vrijdag 2 februari 2018

Vordering tot vernietiging arbitraal vonnis inzake einde sponsorovereenkomst vanwege antisemitische spreekkoren tussen Feyenoord en sponsor slaagt niet






De feiten
  
Feyenoord exploiteert een voetbalclub. EZTD, een Israëlische onderneming, is in augustus 2014 op zoek gegaan naar mogelijkheden om reclame te maken op de Nederlandse sportmarkt en heeft zich via een tussenpersoon, Sportlive, gewend tot Feyenoord. Op 21 augustus 2014 is tussen EZTD en Feyenoord een sponsorcontract gesloten met de naam Strategic Partnership. De overeenkomst gold voor de periode 24 augustus 2014 tot en met 30 juni 2017. Feyenoord verplichtte zich voor EZTD reclame te maken. EZTD zou daartegenover € 1.025.000- betalen in drie jaarlijkse termijnen.
Op 21 september 2014 heeft [CEO EZTD] met zijn echtgenote en een aantal gasten de thuiswedstrijd van Feyenoord tegen Ajax Amsterdam bezocht. Voor, tijdens en na de wedstrijd hieven de supporters van Feyenoord spreekkoren aan. Zij riepen onder meer:
“Hamas, Hamas, Joden aan het gas”
“Wie niet springt die is een Jood”
“De Joden gaan eraan, olé, olé”.

Daarnaast maakten de supporters sisgeluiden (als verwijzing naar de gaskamers) en zwaaiden zij met Hamasvlaggen.
Op 28 september 2014 heeft [CEO EZTD] namens EZTD aan Feyenoord geschreven dat hij als zoon van een familie die de Holocaust heeft overleefd, als jood en als Israëlisch burger geen sponsor kan zijn van een team met zovele antisemitische fans. Daarom lijkt het hem het beste om de relatie op een eerzame wijze te beëindigen en het Strategic Partnership op te zeggen. Bij brief van 7 oktober 2014 heeft de raadsman van Feyenoord geantwoord dat Feyenoord van mening is dat EZTD de overeenkomst niet kan opzeggen op de in de brief genoemde gronden en dat Feyenoord ontkent dat zij tekortgeschoten is in haar verplichtingen uit de Partnership overeenkomst.
Op 7 november 2014 heeft EZTD aan Feyenoord geschreven dat zij zich niet langer als partner van Feyenoord zag. Artikel 5.3 van het sponsorcontract schrijft voor dat geschillen worden opgelost door arbiters in overeenstemming met de regels van het Netherlands Arbitration Institute (NAI). Feyenoord heeft op 12 januari 2015 een arbitrale procedure aanhangig gemaakt bij het NAI. Als arbiters zijn benoemd H.W. Kesler, F.W.H. van den Emster en M.A.R. Bernasconi. Zij hebben op 6 april 2016 hun arbitraal vonnis gewezen.


Het geschil
EZTD vordert vernietiging van het op 6 april 2016 tussen partijen gewezen arbitraal vonnis van het Nederlands Arbitrage Instituut (kenmerk:4327) en veroordeling van Feyenoord in de kosten van deze procedure.
EZTD legt aan haar vordering ten grondslag:
1.         dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden (art. 1065 lid 1, aanhef en onder c Rv),
2.         dat het vonnis niet met redenen is omkleed (art. 1065 lid 1, aanhef en onder d Rv) en
3.         dat het vonnis of de wijze waarop het is tot stand gekomen in strijd is met de openbare orde (art. 1065 lid 1, aanhef en onder e Rv). Zij voert daartoe aan dat het vonnis op onderdelen (steekhoudende) motivering mist en dat het onvoldoende invulling geeft aan fundamentele rechten van de mens.



De beoordeling
Toetsingskader
Vooropgesteld wordt dat de mogelijkheid van aantasting van arbitrale beslissingen beperkt is en dat de rechter daarbij terughoudendheid dient te betrachten, in het bijzonder wanneer het gaat om de vraag of het vonnis in strijd is met de openbare orde.

Art. 1065 lid 1 aanhef en onder c Rv: het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden
EZTD heeft als eerste grond voor vernietiging genoemd dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden. Zij licht dit aldus toe dat het scheidsgerecht niet, zoals hij diende te doen, recht gesproken heeft volgens de regelen des rechts, omdat hij het recht verkeerd uitlegt. Dat leidt ertoe, aldus EZTD, dat de motivering van het arbitraal vonnis niet steekhoudend is. Een scheidsgerecht kan buiten de opdracht treden doordat hij niet de juiste beslissingsmaatstaf aanlegt. Klaarblijkelijk doelt EZTD daarop, waar zij aanvoert dat de arbiters die moesten oordelen volgens de regels van het recht, dat recht onjuist hebben toegepast. De rechter is, voor zover het gaat om de beslissingsmaatstaf, echter alleen bevoegd te controleren of de arbiters de juiste maatstaf hebben aangelegd, dat wil zeggen, of zij hebben recht gesproken volgens de regels van het recht of bijv. naar billijkheid, al naar gelang hun opdracht luidt. Niet in geschil is dat het scheidsgerecht diende recht te spreken volgens de regelen des rechts en dat hij dat ook heeft gedaan. Hij heeft dan ook de juiste beslissingsmaatstaf aangelegd. Wat EZTD kennelijk wenst is dat wordt nagegaan of de arbiters de regels van het recht wel goed hebben uitgelegd. Het staat de burgerlijke rechter echter niet vrij om inhoudelijk te toetsen of de arbiters de aangelegde maatstaf, hier de regels van het recht, op de juiste wijze hebben toegepast. Dat zou neerkomen op een verkapt hoger beroep, waartoe de vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt.
Uit de toelichting op de hier aan de orde zijnde vernietigingsgrond kan worden afgeleid dat EZTD zich in wezen beroept op de vernietigingsgrond dat het vonnis niet met redenen is omkleed. De tegen het vonnis aangevoerde bezwaren zullen in dat, hierna te bespreken, kader worden beoordeeld.

Art. 1065 lid 1 aanhef en onder d Rv: de motivering ontbreekt 
Vernietiging op de grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed kan alleen plaatsvinden indien de motivering ontbreekt, en dus niet in gevallen van een ondeugdelijke motivering, omdat de rechter niet bevoegd is om het arbitraal vonnis inhoudelijk te toetsen.
Met een ontbrekende motivering wordt het geval gelijkgesteld dat er wel een motivering is gegeven maar daarin geen steekhoudende verklaring voor de gegeven beslissing valt te onderkennen. EZTD voert aan dat het scheidsgerecht het beroep op dwaling onvolledig heeft getoetst doordat hij uitsluitend de feiten in de periode voorafgaand aan het tot stand komen van de overeenkomst in aanmerking neemt en de gebeurtenissen op 21 september 2014 buiten beschouwing laat (§ 44 van het arbitraal vonnis).
Het scheidsgerecht oordeelt dat de gebeurtenissen op 21 september 2014 buiten beschouwing blijven, omdat voor dit onderdeel, dat wil zeggen voor de dwaling, alleen de omstandigheden in aanmerking worden genomen die aanwezig waren in de periode vóór het sluiten van het Sponsorcontract op 21 augustus 2014. Daarmee is het vonnis voldoende gemotiveerd. Het is ook juist. Voor het antwoord op de vraag of er bij het sluiten van de overeenkomst sprake was van dwaling zijn alleen de bij het sluiten bestaande omstandigheden van belang. Latere omstandigheden kunnen immers geen dwaling bij het sluiten van de overeenkomst hebben veroorzaakt.
Daarnaast acht EZTD het vonnis niet gemotiveerd omdat de in § 45 opgesomde omstandigheden niet de conclusie kunnen dragen dat EZTD de overeenkomst niet onder invloed van dwaling is aangegaan.
Het scheidsgerecht doet de opsomming van een aantal omstandigheden in § 45 volgen door de conclusie dat geen sprake was van dwaling, in § 46 van het vonnis. Daarna volgt een aantal overwegingen waarmee het in § 46 gegeven oordeel, naast de in § 45 genoemde omstandigheden, wordt gemotiveerd. Daarin wordt overwogen dat EZTD, haar CEO, kennis droeg van het Nederlandse voetbal en van de onaangename kanten daarvan, en dat het onderwerp van racisme rondom de club aan de orde is gekomen, maar dat EZTD het Sponsorcontract is aangegaan zonder garanties op dit punt te verlangen of een recht om het contract op deze specifieke grond te beëindigen en dat EZTD op eenvoudige wijze te weten had kunnen komen dat er nog steeds incidenten met de supporters waren bij Feyenoord. Met dit geheel van overwegingen heeft het scheidsgerecht zijn oordeel dat EZTD niet dwaalde, voldoende gemotiveerd.
EZTD voert verder aan dat het scheidsgerecht niet duidelijk maakt of het de kennis van Sportfive toerekent aan EZTD, welke invloed de betrokkenheid van EZTD, dan wel haar CEO, [CEO EZTD] , bij voetbalactiviteiten heeft gehad, waarom het EZTD wordt aangerekend dat zij geen garantie bedong en welke invloed de korte periode waarin de onderhandelingen hebben plaatsgevonden heeft gehad.
De door EZTD genoemde feiten worden door het scheidsgerecht opgesomd als omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling van het beroep op dwaling. Het is niet noodzakelijk om de relevantie van de van belang geachte feiten te motiveren, noch om bij elke omstandigheid aan te geven hoe groot de invloed daarvan is op het oordeel. Bovendien is, zoals hiervoor is overwogen, in de op § 46 volgende paragrafen duidelijk gemaakt in welk opzicht de opgesomde omstandigheden hebben meegewogen bij het oordeel van het scheidsgerecht dat geen sprake is van dwaling.
EZTD acht ook het oordeel van het scheidsgerecht in § 50 van het vonnis dat EZTD niet als een onvoorzichtige partij kan worden aangemerkt. ongemotiveerd. In § 50 zet het scheidsgerecht uiteen dat in het algemeen in het kader van de dwaling een mededelingsplicht boven een onderzoeksplicht gaat, maar er geen verplichting tot mededeling bestaat voor de ene partij wanneer de andere partij de feiten kent of de eerste partij ervan mag uitgaan dat die ander de feiten kende. De eerste regel strekt ertoe, zo vervolgt het scheidsgerecht, om de onvoorzichtige partij te beschermen. Het scheidsgerecht oordeelt dat EZTD niet zo een partij is en komt op grond van de bijzondere omstandigheden van dit geval tot het oordeel dat art. 6:228 lid 1 BW niet van toepassing is (§ 51). Uit deze laatste paragraaf blijkt dat het scheidsgerecht de omstandigheden, die in § 46 zijn opgesomd en in de paragrafen 47 tot en met 49 zijn samengevat en die meebrengen dat EZTD deskundig was op voetbalgebied en op de hoogte van het Nederlandse voetbal (ook) ten grondslag legt aan zijn oordeel dat EZTD geen onvoorzichtige partij is. Daarmee is het oordeel afdoende gemotiveerd.
EZTD heeft ook bezwaren tegen § 52 van het arbitrale vonnis, omdat de overweging dat de gebeurtenissen op 21 september 2014 geen beroep op art. 6:228 lid 2 BW rechtvaardigen overbodig is, nu al is geconstateerd dat het beroep op dwaling niet opgaat. Zoals EZTD zelf al aangeeft, heeft zij geen belang bij vernietiging van het oordeel in § 52, omdat dat in haar voordeel is. Haar bezwaar tegen dit oordeel behoeft dan ook geen behandeling.
EZTD voert verder aan dat het scheidsgerecht zijn oordeel dat er geen rechtvaardiging is voor het ontbreken van een ingebrekestelling onvoldoende heeft gemotiveerd.
Het scheidsgerecht heeft in § 68, nadat hij tot de conclusie was gekomen dat sprake was van een tekortkoming door Feyenoord, vastgesteld dat EZTD niet heeft voldaan aan de in artikel van het sponsorcontract gestelde formele eisen, omdat zij geen aangetekende brief heeft gestuurd waarin werd aangegeven dat er een tekortkoming was een waarin een termijn voor nakoming werd gegeven. Het scheidsgerecht tekent verder aan dat EZTD haar nalatigheid eenvoudig kon herstellen, maar daar om haar moverende redenen niet voor heeft gekozen. Verder overweegt het scheidsgerecht, in § 69, dat een termijn voor nakoming in dit geval wellicht zinloos zou zijn geweest. Dat alles tezamen brengt hem tot de conclusie dat EZTD het contract heeft beëindigd zonder zich aan de formele vereisten te houden en met een beperkte rechtvaardiging voor het nalaten daarvan. Daarmee heeft het scheidsgerecht zijn oordeel dat er slechts een beperkte rechtvaardiging is voor het ontbreken van een ingebrekestelling voldoende gemotiveerd. Daarbij dient nog te worden opgemerkt dat het scheidsgerecht uiteindelijk tot de slotsom komt dat het sponsorcontract op grond van de redelijkheid en billijkheid op 27 januari 2015 geacht moet worden te zijn geëindigd (§ 81) en dat EZTD daarbij 50 % van de overeengekomen sponsorgelden verschuldigd is (§ 83).

Art. 1065 lid 1 aanhef en onder e Rv: het vonnis strijdt met de openbare orde 
EZTD voert aan dat het vonnis in strijd is met de openbare orde, omdat EZTD, haar vertegenwoordigers en haar gasten het slachtoffer zijn geworden van discriminatie, maar hen door het arbitrale vonnis effectieve rechtsbescherming wordt onthouden, doordat zij haar verplichtingen op grond van de overeenkomst voor 50% moet voldoen.
Het hof stelt voorop dat de teksten van de spreekkoren van fans van Feyenoord, zoals die op 21 september 2014 werden aangeheven, en hun sisgeluiden weerzinwekkend zijn en door hun antisemitische inhoud uiterst kwetsend voor de mensen van EZTD. De uitingen vallen naar hun aard onder de omschrijving van art. 137c WvSr, het zich in het openbaar opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras of godsdienst. Het gaat hier om een vorm van belediging, maar de belediging levert geen discriminatie op in de zin van art. 14 van het EVRM, aangezien niet kan worden gezegd dat de spreekkoren tot gevolg hebben dat het genot van de rechten en vrijheden die in het EVRM zijn vermeld, niet zijn verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals ras, taal en godsdienst. Strikt genomen kan EZTD dan ook geen aanspraak maken op een effectieve rechtsbescherming tegen discriminatie.
Van meer belang is echter dat de kwestie waarover de arbiters zich moesten buigen, niet was of de mensen van EZTD gediscrimineerd waren en welke effectieve rechtsbescherming daartegen kon worden geboden. Zij waren geroepen om te oordelen of het sponsorcontract kon worden beëindigd en onder welke voorwaarden. Zij hebben onomwonden uitgesproken dat de gezangen en gedragingen antisemitisch van aard zijn en kwetsend voor Joden. Vervolgens hebben zij geoordeeld dat Feyenoord aansprakelijk is voor het gedrag van haar supporters en dat dit gedrag een ‘material breach’ in de zin van artikel 3.3 van het sponsorcontract oplevert en reden vormt voor beëindiging van het contract, zij het pas per 27 januari 2015 en onder betaling van 50% van het sponsorgeld. Niet kan worden gezegd dat EZTD daarmee geen daadwerkelijk rechtsmiddel heeft gehad om de haar aangedane belediging te keren binnen de context van het sponsorcontract, mede gezien het feit dat ook werd meegewogen dat EZTD, die geacht werd kennis te hebben van het Nederlandse voetbal, zelf ook verantwoordelijkheid draagt dat zij het sponsorcontract aanging zonder garanties te vragen. Het vonnis levert dan ook geen strijd op met de openbare orde.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten