dinsdag 25 juni 2013

Ontslag Rasmussen niet kennelijk onredelijk




Het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft vandaag arrest gewezen in de zaak Rasmussen tegen Rabo Wielerploegen B.V. Het hof is van oordeel dat Rabo heeft bewezen dat het ontslag op staande voet van Rasmussen onverwijld is gegeven en dat zij Rasmussen terecht op 26 juli 2007 op staande voet heeft ontslagen.

Verloop hoger beroep
In het hoger beroep in de zaak van Rasmussen tegen Rabo Wielerploegen B.V. (hierna: Rabo), heeft het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem op 19 juni 2012 (BW8595) een tussenarrest gewezen en daarbij Rabo toegelaten te bewijzen dat het ontslag op staande voet van Rasmussen op 26 juli 2007 ‘onverwijld’ is gegeven.

Op 12 november 2012, 18 december 2012 en 7 maart 2013 zijn aan de zijde van beide partijen getuigen gehoord.

Inleidende opmerkingen
Na het getuigenverhoor aan de zijde van Rabo op 18 december 2012 hebben verschillende (oud) professionele wielrenners in het openbaar bekend gemaakt dat zij in het verleden voorafgaande en tijdens wielerwedstrijden, zoals bijvoorbeeld de Tour de France, diverse vormen van doping hebben gebruikt. In de loop van het geding in hoger beroep is de aandacht verschoven naar de heimelijke en wijd verbreide cultuur van dopinggebruik in de professionele wielersport. Het feit dat Rasmussen opnieuw zichzelf en de toenmalige algemeen directeur van Rabo op 7 maart 2013 als getuigen heeft laten horen, ligt in het verlengde daarvan.

Benadrukt wordt dat het in deze zaak gaat om de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet dat Rabo op 26 juli 2007 aan Rasmussen heeft verleend. De reden(en) voor dit ontslag op staande voet was/waren - kort gezegd - dat Rasmussen volgens Rabo in strijd met de geldende regels (van UCI en zijn arbeidsovereenkomst) belangrijke onjuiste informatie met betrekking tot zijn verblijfplaats in de maand juni 2007 had verstrekt, te weten dat hij, voorafgaande aan de door Rabo (in de periode van 25 tot en met 29 juni 2007) georganiseerde training in de Pyreneeën, in Mexico verbleef om zich op de Tour de France voor te bereiden, terwijl dit ten aanzien van tenminste één dag (13 juni 2007) niet het geval was.

Dit betekent dat het hof de aandacht die namens Rasmussen is gevraagd voor de recente ontwikkelingen rondom het dopinggebruik en de dopingbekentenis van Rasmussen bij de beoordeling buiten beschouwing zal laten. De omstandigheid dat Rasmussen heeft bekend doping te hebben gebruikt, staat in deze zaak los van de vraag waar precies hij in de maand juni 2007, voorafgaande aan de start van de Tour de France, heeft verbleven.

Het hof oordeelt dat Rabo heeft bewezen dat het ontslag op staande voet van Rasmussen onverwijld is gegeven. Doorslaggevend is dat Rasmussen - kort gezegd - op essentiële momenten heeft gelogen over zijn verblijfplaats in de maand juni 2007 en dat deze leugens (pas) aan het licht zijn gekomen op 25 juli 2007. De e-mail wisseling in april 2007 tussen Rasmussen en de ploegleider en tussen de toenmalige algemeen directeur en Rasmussen, de toezending van de routes van de Alpenetappes op 16 juni 2007 en het sms’je van de ploegleider aan Rasmussen op 24 juni 2007 vormen noch afzonderlijk noch in onderling verband beschouwd een aanwijzing dat Rabo al eerder dan op 25 juli 2007 bekend was met het feit dat Rasmussen niet in juni 2007 in Mexico had verbleven.

Hooguit kan de ontmoeting tussen de ploegleider en Rasmussen in Bergamo op 6 juni 2007, in het licht van de door Rabo op 29 juni 2007 ontvangen recorded warning, een aanwijzing opleveren dat Rabo al eerder wist dat Rasmussen vóór 6 juni 2007 niet in Mexico was geweest, maar deze omstandigheid alléén is van onvoldoende gewicht om te oordelen dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven.

Rabo heeft Rasmussen terecht op staande voet ontslagen
Het hof oordeelt vervolgens dat Rabo Rasmussen terecht op 26 juli 2007 op staande voet heeft ontslagen. Rasmussen heeft op essentiële momenten (ten tijde van de recorded warning van 29 juni 2007 en de boete op 3 juli 2007, de persconferentie op 24 juli 2007 en de bekendwording op 25 juli 2007 dat Rasmussen op 13 juni 2007 door een Italiaanse journalist in de Dolomieten was gezien) onjuiste informatie verstrekt met betrekking tot zijn verblijfplaats in de maand juni 2007; hij heeft over die verblijfplaats herhaaldelijk gelogen. Uitgekomen is dat hij tenminste op één dag in Italië was gezien.

De persoonlijke gevolgen die het ontslag voor Rasmussen heeft, zijn leeftijd en de duur van het dienstverband wegen niet op tegen de aard en de ernst van de aan het adres van Rasmussen gemaakte verwijten.
Dit betekent dat Rasmussen schadeplichtig is jegens Rabo en een bedrag van € 84.543,- bruto aan Rabo is verschuldigd.

Het ontslag is niet kennelijk onredelijk
Het ontslag van Rasmussen is niet kennelijk onredelijk. Er is geen sprake van een valse of een voorgewende reden en de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband zijn niet te ernstig in vergelijking met het belang van Rabo bij de beëindiging.

Conclusies
Het vonnis van de kantonrechter kan slechts gedeeltelijk in stand blijven. Op procedurele gronden laat het hof de beslissing van de kantonrechter dat Rabo aan Rasmussen een bedrag van € 50.000,- wegens buitengerechtelijke kosten moet betalen, in stand (zonder toekenning van de door Rasmussen gevorderde wettelijke rente over dit bedrag). Rabo is voorts een (gematigd) bedrag van € 6.069,- bruto (met rente) als wettelijke verhoging aan Rasmussen verschuldigd omdat zij niet tijdig (een deel van ) het achterstallige salaris (€ 40.457,- bruto) aan Rasmussen heeft betaald.

Rabo heeft ter uitvoering van dit vonnis op 23 juli 2008 een bedrag van € 715.000,- als hoofdsom alsmede een bedrag van € 34.812,96 wegens wettelijke rente, in totaal € 749.812,96, aan Rasmussen betaald. De beslissingen van het hof leiden ertoe dat Rabo een bedrag van € 6.069,- bruto (met rente) aan Rasmussen dient te betalen en dat Rasmussen aan Rabo € 84.543,- bruto (met rente) alsmede een bedrag van € 579.349,69 (met rente) dient (terug) te betalen. Rasmussen wordt voorts in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep veroordeeld.

woensdag 19 juni 2013

Regeling buitenlanders KNBSB in strijd met artikel 45/56 VWEU en Algemene wet gelijke behandeling en artikel 18 VWEU


Niet alleen in het voetbal wordt met nationaliteitsclausules aangelopen tegen beperkingen die het Europees recht meebrengt op het gebied van die clausules. Zo had de Koninklijke Nederlandse Baseball en Softball Bond (KNBSB) bepalingen in de reglementen staan die het opstellen van buitenlandse speelsters beperkte. Een aangesloten club, Terrasvogels, had een Italiaanse speelster te vaak opgesteld en de KNBSB oordeelde dat Terrasvogels een aantal wedstrijden over moest spelen. In het wedstrijdreglement van de KNBSB staat namelijk dat: "Eén volledige wedstrijd (indien nodig inclusief tie break) van een dubbel moet gecatcht worden door een Nederlandse speelster/s" De Italiaanse speelster was door Terrasvogels twee keer als catcher opgesteld.Terrasvogels spant vervolgens een kort geding aan tegen de KNBSB omdat de regels volgens Terras in strijd zijn met het VWEU.
De KNBSB heeft de regeling opgesteld met het doel om de Nederlandse speelsters in de nationale competitie de kans te geven in het eerste team te spelen en hun talent verder te ontwikkelen, zodat het nationale team internationaal een grotere rol kan gaan spelen.
De rechter is van oordeel dat er sprak is van directe discriminatie naar nationaliteit. Er wordt immers expliciet op grond van nationaliteit onderscheid gemaakt tussen personen die in dezelfde situatie verkeren. Op grond van de artikelen 18, 45, 49 en 56 VWEU is het verboden te EU burgers te discrimineren naar nationaliteit. In de eerder uitspraak van het Hof van Justitie Koch en Walrave had het Hof uitgesproken  dat het discriminatieverbod niet slaat op de samanestelling van nationale teams. In het Bosman arrest heeft eht Hof van Justitie echter ook uitgesproken dat discriminatie naar nationaliteit door beperkingen te stellen aan het aantal niet-nationale spelers dat wordt opgesteld bij andere (nationale) wedstrijden geen geoorloofde uitzondering is op het discriminatieverbod omdat niet isvoldaan aan de vereiste dat de uitzondering beperkt blijft tot haar specifieke doel (“remain limited to its proper objective”). De regeling KNBSB is daarom in strijd met artikel 45 VWEU.
Vervolgens kijkt de rechter of er een rechtvaardiging is voor het handelen in strijd met artikel 45 VWEU. Er zijn twee uitzonderingen die een inbreuk op het discriminatieverbod van artikel 45 VWEU rechtvaardigen:
1.         beperkingen uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid. Die uitzondering is in dit geval niet van toepassing.
2.         een aanvullende, open categorie van rechtvaardigingsgronden, gebaseerd op noodzakelijke vereisten in het algemeen belang, die beperkt moet worden uitgelegd. In sportzaken zijn als gerechtvaardigd aangemerkt:
-          de noodzaak om de opleiding en training van jonge spelers te bevorderen;
-          het handhaven van een bepaalde sportieve en financiële balans tussen clubs;
-          de noodzaak om een reguliere competitie en onzekerheid van de uitkomst te  verzekeren.
Die open categorie van rechtvaardigingsgronden is door het Europese Hof echter alleen aanvaard als het gaat om indirecte discriminatie naar nationaliteit. Aangezien het in dit geval om directe discriminatie gaat is ook die tweede categorie rechtvaardigingsgronden niet van toepassing.
De regeling van de KNBSB is dus in strijd met artikel 45 VWEU
Tot slot gaat de voorzieningenrechter in op twee andere punten:

Is er hier sprake van een economische activiteit?
De KNBSB is van mening dat artikel 45 of 56 VWEU niet van toepassing zijn, omdat het hier gaat om een amateursport en dat is volgensde KNBSB geen economische activiteit en dus is het VWEU niet van toepassing.
De voorzienigenrechter geeft daar geen echt antwoord op. Terrasvogels kan echter een sponsorcontract overleggen van de Italiaanse speelster.  De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat als Italiaanse aanspraak kan maken op gelijke behandeling als zij verblijft in een andere lidstaat van de EU (artikel 18 VWEU), ongeacht of de door haar beoefende sport is aan te merken als economische activiteit.

Is de regeling in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling?
Op grond van artikel 7 lid 1 Awgb is het onderscheid op basis van nationaliteit verboden bij het aanbieden van of verlenen van toegang door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van welzijn. Sportinstellingen vallen onder dat begrip. De voorzieningenrechter is dan ook van oordel dat de regeling van de KNBSB hiermee in strijd is en dat ook der rechtvaardiging van artikel 2 lid 5 Awgb niet van toepassing is. Op grond van dat artikel is onderscheid op grond van nationaliteit alleen toegestaan, indien het onderscheid ziet op het nationale team.

vrijdag 14 juni 2013

Fotoboek over Cruijff niet onrechtmatig

Het in 2003 op de markt brengen van het boek “Johan Cruijff – De Ajacied” is niet onrechtmatig tegenover  Cruijff. Dit heeft de Hoge Raad vandaag beslist.
Het door Tirion Uitgevers uitgebrachte boek bevat foto’s van Cruijff uit de tijd dat hij voor Ajax voetbalde. Volgens Cruijff maakt het boek inbreuk op zijn rechten. Hij wil dat het boek niet langer wordt verkocht (‘staken van openbaarmaking’) en hij wil schadevergoeding ontvangen.  Rechtbank en hof hebben deze vorderingen van Cruijff afgewezen. De Hoge Raad heeft het daartegen gerichte beroep nu verworpen.
De vraag of openbaarmaking onrechtmatig is, is afhankelijk van een afweging van belangen tegen de achtergrond van botsende grondrechten. Voor openbaarmaking van een in het openbaar gemaakte foto van een bekend persoon is niet steeds voorafgaande toestemming van de geportretteerde vereist. Het portretrecht geeft in dat geval ook niet zonder meer aanspraak op een exclusief exploitatierecht.
Van een schending van de privélevenssfeer van Cruijff is geen sprake. De foto’s beelden Cruijff af als voetballer en zijn bedoeld om het in voetbal geïnteresseerde publiek over het talent van Cruijff te informeren. Voorts heeft Tirion een vergoeding aan Cruijff aangeboden. Cruijff heeft onvoldoende toegelicht dat dit aanbod niet redelijk was.
Volgens het hof is het boek sinds eind 2008 niet meer leverbaar. 

De uitspraak staat HIER

Bron: rechtspraak.nl

woensdag 12 juni 2013

Rapport: Wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast ‘Toepassing in de praktijk 2012’

Belangrijkste bevindingen samengevat:
De Inspectie VenJ heeft het onderzoek in de geselecteerde gemeenten en alle
arrondissementen verricht in de periode van 1 april 2011 tot 11 april 2012. Op basis
hiervan constateert de Inspectie VenJ de volgende zaken:
-- Van de 153 gemeenten die gereageerd hebben op de vragenlijst, hebben 27 de wet
toegepast. Van de elf arrondissementen die hebben gereageerd, zijn dit er zeven. In
totaal is de wet 293 keer ingezet, het gaat dan om 213 burgemeestersbevelen en 78
gedragsaanwijzingen. Daarnaast is in twee gevallen gebruik gemaakt van artikel
141a, strafbaarstelling voorbereidingshandelingen. De wet wordt vooral ingezet bij
wijkoverlast. In mindere mate bij voetbalvandalisme en evenementen.
-- Artikel 172b, de 12-minnersmaatregel, is – net als in eerder onderzoek is
geconstateerd – niet ingezet. Het overgrote deel van de gemeenten geeft aan inzet
van deze maatregel niet te overwegen. Gemeenten geven aan dat een dergelijke
maatregel erg ingrijpend is en dat er andere middelen zijn die effectiever werken.
Gemeenten stellen vast dat kinderen die eventueel in aanmerking zouden komen
voor een 12-minnersmaatregel, vaak uit een probleemsituatie komen. Dit vergt een
andere aanpak waarbij zorg- en hulpverleningstrajecten in hun ogen betere
oplossingen zijn.
-- Gemeenten en arrondissementen hebben de instrumenten van de wet mbveo
inmiddels een plaats gegeven in hun aanpak van overlast. Het is onderdeel
geworden van de ‘gereedschapskist’. Zij geven aan dat per casus, indien nodig en
passend, inzet van de wet zal worden overwogen. Het overgrote deel van de
onderzochte gemeenten en arrondissementen heeft de wet nog niet toegepast. Zij
menen onder meer dat andere instrumenten, zoals de APV en het noodbevel,
voldoende mogelijkheden bieden en makkelijker ingezet kunnen worden.
-- De gemeenten en arrondissementen die de wet wel hebben toegepast, stuiten in de
praktijk op grotendeels dezelfde knelpunten zoals die in de eerste rapportage zijn
opgetekend1. Het gaat dan om het voldoen aan de voorwaarden om de wet in te
kunnen zetten (dossieropbouw), de inspanningen en administratieve lasten die
erbij komen kijken en de effectiviteit van de maatregelen.
-- De jurisprudentie is in ontwikkeling. Op basis van de uitspraak van de Rechtbank
Amsterdam2 zijn de kaders om de wet te kunnen inzetten uitgebreid. In
tegenstelling tot de rechtelijke uitspraken uit 2011, stelt de rechter nu dat:
• Feiten voor inwerkingtreding van de wet mogen worden gebruikt ter
onderbouwing van het dossier;
• Deelname aan een ordeverstorende groep voldoende is om een maatregel op te
leggen, het individuele aandeel van een persoon aan de ordeverstoring hoeft
niet aangetoond te worden.
Deze ontwikkeling in de jurisprudentie kan een deel van de ervaren
knelpunten - bijvoorbeeld daar waar het gaat om het kunnen voldoen aan de
voorwaarden - wegnemen.
-- De wens bij (vooral) gemeenten is om de wet vaker en breder te kunnen toepassen.
Vanwege de genoemde knelpunten wordt dit echter beperkt. De inspanningen die
verricht moeten worden wegen niet op tegen de effecten. De grote meerwaarde van
de wet mbveo ten opzichte van andere instrumenten wordt in de praktijk dan niet
zo ervaren.
-- De betrokken partijen ervaren de effectiviteit van de maatregelen per type overlast
verschillend. Zo menen zij dat de wet mbveo een goed instrument is om
wijkoverlast aan te pakken. Hoewel het arbeidsintensief is om een maatregel toe te
passen, zijn de ervaren effecten wel positief. Een overlastgever mag zich immers een
tijdje niet meer in het betreffende gebied of in een bepaalde groep begeven. Ook bij
evenementen zoals de jaarwisseling ervaart men positieve effecten.
-- Bij toepassing van de wet tegen voetbalvandalisme is men kritischer. De wet biedt
volgens hen niet de mogelijkheden om snel, flexibel en daadkrachtig op te treden.
-- Het blijkt lastig om aan de voorwaarden te voldoen om de wet in het kader van
voetbalvandalisme in te zetten. Bovendien is een termijn van drie maanden
onvoldoende treffend. In de praktijk gaat het dan om ‘slechts’ zes thuiswedstrijden

en staat het de voetbalvandaal nog vrij om naar uitwedstrijden te gaan.

Het volledige rapport staat HIER

zondag 2 juni 2013

Batboy en geen batgirl gezocht: discriminatie naar geslacht


Situatie
De Stichting honkbalweek organiseert elke twee jaar een internationaal honkbaltoernooi, de Haarlemse Honkbalweek. De organisatie van de honkbalweek had een nieuwsbrief aan alle honkbalclubs in Nederland gestuurd met daarin een oproep voor batboys. Een vergelijkbare advertentie stond ook op hun website. In de advertentie was onder meer opgenomen dat de organisatie op zoek was naar enthousiaste jongens in de leeftijdscategorie 12 tot en met 15 jaar voor batboy tijdens de Honkbalweek. Een meisje had zich aangemeld voor de try-outs die hiervoor zouden worden gehouden. De organisatie van de Honkbalweek vertelde haar echter dat zij niet in aanmerking kwam omdat zij een meisje is. Het meisje voelt zich gediscrimineerd op grond van geslacht. De Stichting stelt dat zij al jaren alleen jongens vraagt als batboy maar dat zij nooit bewust meisjes hebben willen uitsluiten. Honkbal wordt namelijk van pupil tot en met senior hoofdzakelijk gespeeld door personen van het mannelijk geslacht.

Oordeel
Het College oordeelt dat Stichting Honkbalweek verboden onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt bij de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking door het meisje uit te sluiten van deelname aan try-outs voor batboy voor de Haarlemse Honkbalweek.

Toelichting
Het College oordeelt dat de Stichting direct onderscheid op grond van geslacht maakt door meisjes uit te sluiten van de mogelijkheid om batboy te worden. Direct onderscheid is verboden tenzij er een wettelijke uitzondering van toepassing is. Deze uitzondering zou er kunnen zijn, als er sprake is van een geslachtsbepaalde functie. Omdat de Stichting heeft verklaard dat de functie van batboy uitstekend door zowel jongens als meisjes kan worden vervuld, is hiervan geen sprake. Er is dan ook geen wettelijke uitzondering van toepassing. Daarom heeft de Stichting verboden onderscheid op grond van geslacht gemaakt.

KNAC Nationale Autosport Federatie maakt geen verboden onderscheid op grond van leeftijd door de licentie van een 76-jarige sportcommissaris niet te verlengen


Situatie
Een man, geboren in 1935, is sinds 1954 als vrijwilliger werkzaam als sportcommissaris bij nationale en internationale autosportevenementen. Sportcommissarissen moeten elk jaar een nieuwe licentie aanvragen bij KNAC Nationale Autosport Federatie (KNAF). De autosportfederatie heeft in 2011 een maximumleeftijd vastgesteld voor het verstrekken van licenties aan sportcommissarissen. Voor deze functie geldt sindsdien een leeftijdsgrens van 70 jaar. Als eerder een licentie is verstrekt geldt een maximumleeftijd van 75 jaar. Na het verlopen van de laatste licentie van de man op 31 december 2012 heeft de autosportfederatie hem geen nieuwe licentie verstrekt.

Oordeel College
Het College voor de Rechten van de Mens spreekt als zijn oordeel uit dat Knac Nationale Autosport Federatie jegens de man geen verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van leeftijd door hem geen nieuwe licentie voor de functie van sportcommissaris te verstrekken.

Toelichting
Het College stelt vast dat de man zijn vrijwilligerswerkzaamheden onder gezag van de autosportfederatie verricht en dat daarom sprake is van een arbeidsverhouding als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL). Het besluit om de man geen nieuwe licentie meer te verstrekken is ingegeven door zijn leeftijd. Daarom is sprake van onderscheid op grond van leeftijd. In de WGBL staat een uitzondering op het verbod van onderscheid op grond van leeftijd. Die uitzondering houdt in dat ontslag bij het bereiken van de AOW-leeftijd of een hogere leeftijd die eerder is vastgesteld, toegestaan is. Daarom mocht de autosportfederatie, bij het nemen van een besluit over het verstrekken van een nieuwe licentie aan de man, de leeftijdsgrens van 75 jaar hanteren. Het door de autosportfederatie gemaakte leeftijdsonderscheid is daarom niet verboden.

Geen strijd met AWGB door sportvereniging die in statuten bepalingen opneemt die racisme en discriminatie verbieden



Situatie
Een sportvereniging wil een nieuwe bepaling in haar statuten opnemen. De strekking hiervan is dat het bestuur iemand als lid kan weigeren of uit het lidmaatschap kan ontzetten als die persoon zich (binnen verenigingsverband) schuldig maakt aan racistische of discriminerende uitlatingen in welke vorm dan ook of aan verspreiding van racistisch of discriminerend materiaal. De sportvereniging vraagt het College of zij hiermee al dan niet (verboden) onderscheid zal maken in de zin van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).

Oordeel College
De sportvereniging maakt, met de invoering van de nieuwe statutaire bepaling, geen verboden onderscheid in de zin van de AWGB, mits zij hieraan een aantal minder ver gaande sancties toevoegt: waarschuwing, schorsing, uitsluiting van het deelnemen aan wedstrijden en/of oefeningen, ontzegging van het recht van toegang tot de accommodatie van de vereniging en oplegging van een boete. De vraag of toepassing van de nieuwe statutaire bepalingen in een concreet geval verboden onderscheid oplevert, leidt niet tot een oordeel van het College, omdat de feitelijke basis hiervoor ontbreekt.

Toelichting
De sportvereniging geeft voorbeelden van situaties waarvoor zij de bepaling wil invoeren. Zo kan een aanhanger van een extreem rechtse politieke partij zich schuldig maken aan racisme of discriminatie; op het sportveld of in de sociale media. Een deel van de sporters is van niet-Nederlandse afkomst en/of heeft een donkere huidskleur. Sommige leden zijn Moslim of Hindoe. Spelers kunnen hierdoor worden gekwetst. Een ander voorbeeld is een man die vanwege zijn geloof niet met een vrouw wil samenspelen of iemand die vanwege een bepaalde levensbeschouwing niet met een homoseksuele persoon in een team wil. Ook hierdoor kunnen personen worden gekwetst. De nieuwe statutaire bepaling kan leiden tot indirect onderscheid op grond van politieke gezindheid, godsdienst of levensovertuiging. Dat is het geval als een discriminerende uitlating te maken heeft met een bepaalde politieke gezindheid, godsdienst of levensovertuiging. Indirect onderscheid mag worden gemaakt als daarvoor een goede reden is. De gekozen oplossing moet wel aan bepaalde voorwaarden voldoen. De goede reden is er: het tegengaan van racisme en discriminatie. Maar de gekozen sanctie (iemand kan geen lid worden of blijven) zal niet altijd nodig zijn. Afhankelijk van de omstandigheden zullen mildere sancties volstaan. Als de sportvereniging deze toevoegt, zal zij geen verboden onderscheid maken in de zin van de AWGB. De mildere sancties sluiten ook beter aan bij de praktijk. Het maakt niet uit of iemand de racistische of discriminerende gedragingen binnen of buiten verenigingsverband heeft gedaan. Met de huidige sociale media zijn de grenzen ook vervaagd tussen wat iemand in verenigingsverband doet en wat hij privé doet. Of de sportvereniging, bij het toepassen van de nieuwe statutenbepaling in de praktijk, al dan niet verboden onderscheid maakt kan niet op voorhand worden gezegd. Dit hangt namelijk af van wat er precies is gebeurd. Wat is de ernst van de racistische en/of discriminerende gedraging en in welke mate zijn de spelers getroffen? Op basis daarvan moet dan een concrete beoordeling plaatsvinden

Sportcentrum maakt verboden onderscheid door een vrouw af te wijzen voor een stageplaats vanwege het dragen van een hoofddoek


 Situatie
Sportcentrum L. Hollander B.V. wijst een vrouw af voor een stageplaats vanwege het dragen van een hoofddoek. Het sportcentrum verbiedt zijn werknemers het dragen van hoofddeksels. Daarnaast verbiedt het sportcentrum iedere uiting van godsdienst.

Oordeel College
Het College oordeelt dat Sportcentrum L. Hollander B.V. jegens de vrouw verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van godsdienst door haar af te wijzen voor een stageplaats vanwege het dragen van een hoofddoek.

Toelichting

Verzoekster heeft bij het sportcentrum gesolliciteerd naar een stageplaats. Zij mocht stage lopen als zij haar hoofddoek afdoet. Zij weigert dit en de stage gaat daarom niet door. In een mail van het sportcentrum aan de vrouw staat dat het sportcentrum iedere uiting van godsdienst verbiedt. Het College oordeelt daarom dat er sprake is van direct onderscheid. Direct onderscheid is verboden, tenzij er een uitzondering van toepassing is. Dit is in deze situatie niet het geval.

Volledige oordeel staat HIER