maandag 1 december 2014

Arbitragecommissie KNVB (Dooijeweerd/Volendam): afspraak = afspraak


De feiten
Dooijeweerd, oud trainer van Volendam, heeft op 14 juli 2014 een verzoekschrift ingediend bij de arbitragecommissie van de KNVB, strekkende tot veroordeling van verweerster, hierna te noemen: “Volendam”, tot betaling van € 2.500,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2014 tot aan de dag van volledige voldoening. Daarnaast vraagt Dooijeweerd de arbitragecommissie om voor recht te verklaren dat partijen overeengekomen zijn dat de tussen hen bestaande arbeidsverhouding met wederzijds goedvinden is, c.q. zal worden beëindigd onder de voorwaarden, zoals opgenomen in de namens Volendam opgestelde concept vaststellingsovereenkomst die bij e-mail van 13 mei 2014 aan Dooijeweerd is toegezonden. Een en ander met veroordeling van Volendam in de kosten van de procedure.Dooijeweerd legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij op 15 mei 2009 in dienst is getreden bij Volendam, aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor een jaar, welke nadien steeds is voortgezet. Sinds 1 juli 2012 werkt Dooijeweerd op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Op 28 maart 2014 heeft Volendam de arbeidsovereenkomst met Dooijeweerd schriftelijk opgezegd tegen 30 juni 2014 onder verwijzing naar een in de visie van Volendam toepasselijke CAO.
Dooijeweerd heeft deze opzegging vernietigd, hetgeen naar zijn mening betekent dat de arbeidsovereenkomst is blijven voortbestaan.
Nadien hebben partijen met elkaar gesproken over een minnelijke regeling. Op 8 mei 2014 heeft Dooijeweerd voorgesteld dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van Volendam met wederzijds goedvinden met ingang van 1 juli 2014 zou worden beëindigd als Volendam hem een vergoeding zou betalen van € 3.000,00 netto ter compensatie van een eventueel te ontvangen WW-uitkering, dan wel een elders te verdienen lager salaris. Nadien hebben partijen nader overleg gehad en zijn er concept vaststellingsovereenkomsten uitgewisseld. Op 12 dan wel 13 mei 2014 is tussen partijen overeenstemming bereikt en is er een vergoeding overeengekomen van € 2.500,00 netto.
De gemachtigde van Dooijeweerd heeft een en ander bevestigd bij e-mail van 12 mei 2014, en Volendam heeft op 13 mei 2014 bevestigd dat partijen eruit waren, onder het meesturen van de conform de aanwijzingen van de gemachtigde van Dooijeweerd aangepaste vaststellingsovereenkomst. Deze overeenkomst is uiteindelijk niet door partijen ondertekend.
In deze nieuwe versie van de overeenkomst is door Volendam op verzoek van Dooijeweerd o.a. artikel 8 geschrapt.
Dit artikel luidde:
“Werknemer verklaart dat hij op het moment van het aangaan van deze overeenkomst nog geen zicht heeft op een passende functie elders”.

Bij e-mail van 21 mei 2014 wordt door Volendam gemeld dat Volendam in de media heeft gelezen dat Dooijeweerd  is aangesteld als nieuwe trainer van Zaanlandia en dat Volendam geen reden ziet om nog tot schadevergoeding over te gaan. Dooijeweerd stelt zich op het standpunt dat  Volendam ten onrechte nakoming weigert van de gemaakte afspraken.
Volendam stelt zich zakelijk weergegeven op het standpunt dat zij op 7 mei 2014 heeft voorgesteld de arbeidsovereenkomst via een vaststellingsovereenkomst te doen eindigen per 30 juni 2014, waarbij Volendam bereid was een extra maandsalaris te betalen.
Volendam meent dat Dooijeweerd melding had moeten maken van de omstandigheid dat hij inmiddels een nieuwe baan had c.q. uitzicht had op een nieuwe baan. Volendam verwijst in dat verband naar het e-mailbericht van 7 mei 2014 van penningmeester Tuyp, waarin aangegeven wordt dat Volendam een vereniging is met beperkte middelen. Voorts verwijst Volendam naar de eerste concept vaststellingsovereenkomst waarin artikel 8 nog voorkomt.
Ook wijst Volendam op het bezwaar dat de gemachtigde van Dooijeweerd tegen de inhoud van dat artikel heeft gemaakt, terwijl bij Dooijeweerd op dat moment de wetenschap aanwezig moet zijn geweest dat hij reeds een andere baan had dan wel serieus uitzicht had daarop.
Gelet op deze feiten en omstandigheden had het volgens Volendam op de weg van Dooijeweerd gelegen om te spreken in plaats van te zwijgen over het vooruitzicht op een nieuwe baan. Volendam beroept zich op de vernietigbaarheid van deze afspraak op grond van bedrog, dan wel dwaling. De beëindigingsvergoeding waarover partijen hebben onderhandeld en waarover zij overeenstemming hebben bereikt, zag op een op dat moment onzekere toekomstige situatie. Dooijeweerd heeft zich schuldig gemaakt aan bedrog door te zwijgen over zijn vooruitzichten op een nieuwe baan, dan wel heeft hij bewerkstelligd dat Volendam heeft gedwaald omtrent de toekomstige financiële situatie van Dooijeweerd. Wanneer Volendam op de hoogte zou zijn geweest van de nieuwe baan van Dooijeweerd, had zij nimmer ingestemd met het betalen van een vergoeding aan Dooijeweerd in het kader van de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Naar het oordeel van Volendam is van bedrog sprake indien een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de wederpartij gunstige afloop van de procedure zou hebben kunnen leiden. Voor Dooijeweerd was het evident duidelijk dat de bereidheid van Volendam om aan hem een vergoeding toe te kennen, onlosmakelijk verbonden was met zijn mogelijkheden om elders aan het werk te komen. Dooijeweerd had derhalve tijdens de onderhandelingen omtrent de vergoeding Volendam behoren in te lichten omtrent zijn lopende sollicitaties. Dat Dooijeweerd zich daarvan bewust was, blijkt onder andere uit de omstandigheid dat hij erop heeft aangedrongen dat artikel 8 uit het eerste concept van de vaststellingsovereenkomst werd verwijderd. Hij is derhalve ten aanzien van het tot stand komen van de vaststellingsovereenkomst niet te goeder trouw geweest.

Kern van het geschil
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of Dooijeweerd aanspraak kan maken op de vergoeding van € 2.500,00 netto, zoals partijen die zijn overeengekomen, of dat hij daar geen recht meer op heeft omdat hij verzwegen zou hebben dat hij een andere betrekking had, dan wel reëel uitzicht daarop had ten tijde van het maken van de afspraken.

Oordeel arbitragecommissie
Naar het oordeel van de arbitragecommissie staat op grond van de gewisselde stukken en hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard vast dat de arbeidsovereenkomst in ieder geval met wederzijds goedvinden is beëindigd per 1 juli 2014 en dat partijen in dat kader afgesproken hadden, naast andere zaken, dat Volendam aan Dooijeweerd nog een vergoeding zou betalen van € 2.500,00 netto. Deze afspraak is in ieder geval op of omstreeks 13 mei 2014 tot stand gekomen omdat op 13 mei 2014 de heer Tuyp namens Volendam aan de gemachtigde van Dooijeweerd heeft laten weten dat de wijzigingen, die voorgesteld werden in de e-mail van de gemachtigde van Dooijeweerd van 12 mei 2014, waren doorgevoerd.
De heer Tuyp heeft op 13 mei 2014 ook een door Volendam aangepaste vaststellingsovereenkomst gezonden aan de gemachtigde van Dooijeweerd.
Een van de wijzigingen waarmee Volendam dus akkoord is gegaan was het verwijderen van de bepaling dat Dooijeweerd op het moment van aangaan van de overeenkomst nog geen zicht had op ander werk. Volendam heeft het kennelijk niet nodig gevonden om hierover aanvullende vragen te stellen.
Van een werkgever mag worden verwacht dat als hij van belang vindt dat de te betalen vergoeding alleen verschuldigd is ingeval de werknemer geen concreet zicht op ander werk heeft, hij niet zonder daarover nadere informatie van de werknemer te verlangen, akkoord gaat met het schrappen van een bepaling in de concept vaststellingsovereenkomst waarin dit nu juist is opgenomen. Kennelijk was dit voor Volendam geen wezenlijk punt bij het bereiken van overeenstemming over de voorwaarden van uitdiensttreding. Dit volgt ook uit het gegeven dat de heer Tuyp ter zitting verklaarde dat met het aanbieden van de vergoeding hij daarmee ook de lopende UWV procedure “afkocht”. Volendam heeft geen navraag gedaan bij Dooijeweerd naar de reden waarom hij de betreffende bepaling wilde schrappen en heeft nagelaten uit te leggen waarom zij dit niet gedaan heeft.
Had Volendam dit anders gewild en had Volendam inderdaad het betalen van de vergoeding willen laten afhangen van het geen uitzicht hebben op een andere baan, dan had Volendam niet met het schrappen van artikel 8 akkoord moeten gaan en in ieder geval nadere informatie bij Dooijeweerd daarover moeten vragen. Dit temeer daar door Dooijeweerd onweersproken ter zitting is gesteld dat hij nota bene door de technische commissie van Volendam herhaaldelijk werd gewezen op vacatures en dat Volendam hem al omstreeks 21 december 2013 te verstaan had gegeven dat hij aan het einde van het seizoen moest vertrekken. Het moet voor Volendam duidelijk zijn geweest dat Dooijeweerd zou gaan solliciteren en mogelijk per 1 juli 2014 een andere baan zou hebben.
Van bedrog is dan ook geen sprake en dat Volendam wellicht gedwaald heeft bij de totstandkoming van deze afspraak, is aan haar zelf toe te rekenen. Volendam had nadere informatie dienen in te winnen bij Dooijeweerd omtrent de reden van het schrappen van artikel 8 uit het eerste concept.
De vordering tot betaling van de overeengekomen vergoeding ligt voor toewijzing gereed.
Rechtdoende als goede mannen naar billijkheid
Veroordeelt Volendam tot betaling aan Dooijeweerd van € 2500,- (netto) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2014 tot aan datum van volledige betaling.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten