te betalen vanaf 1 juli 2015 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd. Voor toewijzing van de gevorderde onkostenvergoeding bestaat onvoldoende reden nu niet gesteld of gebleken is dat Kramer onkosten heeft gemaakt of verder zal maken, behoudens indien De Flamingo's hem weer te werk zou stellen. Tegen de hoogte van het gevorderde salaris is geen verweer gevoerd zodat de Arbitragecommissie uitgaat van een salaris van € 600,50 bruto per maand.
Met betrekking tot de vorderingen van het salaris over de maanden april, mei en juni 2015 stelt de Arbitragecommissie vast dat De Flamingo's voldoende heeft aangetoond dat deze maanden al dan niet middels verrekening zijn voldaan. Die vorderingen worden afgewezen.
Gelet op de inmiddels ontstane verhouding tussen partijen, ligt toewijzing van de vordering om De Flamingo's te veroordelen om Kramer weer tot het werk toe te laten als hoofdtrainer, niet in de rede. Kramer heeft in dit kader ook onvoldoende gesteld waaruit zijn belang om te werk gesteld te worden zou blijken. Als De Flamingo's niet wenst dat Kramer werkzaamheden verricht, dan zal zij Kramer in ieder geval tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige manier is beêindigd, moeten doorbetalen. Als zij Kramer wel te werk wil stellen, waartoe Kramer zegt nog steeds bereid te zijn, dan krijgt De Flamingo's in ieder geval nog werk naar loon.

Rechtdoende als goede personen naar billijkheid

Veroordeelt de arbitagecommissie De Flamingo's bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om aan Kramer te voldoen het overeengekomen salaris ad € 600,50 bruto per maand vanaf 1 juli 2015 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst  rechtsgeldig zal zijn beëindigd.

Nu verkrijgbaar: tweede druk Inleiding sport en recht


In deze tweede druk is de tekst geactualiseerd en is er actuele jurisprudentie en wetgeving verwerkt. Tevens is een aantal oefenopgaven vervangen en toegevoegd. De invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) maakte het herschrijven van het hoofdstuk over arbeidsrecht noodzakelijk.

De toegenomen juridisering van de samenleving in combinatie met de steeds grotere financiele  belangen is in de sport duidelijk zichtbaar. Ook is de maatschappelijke belangstelling voor sport in de afgelopen jaren toegenomen. Die trends leiden ertoe dat er bij sporters, sportverengingen, sportbonden en andere bij de sport betrokkenen een toegenomen behoefte is aan juridische advisering en relevante juridische informatie. De sport kent veel, maar vooral ook veel verschillende juridische aspecten. Te denken valt aan het arbeidsrecht, het verenigingsrecht, het aansprakelijkheidsrecht, image rights, maar ook voor de sport specifieke regelingen op het gebied van doping.

De auteur heeft er bewust voor gekozen de voor de sportprofessional meest relevante juridische onderdelen te behandelen. Het boek streeft er op geen enkele wijze naar om alle voor de sport relevante juridische onderwerpen te behandelen.

 Inleiding Sport en Recht is geschreven met als doel om op een toegankelijke manier een begin van inzicht te verschaffen in de juridische aspecten van de sport. Op de website www.inleidingsportenrecht.nl is aanvullende informatie te vinden. Lezers die op de hoogte willen blijven van de meest recente ontwikkelingen op het terrein van sport en recht kunnen terecht op de blog van de auteur: http://sportenrecht.blogspot.nl.

Het boek is onder andere te koop bij Arko Sports Media

donderdag 10 september 2015

Bestuur VV Young Boys aansprakelijk wegens onbehoorlijke taakvervulling art. 2:9 BW door frauduleuze boekhouding

Daar waar in een eerdere procedure twee oud bestuurders van V.V. Young Boys door een geslaagd beroep op artikel 1:88 lid 1 sub c BW hun borgstelling konden vernietigen, loopt het in deze procedure slechter voor ze af. De eerdere procedure werd aangespannen door een individuele geldverstrekker die de bestuurders aansprak op grond van de borgstellingsovereenkomst die de bestuurders waren aangegaan met de geldverstrekker voor de schulden van de vereniging. Die uitspraak is HIER te vinden.
De onderstaande procedure werd aangespannen door de curator wegens onrechtmatige benadeling van de schuldeisers door oud bestuurders van VV Young Boys.

......................................................


De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid V.V. Young Boys (hierna: de vereniging) is een voetbalclub in [adres]. Zij is in 2004 ontstaan als opvolger van de voetbalvereniging HFC Spaarnestad. De vereniging begon in 2004 met één eerste heren senioren elftal in de zaterdagcompetitie van de KNVB, in de vijfde klasse. In het seizoen 2006/2007 of 2007/2008 is de vereniging begonnen met A1 en B1 junioren. In het seizoen 2009/2010 is de vereniging gestart met een elftal junioren C1, pupillen D1 en drie senioren heren elftallen op zondag. In 2010 bereikte het eerste heren senioren elftal de landelijke hoofdklasse.
Volgens het register van de Kamer van Koophandel zijn sinds 2004 de volgende personen statutair bestuurder geweest van de vereniging:

Naam
Functie
Datum in functie
Datum uit functie
[A.]
voorzitter
17 mei 2004
16 februari 2007
[gedaagde2]
secretaris
1 juli 2004
1 september 2009
[gedaagde4]
penningmeester
penningmeester
10 augustus 2004
21 oktober 2008
24 april 2006
1 september 2009
[gedaagde1]
voorzitter
16 februari 2007
7 januari 2011
[gedaagde5]
penningmeester
secretaris/penningmeester
23 februari 2007
7 januari 2011
15 oktober 2008
10 oktober 2011
[gedaagde3]
secretaris/penningmeester
voorzitter
1 april 2010
7 januari 2011
7 januari 2011
10 oktober 2011
[gedaagde6]
bestuurslid
27 juni 2008
1 oktober 2009

Op 25 september 2008 is de Stichting Topsport Young Boys opgericht, met het doel daarin de betaalde spelers en trainers van de vereniging administratief onder te brengen. Dat laatste is niet gebeurd.
Op 29 september 2010 is de belastingdienst een fiscaal boekenonderzoek gestart over de voetbalseizoenen 2005/2006 tot en met 2010/2011. De belastingdienst heeft in haar rapport van 29 februari 2012 (met betrekking tot loonbelasting) en haar concept-rapport van 22 maart 2012 (met betrekking tot omzetbelasting) geconstateerd dat de vereniging in de betreffende periode een onvolledige administratie heeft gevoerd, dat inkomsten uit kantine-exploitatie, sponsorbijdragen en verkoop van entreekaarten niet of nauwelijks werden bijgehouden en dat de vereniging nooit aangifte omzetbelasting en loonbelasting heeft gedaan. Daarop heeft de belastingdienst naheffingsaanslagen opgelegd tot een bedrag van € 101.427,00 (inclusief rente en boete) ter zake van omzetbelasting en van € 2.129.900,00 ter zake van loonbelasting. Tegen de aanslagen is bezwaar gemaakt. Met betrekking tot de naheffingsaanslag omzetbelasting heeft de belastingdienst bericht twee correcties te zullen aanbrengen ter grootte van in totaal € 2.394,00, de heffingsrente te beperken tot aan datum faillissement en de boete met 10% te zullen verminderen.
Er zijn door de belastingdienst nimmer aanslagen voor vennootschapsbelasting opgelegd.
Vanaf maart 2010 werden in de bestuurskamer van de vereniging pokeravonden gehouden. In de nacht van 5 op 6 oktober 2011 heeft de politie een inval gedaan in het pand van de vereniging en aldaar in de bestuurskamer dertien personen aangehouden, waaronder [gedaagde2] en [gedaagde7]. [gedaagde2] en [gedaagde7] zijn door het Openbaar Ministerie vervolgd voor het organiseren van de pokeravonden en het witwassen van de pokeropbrengsten. De rechtbank heeft [gedaagde2] onherroepelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaar en 240 uur taakstraf wegens het medeplegen van het organiseren van pokerwedstrijden bij de vereniging, het witwassen van de pokeropbrengsten en overtreding van de Opiumwet. [gedaagde7] is veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk wegens het organiseren van pokerwedstrijden, het medeplegen van gewoontewitwassen (pokeropbrengsten) en afpersing. [gedaagde7] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
Op 8 oktober 2011 is het zittende bestuur in een bijzondere algemene ledenvergadering afgezet en is een interim bestuur benoemd. Op 30 maart 2012 heeft het interim bestuur het faillissement van de vereniging aangevraagd. Als oorzaak van de financiële problemen van de vereniging heeft het bestuur bij haar aanvraag tot faillietverklaring de volgende schriftelijke verklaring overgelegd:
“Oorzaak financiële problemen van Young Boys
In de nacht van 5 op 6 oktober is er een inval van de politie geweest in het clubhuis van Young Boys.
Er werd geconstateerd door de politie dat er regelmatig illegaal gegokt werd.
Hierna is in een openbare ledenvergadering het toen zittende bestuur afgezet en een nieuw bestuur interim gekozen door de leden.
Er resen grote problemen:
Het grootste gedeelte van de sponsors weigerden hun sponsorbijdrage te doen zodat het enige geld wat binnenkwam feitelijk de bar-omzet was.
Bezoekersaantallen liepen terug.
De motivatie bij een gedeelte (niet allen) van de voetballers was beneden peil.
De motivatie bij een gedeelte (niet allen) van de trainers was beneden peil
Op een gegeven moment moest er een busreis komen voor een team die ver weg moest spelen terwijl het geld daarvoor gewoon er niet was.
Op een gegeven moment konden wij onze crediteuren niet meer rustig houden en zijn wij helaas genoodzaakt het faillissement aan te vragen.”
Bij vonnis van 3 april 2012 van deze rechtbank is Young Boys in staat van faillissement verklaard. Mr. A.G. Moeijes is thans curator.

De vordering
Primair
De curator vordert primair voor recht te verklaren dat gedaagden sub 1 tot en met 7 uit hoofde van het bepaalde in artikel 2:50a BW juncto artikel 2:138 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het bedrag van de schulden van de gefailleerde vereniging V.V. Young Boys.

Subsidiair
De curator vordert voor recht te verklaren dat gedaagden sub 1 tot en met 7 jegens de gezamenlijke schuldeisers van de vereniging V.V. Young Boys onrechtmatig hebben gehandeld als in het lichaam van de dagvaarding is omschreven, en uit dien hoofde hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die als gevolg van dit onrechtmatig handelen bij de gezamenlijke schuldeisers is opgekomen;


De onderbouwing door de curator
Primaire vordering
De curator legt – beknopt weergegeven – primair het volgende aan zijn vordering ten grondslag:
a.      gedaagden 1 tot en met 6 zijn, in verschillende perioden, bestuursleden geweest van de vereniging;
b.     [gedaagde7] was feitelijk leidinggevende van de vereniging;
c.      de vereniging heeft sinds haar bestaan geen, althans een gebrekkige en onvolledige administratie bijgehouden van haar inkomsten uit de kantine-exploitatie, sponsorbijdragen en de verkoop van entreekaarten. Daarnaast heeft de vereniging nooit aangifte gedaan voor de omzetbelasting en nooit omzetbelasting afgedragen. Daartoe was de vereniging wel gehouden, omdat sprake is van een commerciële vereniging. Dit handelen is in strijd met artikel 2:10 Burgerlijk Wetboek (BW), artikel 52 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) en artikel 35 Wet op de Omzetbelasting 1968 (OB);
d.     gedaagden hebben voorts handelingen verricht (of toegestaan), waarvan elke redelijk handelend bestuurder zich zou hebben onthouden;
e.      met het onder c. en d. bedoelde handelen hebben gedaagden zich schuldig gemaakt aan onbehoorlijk bestuur;
f.      op grond van artikel 2:50a juncto 2:138 lid 1, lid 2, lid 3 en (ten aanzien van [gedaagde7]) lid 7 BW zijn gedaagden hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden van de vereniging, voor zover deze schulden niet door vereffening van de baten kunnen worden voldaan.

Subsidiaire vordering
Subsidiair legt de curator aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagden op de hiervoor onder c. en d. bedoelde wijze onrechtmatig hebben gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers in de zin van artikel 6:162 BW juncto 2:9 BW, en dat de daaruit voortvloeiende schade gelijk te stellen is aan het faillissementstekort. De subsidiaire vordering onder 4 strekt tot het verkrijgen van een verklaring van recht dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van de vereniging. Gelet op het feit dat het hier een kwestie van externe aansprakelijkheid betreft en de curator zich primair op het standpunt stelt dat gedaagden op grond van artikel 2:50 a BW juncto 2:138 BW aansprakelijk zijn voor de boedelschuld, begrijpt de rechtbank de grondslag van de vordering aldus dat de curator ook ten aanzien van de subsidiaire vorderingen sub 5 en 6 externe aansprakelijkheid als uitgangspunt heeft genomen. De rechtbank gaat er van uit dat ook van die vorderingen de grondslag derhalve artikel 6:162 BW is, waarbij de norm voor aansprakelijkheid wordt ingekleurd door het bepaalde in artikel 2:9 BW.

Oordeel van de rechtbank
Primaire vordering
De curator baseert zijn primaire vordering op de stelling dat in het onderhavige geval artikel 2:138 BW van toepassing is. Hij verwijst in dit kader naar artikel 2:50a BW dat bepaalt dat artikel 2:138 BW van toepassing is in geval van faillissement van een vereniging waarvan de statuten zijn opgenomen in een notariële akte en die aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van de curator gelegen zijn standpunt dat sprake is van een aan vennootschapsbelasting onderworpen vereniging, nader te onderbouwen. Nu hij dat heeft nagelaten, concludeert de rechtbank dat de curator niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op artikel 2:50a BW juncto 2:138 BW, zonder dat plaats is voor bewijslevering.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de primaire grondslag van de vordering faalt.

Subsidiaire vordering
De curator legt aan deze vordering ten grondslag dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van de vereniging door zodanig wanbeleid te plegen dat dit leidde tot een faillissement waarin sprake is van een faillissementstekort. Hij stelt dat gedaagden de gezamenlijke schuldeisers aldus benadeeld hebben en dat daarom sprake is van onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW juncto artikel 2:9 BW.

Juridisch kader
Bij de beoordeling van de subsidiaire vordering is in de eerste plaats van belang dat de curator gedaagden verwijt dat door hun toedoen de gezamenlijke schuldeisers zijn benadeeld, in die zin dat zij hun vorderingen niet (geheel) betaald zullen krijgen. Dit betreft externe bestuurdersaansprakelijkheid. Benadeling van een schuldeiser van een rechtspersoon door het onbetaald en onverhaald blijven van diens vordering kan grond zijn voor aansprakelijkheid van een bestuurder jegens die schuldeiser als die (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de rechtspersoon onrechtmatig heeft gehandeld indien hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als maatstaf geldt in de onder (i) bedoelde gevallen of de betrokken bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de rechtspersoon niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden en in de onder (ii) bedoelde gevallen of het handelen of nalaten als bestuurder van de betrokken rechtspersoon ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt (HR 8 december 2006 (Ontvanger/Roelofsen), LJN:AZ0758).
Daarbij geldt als uitgangspunt de tekst van artikel 2:9 BW, zoals dat luidde voor 1 januari 2013 (verder: artikel 2:9 BW (oud)), ten tijde van de aan gedaagden verweten gedragingen. Deze tekst luidde: ‘Elke bestuurder is tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Indien het een aangelegenheid betreft die tot de werkkring van twee of meer bestuurders behoort, is ieder van hen voor het geheel aansprakelijk ter zake van een tekortkoming, tenzij deze niet aan hem te wijten is en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen ervan af te wenden.’
Volgens vaste jurisprudentie is eerst sprake van een tekortkoming in de behoorlijke vervulling van de bestuurstaak als bedoeld in artikel 2:9 BW (oud), indien geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zo gehandeld zou hebben als de in geding zijnde bestuurder. Of dat het geval is dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden behoren onder meer de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico’s, de taakverdeling binnen het bestuur, de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult.

Samenvatting omstandigheden
Gedaagden sub 1 tot en met 6 - algemeen
De curator verwijt gedaagden sub 1 tot en met 6 als bestuurder onder meer dat door hen geen ledenvergaderingen zijn gehouden en geen, althans geen deugdelijke administratie of boekhouding is bijgehouden. Dit wordt door gedaagden, met uitzondering van [gedaagde2], niet bestreden. [gedaagde2] voert tegen dit verwijt aan dat hij Hunting & Partners heeft opgedragen de financiële administratie alsnog op orde te brengen en dat hij zelf een boekhouding is gaan bijhouden, maar uit de rapporten van de Belastingdienst en het op 4 december 2014 tegen hem gewezen strafvonnis (ECLI:NL:RBNHO:2014:13118), waarnaar de curator ter comparitie heeft verwezen, blijkt dat geen sprake is geweest van een deugdelijke boekhouding: Hunting & Partners gaf zelf aan onvoldoende informatie te hebben en de door [gedaagde2] opgestelde boekhouding had (mede) tot doel pokerinkomsten wit te wassen. Dit verweer van [gedaagde2] faalt dan ook.
De curator verwijt gedaagden sub 1 tot en met 6 voorts dat, in strijd met de wettelijke verplichting daartoe, geen aangifte is gedaan ter zake van omzetbelasting over inkomsten uit de kantine, uit speelautomaten, uit entreegelden en uit sponsoring. Gedaagden bestrijden dit alleen ten aanzien van de gestelde verplichting om aangifte omzetbelasting te doen voor sponsorgelden. Zij stellen dat dit geen verplichting van de vereniging was, maar van de Stichting Top Sport Young Boys, waar de sponsorgelden binnen hadden moeten komen, dan wel van [gedaagde7], die de sponsorgelden (veelal) rechtstreeks heeft ontvangen. De rechtbank volgt dit verweer niet. Uit het concept-rapport van de Belastingdienst betreffende de omzetbelasting blijkt immers dat de vereniging zelf facturen voor sponsoring heeft gestuurd, waarop zelfs BTW in rekening is gebracht. Daarnaast bestond de Stichting Top Sport Young Boys nog niet ten tijde van de ondertekening van het sponsorcontract met Sports ’N Styles. Het verweer dat geen aangifteplicht bestond voor inkomsten uit sponsorgelden wordt dan ook als feitelijk onjuist verworpen.
De curator stelt ten slotte dat gedaagden onzorgvuldig hebben gehandeld in de uitoefening van hun bestuurstaak, door geen zorg te dragen voor aangifte ter zake van loonbelasting. Gedaagden sub 1 tot en met 6 bestrijden dat de vereniging inhoudingsplichtig was. Dit verweer slaagt. De belastingdienst gaat er blijkens het rapport van 29 februari 2012 betreffende loonbelasting primair van uit dat [gedaagde7] inhoudingsplichtige is ter zake van de loonbelasting. Jegens de belastingdienst neemt de curator het standpunt in dat dit uitgangspunt juist is. De curator heeft in de onderhavige procedure geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de rechtbank tot de conclusie kan komen dat gedaagden sub 1 tot en met 6 desalniettemin aangifte loonbelasting hadden moeten doen.

Oordeel rechtbank
Gelet op het hiervoor overwogene kan worden vastgesteld dat het bestuur (in verschillende samenstelling) in elk geval heeft gehandeld in strijd met artikel 9, 12, 13, 14 en 16 van de statuten van de vereniging en met artikel 2:10, 2:41 en 2:48 BW, alsmede artikel 14 van de Wet op de Omzetbelasting 1968. De rechtbank stelt vast dat het bestuur van de vereniging gedurende vele jaren geen, dan wel een ondeugdelijke financiële administratie heeft gevoerd. De vereniging had leveranciers waaraan zij schulden had, maar door geen deugdelijke boekhouding te voeren, konden de rechten en verplichtingen van de vereniging niet eenvoudig vastgesteld worden. Hoewel de vereniging wellicht geen commerciële doelstelling had, had zij inkomsten uit onder meer de kantine en sponsorgelden, ten aanzien waarvan een bestuurder die op zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult, had kunnen weten dat belastingaangiften gedaan had moeten worden. Gedurende vele jaren is dit echter nagelaten, waardoor naheffingsaanslagen met boetes zijn opgelegd, hetgeen de gebrekkige financiële positie van de vereniging verder verslechterde. Door geen ledenvergaderingen te houden is een mogelijkheid tot controle aan de leden van de vergadering ontzegd. Vanaf maart 2010 heeft (een deel van) het bestuur van de vereniging illegale pokerinkomsten ingezet om schulden van de vereniging te betalen en een frauduleuze boekhouding gevoerd. Doordat het bestuur niet voorzag in een deugdelijk toezicht en controle op de boekhouding, bleef dit onopgemerkt, althans werd niet ingegrepen totdat de politie een inval deed in de vereniging. Deze schendingen zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig ernstig, dat geen redelijk denkend bestuurder zo gehandeld zou hebben als gedaagden. Daarbij is van belang dat de geschonden wettelijke regels, waaronder met name de schending van artikel 2:10 BW mede strekt ter bescherming van (potentiële) schuldeisers van de rechtspersoon. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een tekortkoming in de behoorlijke taakvervulling van de bestuurders in de zin van artikel 2:9 BW (oud).
Het meest verstrekkende verweer dat gedaagden vervolgens aanvoeren is, dat de gezamenlijke schuldeisers niet zijn benadeeld door hun handelen en daarnaast dat met de opbrengst van de pokeravonden schulden zijn afgelost, zodat de gezamenlijke schuldeisers daar beter van zijn geworden. Daarom zijn gedaagden hoe dan ook niet aansprakelijk jegens de gezamenlijke schuldeisers, wat er ook zij van de vraag of hen ter zake van de tekortkoming een ernstig verwijt treft, aldus gedaagden. Dit verweer faalt. Het feit dat de schulden van de vereniging opliepen en dat een naheffingsaanslag omzetbelasting is opgelegd, waar boetes deel van uit maakten, kan als een direct gevolg van het hiervoor bedoelde handelen worden gezien. Reeds hierdoor zijn de gezamenlijke schuldeisers benadeeld. Daarnaast hebben gedaagden niet bestreden dat de publiciteit rond de strafzaak er toe heeft geleid dat derden geen zaken meer wilden doen met de vereniging en dat de pokeravonden aldus het faillissement van de vereniging in de hand hebben gewerkt. De stelling dat de vereniging voordeel heeft gehad van de pokeravonden, volgt de rechtbank dan ook niet.

Vervolgens kijkt de rechtbank per gedaagde of hen met betrekking tot de onbehoorlijke taakvervulling een ernstig persoonlijk verwijt treft.

Geen hoofdelijke aansprakelijkheid
De curator heeft, onder verwijzing naar artikel 2:138 lid 3 BW, alleen ten aanzien van zijn primaire vordering toegelicht waarom hij een hoofdelijke veroordeling vordert. Waarom dat bij toewijzing van de subsidiaire vordering ook zo zou moeten zijn heeft hij niet (voldoende) toegelicht. Nu zij in verschillende bestuursperiodes hebben gehandeld en de aard van hun handelen - en daarmee mogelijk ook de mate waarin dat handelen heeft geleid tot de door de curator gestelde schade - uiteen loopt, ziet de rechtbank in de stellingen van de curator onvoldoende aanleiding om tot het oordeel te komen dat gedaagden in groepsverband hebben geopereerd en dat zij uit dien hoofde hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn. De rechtbank wijst de subsidiaire vorderingen, daaronder begrepen de kostenveroordeling, dan ook af, voor zover deze betrekking hebben op hoofdelijkheid. Dit geldt naar zijn aard ook voor de subsidiaire vorderingen jegens gedaagden sub 1 en sub 6.

Eindoordeel rechtbank
Gedaagde sub 1 jegens de gezamenlijke schuldeisers van de vereniging onrechtmatig heeft gehandeld door verwijtbaar te kort te schieten in de behoorlijke vervulling van zijn bestuurstaak en gedaagde sub 1wordt dan ook veroordeeld tot betaling aan de curator van de schade die de gezamenlijke schuldeisers hebben geleden en nog zullen lijden ten gevolge van het onrechtmatig handelen.
Hetzelfde geldt voor gedaagde sub 3 en sub 7 die tijdens zijn bestuursperiode jegens de gezamenlijke schuldeisers van de vereniging onrechtmatig heeft gehandeld door geen, dan wel een ondeugdelijke financiële administratie te voeren, geen belastingaangiften te doen, geen ledenvergaderingen te houden, en vanaf maart 2010 illegale pokeravonden te organiseren en de daaruit voortvloeiende inkomsten op frauduleuze wijze in de boekhouding van de vereniging te verwerken en in te zetten om schulden van de vereniging te betalen.
Ook gedaagden sub 4, sub 5 en sub 6 die tijdens zijn bestuursperiode geen deugdelijke boekhouding voerden en geen belastingaangiftes deden zijn aansprakelijk voor de schade die de schuldeisers leiden.

zondag 6 september 2015

CAS Bulletin 2015/1: Jurisprudentieoverzicht belangrijke uitspraken Court of Arbitration for Sport (CAS)

The CAS 2015/1 can be found HERE

Previous publications:
The CAS Bulletin 2014/2 can be found HERE
The CAS Bulletin 2014/1 can be found HERE
The CAS Bulletin 2013/2 can be found HERE

Articles et commentaires/Articles and Commentaries
Expedited Procedures before the Court of Arbitration for Sport
Jeffrey G. Benz and William Sternheimer

The Arab Countries in the CAS Jurisprudence: a retrospective
Dr. Minas Khatchadourian

The Taking of Evidence before the CAS
Estelle de La Rochefoucauld

Res judicata in sports disputes and decisions rendered by sports federations in Switzerland
Despina Mavromati

Jurisprudence majeure/Leading Cases
CAS 2013/A/3373
International Association of Athletics Federations (IAAF) v. Turkish Athletics Federation
(TAF) and NevinYanit
6 March 2015

CAS 2013/A/3417
FC Metz v. NK Nafta Lendava
13 August 2014

CAS 2013/A/3419
Marítimo da Madeira – Futebol SAD v. Clube Atlético Mineiro
14 November 2014

CAS 2014/A/3486
MFK Dubnica v. FC Parma
2 February 2015

TAS 2014/A/3587
KRC Genk c. AS Monaco FC
18 décembre 2014

CAS 2014/A/3604
Ralfs Freibergs v. International Olympic Committee (IOC)
17 December 2014

CAS 2014/A/3611
Real Madrid FC v. Fédération Internationale de Football Association (FIFA)
27 February 2015

CAS 2014/A/3613
PAOK FC v. Hellenic Football Federation (HFF) & Panathinaikos FC
6 October 2014

CAS 2014/A/3628
Eskisehirspor Kulübü v. Union of European Football Association (UEFA)
2 September 2014 (operative part notified on 7 July 2014)

CAS 2014/A/3762
Fernando Santos v. Fédération Internationale de Football Association (FIFA)
23 March 2015

Jugements du Tribunal Fédéral/Judgements of the Federal Tribunal

Judgement of the Swiss Federal Tribunal 4A_304/2013
3 March 2014.
A. (Appellant) v. Z., FIFA, X. (Respondents)

Judgment of the Swiss Federal Tribunal 4A_362/2013
27 March 2014
(Appellant) v. The Football Federation of Ukraine (FFU, Respondent)

Arrêt du Tribunal fédéral 4A_374/2014
26 février 2015
Club A. (recourant) v. B. et C. (intimés)

Informations diverses/Miscellanous


Publications récentes relatives au TAS/Recent publications related to CAS