dinsdag 8 juli 2014

Onrechtmatige hinder door voetbalkooi naast woningen


De feiten
Eisers wonen allen aan, of in de omgeving van de straat [adres] in [woonplaats].
De Gemeente is eigenaar van een perceel grond aan het [adres] in [woonplaats]. Op dit perceel grond is een zogenoemde voetbalkooi gelegen. Deze kooi heeft een ondergrond van geluiddempend kunstgras. In de kooi zijn twee doelen geplaatst. Naast de voetbalkooi is een aantal speeltoestellen voor jonge kinderen geplaatst. Voor de voetbalkooi geldt een toegangsverbod tussen 22.00 en 6.00 uur.
De voetbalkooi bevindt zich met de lange zijde, die 19,5 meter lang is, op een afstand van ongeveer vier meter, parallel aan de lange zijde van de woning van [eiser sub 1].
Tussen eisers sub 1, sub 2 en sub 3 als eisers enerzijds en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal als verweerder anderzijds, hebben procedures (met zaaknummers UTR 12/2875, UTR 12/3161 en UTR 12/3182) plaatsgevonden bij de bestuursrechter van deze rechtbank. Deze procedures resulteerden gezamenlijk in een uitspraak van dezerechtbank van 2 mei 2013 (ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9538). De gang van zaken voorafgaand aan deze procedure wordt hierna beschreven.
Bij besluit van 7 juli 2011 (door de bestuursrechter van deze rechtbank aangeduid als het primaire besluit; waarover later meer) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal het verzoek van [eiser sub 1] om handhavend op te treden tegen – kort gezegd – geluidsoverlast veroorzaakt door het gebruik van de voetbalkooi, afgewezen. Tegen dit besluit heeft [eiser sub 1] bezwaar gemaakt.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal heeft het bezwaar van [eiser sub 1] (door de bestuursrechter van deze rechtbank aangeduid als het bestreden besluit 1) tegen de weigering van het college om handhavend op te treden tegen – kort gezegd – geluidsoverlast veroorzaakt door het gebruik van de voetbalkooi, gegrond verklaard bij besluit van 14 augustus 2012. In dit besluit is tevens opgenomen het voornemen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal om handhavend op te treden.
Eveneens op 14 augustus 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal ontheffing verleend aan de Gemeente van het verbod tot het veroorzaken van geluidhinder als bedoeld in artikel 4:6 lid 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening (door de bestuursrechter van deze rechtbank aangeduid als het bestreden besluit 2). Hierdoor behoefde de Gemeente, als bestuursorgaan, niet langer handhavend op te treden tegen geluidsoverlast. Deze wijze van opereren is door de bestuursrechter van deze rechtbank niet goed bevonden. Hij heeft zowel besluit 1 als besluit 2 vernietigd.
2.8.
De inhoud van de uitspraak van de bestuursrechter van 2 mei 2013 luidt – voor zover relevant – als volgt:
“(…)
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser 1. ([eiser sub 1], eiser sub 1 in dit kort geding; voorzieningenrechter) om handhavend op te treden tegen (voortdurende) geluidsoverlast veroorzaakt door het gebruik van de voetbalkooi aan het [adres] te [woonplaats] afgewezen.
Bij besluit van 14 augustus 2012 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser 1 gegrond verklaard. Verder is besloten alsnog over te gaan tot handhavend optreden tegen de door de voetbalkooi veroorzaakte geluidsoverlast.
Bij besluit van eveneens 14 augustus 2012 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder aan de gemeente Veenendaal ontheffing verleend van het verbod tot het veroorzaken van geluidhinder als bedoeld in artikel 4:6, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
Eiser 1 heeft tegen beide besluiten van 14 augustus 2012 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer UTR 12/2875.
Eisers 2 en 3 hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2. Deze beroepen zijn geregistreerd onder nummers UTR 12/3161 ([eiser sub 2]) en UTR 12/3182 ([eiser sub 3]).
(…)
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
13. Na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 december 2011 in zaak SBR 11/2552, heeft verweerder onderzoek laten verrichten naar de vraag in hoeverre het gebruik van de voetbalkooi aan het [adres] leidt tot geluidhinder in de zin van de APV. De resultaten uit dit onderzoek hebben er toe geleid dat tussen partijen niet meer in geschil is, en ook voor de rechtbank vaststaat, dat er inderdaad sprake is van geluidhinder als gevolg van het gebruik van bedoelde voetbalkooi.
(…)
Conclusie
21. Het beroep van eiser 1 tegen zowel het bestreden besluit 1 als het bestreden besluit 2 is gegrond.
(…)
22. Het beroep van eisers 2 en 3 tegen het bestreden besluit 2 is eveneens gegrond.
(…)
23. Hoe nu verder? Verweerder zal nieuwe besluiten dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Verweerder zal alle denkbare opties de revue moeten laten passeren om te komen tot een redelijker oplossing. Daaronder valt ook de mogelijkheid van verplaatsing van de voetbalkooi. Indien dit na een gedegen onderzoek geen reële oplossing zal blijken te zijn, bijvoorbeeld vanwege een gebrek aan geschikte locaties of de met verplaatsing gemoeide kosten, dan zal verweerder moeten beoordelen op welke wijze de overlast van de voetbalkooi aan het [adres] verder kan worden ingeperkt. Dit kan een combinatie van maatregelen zijn. Te denken valt aan het eiser 1 geboden pakket aan voorzieningen, in samenhang met een ontheffing onder voorschriften, en een (verdere) inperking van de openingstijden, zoals ook ter zitting van de rechtbank met partijen is besproken. Eiser 1 zal zich daarbij moeten realiseren dat hij enige overlast zal moeten dulden.
(…)”

Bij besluit van 11 juni 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal een hernieuwd verzoek van [eiser sub 1] om handhavend op te treden, afgewezen.
Zowel [eiser sub 1] als het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal is in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. In die procedure zijn tevens eiser sub 2 en sub 3 als partijen betrokken geweest. Op grond van artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:19 lid 1 AWB maakte het door [eiser sub 1] tegen het besluit van 11 juni 2013 gemaakte bezwaar van rechtswege deel uit van de procedure bij de Afdeling. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 5 maart 2014 (ECLI:NL:RvS:2014:731JB 2014, 81) de uitspraak van de rechtbank van 2 mei 2013 bevestigd, maar heeft daarbij tevens het beroep van [eiser sub 1] – en kennelijk uitgaande van een beroep van [eiser sub 2] en [eiser sub 3]– en [eiser sub 2] en [eiser sub 3] tegen het besluit van 11 juni 2013 met daarin de weigering tot handhaving over te gaan, ongegrond verklaard.

Het geschil
 [eisers c.s.] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, en met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten de Gemeente te bevelen om de voetbalkooi geheel af te (doen) sluiten totdat met eisers overeenstemming is bereikt over de voorwaarden waaronder de voetbalkooi gebruikt mag worden.

De beoordeling
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Gemeente in dit kort geding optreedt in hoedanigheid van privaatrechtelijke eigenaar van het perceel grond dat naast de percelen van [eisers c.s.] is gelegen en waarop de voetbalkooi is gelegen.
De Gemeente betoogt, onder verwijzing naar het Gorsselse Bomen-arrest (HR 28 april 1961, NJ 1961, 433), dat de door [eisers c.s.] ingeroepen bepalingen van burenrecht niet onverkort geldt voor erven met een publieke bestemming. Dit beroep van de Gemeente faalt. De bepalingen betreffende de rechten en verplichtingen van de eigenaren van naburige erven, kort gezegd bepalingen van burenrecht, vinden alleen dan geen toepassing als de toepassing van deze bepalingen onverenigbaar is met de bestemming van onroerende zaken ten openbare nutte of met de voorzieningen welke met het oog op de verwezenlijking van de ten openbare nutte gegeven bestemming zijn vereist. In dit geval is er geen sprake van de verwezenlijking van de ten openbare nutte gegeven bestemming die alleen gediend kan worden door inbreuk te maken op de belangen van [eisers c.s.] In het bestek van dit kort geding heeft de Gemeente niet gesteld dat zwaarwegende maatschappelijke belangen meebrengen dat [eisers c.s.] (met name) in de avonduren en op zondag onrechtmatige hinder heeft te dulden. Dat dit niet is gesteld klemt omdat er binnen de gemeente Veenendaal meerdere voetbalkooien zijn ingericht, waarvan twee kooien zich binnen een straal van 750 meter van de voetbalkooi aan het [adres] bevinden. Zo onderkent ook de Gemeente. De twee andere voetbalkooien zijn, zo is ter terechtzitting aan de orde gekomen, op enige afstand van bebouwing gelegen en brengen daardoor geen hinder teweeg voor omwonenden. Bovendien bevinden deze andere voetbalkooien zich op een afstand die eenvoudig overbrugbaar is voor jongeren die, gelet op hun leeftijd, in de avonduren en op zondagen gebruik willen (en van hun ouders mogen) maken van deze andere voetbalkooien.
Bezien in het licht van het voorgaande valt zonder nadere toelichting, die niet door de Gemeente is gegeven, niet in te zien dat openstelling van de voetbalkooi aan het [adres] in de avonduren en op zondag vereist is voor de verwezenlijking van de daaraan door de Gemeente ten openbare nutte gegeven bestemming, met name die in het kader van haar Speelruimteplan 2008-2012. De voorzieningenrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat de bepalingen van burenrecht onverkort opgeld doen. Daarom dient onderhavig geschil beoordeeld te worden aan de hand van het burenrecht zoals dit is geregeld in – met name – boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 6:162 BW. Van belang hierbij is dat alleen [eiser sub 1] zich kan beroepen op artikel 5:37 BW omdat hij eigenaar is van het naast het perceel van de Gemeente gelegen erf. Toepassing van artikel 5:37 BW brengt mee dat de Gemeente, als eigenaar van het perceel met daarop de voetbalkooi, aan [eiser sub 1] geen hinder mag toebrengen in een mate of op een wijze die onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. De vorderingen van eisers sub 2 tot en met 7 zullen, omdat zij geen eigenaren zijn van aangrenzende erven, worden beoordeeld aan de hand van artikel 6:162 BW.
Partijen zijn het erover eens dat [eisers c.s.] hinder ondervindt van jongeren die in en rond de voetbalkooi spelen, dan wel zich in de omgeving van die kooi ophouden. Zij verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag of deze hinder onrechtmatig is jegens [eisers c.s.] De beantwoording van de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder ook de plaatselijke omstandigheden (vgl. Hoge Raad 3 mei 1991, NJ 1991, 476).
Eisers sub 1,2 en 3 hebben vanaf 2011 in diverse bestuursrechtelijke procedures getracht het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal aan te sporen tot handhavend optreden om de door hen ervaren overlast te beperken of weg te nemen. Deze pogingen duren reeds enkele jaren, maar zijn onsuccesvol gebleken (mede) als gevolg van het feit dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal ontheffing heeft verleend aan de Gemeente van het verbod tot het veroorzaken van geluidhinder als bedoeld in artikel 4:6 lid 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening. Dat aan de Gemeente de genoemde ontheffing is verleend door openbare sport- en speelvoorzieningen en terreinen uit te zonderen van het verbod op – kort gezegd – het veroorzaken van geluidsoverlast, brengt niet zonder meer mee dat de veroorzaakte hinder niet onrechtmatig is of kan zijn jegens – in dit geval - [eisers c.s.]
Ter onderbouwing van zijn stelling dat de door hem ondervonden hinder onrechtmatig is in de zin van de artikelen 5:37 en 6:162 BW, heeft [eisers c.s.] onder meer een drietal rapportages overgelegd met daarin de resultaten van akoestische onderzoeken. Het eerste onderzoek is in opdracht van [eiser sub 1] verricht door onderzoeksbureau LBP Sight. De overige twee onderzoeken zijn in opdracht van de Gemeente verricht door onderzoeksbureau Peutz. Voorts heeft de echtgenote van [eiser sub 1] ter terechtzitting een toelichting gegeven en een tweetal filmpjes getoond van jongeren die in en rond de voetbalkooi spelen.
Onderzoeksbureau LBP Sight komt in haar onderzoeksrapport tot de conclusie dat de locatie van de voetbalkooi onverenigbaar is met de nabijgelegen woningen. Verder is volgens [eisers c.s.] van belang dat de geluidwaarden die LBP Sight heeft gemeten, lager liggen dan de waarden die Peutz heeft gemeten in opdracht van de Gemeente. Uit de resultaten van deze onderzoeksrapporten blijkt volgens [eisers c.s.] dat er sprake is van een sterke overschrijding van waarden die in de milieuwetgeving als maximaal toelaatbaar worden beschouwd.
 [eisers c.s.] heeft in het bestek van dit kort geding voldoende aannemelijk gemaakt dat hij vrijwel dagelijks geluidhinder ondervindt van jongeren die op luidruchtige wijze voetbal spelen in de voetbalkooi en van oudere jongeren die met scooters, brommers en auto’s naar de voetbalkooi komen en zich daar ophouden. Dit wordt door de Gemeente grotendeels onderkend. Verder heeft de Gemeente niet weersproken dat [eiser sub 1] trillinghinder ondervindt van ballen die stuiteren op de grond en dat er sprake is van geluidhinder door het geluid van ballen die tegen het gaas van de kooi komen of die een paal of doel raken. Dit voorgaande blijkt ook uit de ter terechtzitting getoonde filmpjes. Daarop is te zien en te horen dat jongeren die voetbal spelen veel en hard schreeuwen en joelen en dat ballen tegen het gaas van de kooi komen en de regelmatig de doelen in de voetbalkooi raken. Bij het voorgaande komt dat de Gemeente niet weerspreekt dat [eisers c.s.] zich geïntimideerd voelt door de jongeren die om 22.00 uur het speelterrein niet willen verlaten op het moment dat [eisers c.s.] dit verzoekt. In de week voorafgaand aan de terechtzitting is, zoals [eiser sub 1] onweersproken heeft aangevoerd, door jongeren een fles tegen de gevel van zijn huis gegooid nadat [eiser sub 1] hen had verzocht de voetbalkooi te verlaten. Deze daad van de jongeren is op [eiser sub 1] en zijn echtgenote naar eigen zeggen intimiderend overgekomen.
Verder blijkt uit de overgelegde onderzoeksrapporten van LBP Sight en Peutz dat sprake is van overschrijding van geluidsnormen zoals deze gangbaar zijn in milieuwetgeving. De vraag of hoe groot deze overschrijding voor ieder van eisers is en of de door [eisers c.s.] genoemde wettelijke bepalingen (analoge) toepassing vinden, behoeft geen beantwoording.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [eisers c.s.] dagelijks hinder ondervindt van het rumoer dat wordt veroorzaakt door het geschreeuw en gejoel van jongeren die zich in en nabij de voetbalkooi ophouden en als gevolg van trillingen die worden veroorzaakt door ballen die het gaas van de kooi en de doelen raken. Voorts is duidelijk dat de kinderen van [eiser sub 1] slecht slapen door deze hinder en daardoor slaperig op school verschijnen en dat [eisers c.s.] wordt geïntimideerd door jongeren die zich na de – thans geldende – sluitingstijd van 22.00 uur in en rond de voetbalkooi ophouden. Deze hinder als gevolg van rumoer en trillingen heeft, zo is door hem voldoende onderbouwd gesteld, invloed op het functioneren van hem en zijn gezinsleden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze hinder onrechtmatig jegens [eisers c.s.] en dient deze hinder te worden beëindigd.
Gelet op de hiervoor aannemelijk geoordeelde dagelijkse hinder en de invloed daarvan op het (gezins)leven van [eisers c.s.] en gelet op het feit dat de Gemeente weigert vrijwillig de hinder bij de bron aan te pakken door de openingstijden te beperken, heeft [eisers c.s.] een voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden kan niet van [eisers c.s.] worden verlangd dat hij een bodemprocedure aanhangig maakt om te (laten) bepalen welke maatregelen er genomen moeten worden om de hinder te verminderen of te beëindigen. Dat [eisers c.s.] reeds geruime tijd in de omgeving van de voetbalkooi woont en de Gemeente in 2012 heeft aangeboden geluidwerende voorzieningen aan de woning van [eiser sub 1] aan te brengen, ontneemt niet het spoedeisend belang van [eisers c.s.] bij zijn vorderingen, zoals de Gemeente betoogt. Haar verweren falen en worden daarom verworpen.
Hetgeen de Gemeente heeft aangevoerd over het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in en aan de woning van [eiser sub 1] en de invloed daarvan op de geluidshinder zoals [eiser sub 1] thans ervaart, behoeft geen bespreking. [eiser sub 1] en de Gemeente zijn het immers niet eens over de (rand)voorwaarden waaronder overeenstemming zou kunnen worden bereikt over het aanbrengen van genoemde voorzieningen. Daarbij komt dat het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan de woning van [eiser sub 1] onverlet laat dat andere omwonenden, onder wie eisers 2 tot en met 7, hinder (kunnen) blijven ondervinden.
Wel wordt nog het volgende overwogen. Waar de Gemeente ter terechtzitting te kennen heeft gegeven dat zij haar aanbod tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in en aan de woning van [eiser sub 1] en het plaatsen van een geluidwerend scherm tussen de woning van [eiser sub 1] en de voetbalkooi gestand doet, mag van de Gemeente worden verwacht dat zij de onderhandelingen over het aanbrengen en aanleggen van deze voorzieningen uitermate voortvarend ter hand neemt. Dit met name om ook de hinder die [eisers c.s.] (mogelijk) overdag ondervindt, zo spoedig mogelijk te beëindigen. Bij de te voeren onderhandelingen kan de Gemeente in redelijkheid niet van [eiser sub 1] verwachten dat hij jegens de Gemeente afstand doet van het hem toekomende (proces)recht om op te komen voor zijn belangen waar het overlast van de voetbalkooi betreft.
De overige door de Gemeente gevoerde verweren omtrent bestuursrechtelijke handhaving en de door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal aangeboden geluidwerende maatregelen, behoeven geen bespreking omdat zij, zoals hiervoor is overwogen, in hoedanigheid van privaatrechtelijke eigenaar van de percelen optreedt.
4.14.
Gelet op het belang van de Gemeente bij de uitvoering van haar Speelruimteplan 2008-2012 en van de gebruikers van de voetbalkooi en speelplaats bij de mogelijkheid om van de faciliteiten gebruik te maken, acht de voorzieningenrechter algehele sluiting van de voetbalkooi niet geraden. Uit de stellingen van [eisers c.s.] en de toelichting daarop ter terechtzitting maakt de voorzieningenrechter op dat de ondervonden hinder zich met name concentreert op de uren na 19.00 ’s avonds en op de gehele zondag en niet op hinder van spelende kinderen in de uren na schooltijd. Als het mindere van het primair gevorderde zal daarom, rekening houdend met de belangen van de Gemeente enerzijds en de belangen van [eisers c.s.] bij ongestoord woongenot en gebruik van zijn tuin anderzijds, de sluiting van de voetbalkooi worden bevolen vanaf 19.00 uur tot 6.00 uur in de morgen op de dagen van maandag tot en met zaterdag en op de gehele zondag.
De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding € 93,79
- griffierecht 282,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.191,79

De beslissing
De voorzieningenrechter
- beveelt de Gemeente om binnen vierentwintig uren na betekening van dit vonnis de voetbalkooi aan het [adres] te [woonplaats] af te (doen) sluiten vanaf 19.00 uur tot 6.00 uur van maandag tot en met zaterdag en op de gehele zondag, totdat partijen overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden waaronder de voetbalkooi mag gebruikt mag worden,
- veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op € 1.191,79,
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

- wijst het meer of anders gevorderde af.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten