vrijdag 25 juli 2014

KNVB hoeft wedstrijden Ajax niet stil te leggen bij spreekkoren met "Jood"


Aanvulling dd. 19 mei 2015
Het onderstaande oordeel werd door het gerechtshof bevestigd:
De vordering van Stichting BAN tegen KNVB wordt afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang
GerechtshofArnhem-Leeuwarden 12 mei 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3395
Red.
..............................................
Rechtbank Midden-Nederland 25-07-2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3170
 De feiten
KNVB heeft, in het kader van de voetbalwedstrijden die onder haar auspiciën plaatsvinden, beleidsuitgangspunten geformuleerd en de naleving daarvan voorgeschreven aan de lokale organisatoren van die wedstrijden, de zogenaamde BVO’s (Betaald Voetbal Organisaties). Daartoe behoort onder meer de Richtlijn Bestrijding Verbaal Geweld, waarin is bepaald:
“ b. BVO’s en supportersverenigingen zijn verantwoordelijk voor duidelijke tolerantiegrenzen ten aanzien van ongewenste spreekkoren c.q. verbaal geweld. Deze grenzen worden onder meer bekend gemaakt in het huisreglement.
c. BVO’s en supportersverenigingen ondernemen al het mogelijke om ongewenste spreekkoren c.q. verbaal geweld tegen te gaan. Dat doen zij zowel preventief, beheersmatig als repressief. Dit betekent in elk geval dat aanstichters en daders worden aangesproken op hun gedrag. (…)”
De bedoelde maatregelen dienen te worden getroffen door daartoe adequate afspraken te maken met de stadionspeaker, de arbiters, de politie en de stewardgroepen.
Tweemaal per jaar vindt een wedstrijd plaats die niet door een lokale BVO wordt georganiseerd, maar door KNVB zelf. Dit betreft de finalewedstijd om de KNVB-beker (de Bekerfinale) en de wedstijd om de Johan Cruijffschaal. Hoewel zij daarbij formeel niet BVO geldt, acht KNVB zich wel gehouden daarbij de voor BVO’s geldende regels na te leven.
Op 20 april 2014 is de Bekerfinale gespeeld tussen PEC Zwolle en Ajax. Tijdens deze wedstrijd hebben onder andere Ajax-supporters de volgende spreekkoren aangeheven:
“Wie niet springt, die is een Jood”,
“Wie niet springt, die is geen Jood” en
“Wat zijn die Joden stil”.
KNVB heeft niets ondernomen tegen deze spreekkoren.
De wedstrijd om de Johan Cruijffschaal, eveneens tussen PEC Zwolle en Ajax, zal dit jaar plaatsvinden op 3 augustus 2014.

Het geschil
Stichting BAN vordert om vanaf 24 uur na betekening van het vonnis onmiddellijk adequate maatregelen te treffen indien zich tijdens de door KNVB georganiseerde voetbalwedstrijden langdurig – dan wel in geval van kortstondigheid – bij herhaling spreekkoren voordoen, waarin de woorden “Jood” en/of “Joden” in enige samenstelling voorkomen, teneinde die spreekkoren te beëindigen en/of nieuwe spreekkoren te voorkomen, welke maatregelen zo nodig dienen uit te monden in het stilleggen van de betreffende wedstrijd, zulks op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 1.000.000,- per wedstrijd waarin KNVB dit gebod niet naleeft.
Stichting BAN heeft aan deze vordering - zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat de spreekkoren tijdens de Bekerfinale antisemitisch waren en ongewenst en dat KNVB onrechtmatig heeft gehandeld door niet op te treden.
KNVB voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering van Stichting BAN vanwege de door KNVB georganiseerde voetbalwedstrijd tussen PEC Zwolle en Ajax die op 3 augustus 2014 zal plaatsvinden, voldoende spoedeisend is om een behandeling in kort geding te rechtvaardigen. Echter, of de spoedvoorziening ook daadwerkelijk kan worden verleend is afhankelijk van de uitkomst van een beoordeling van de voorlopige merites van de zaak waarbij de gevorderde voorlopige voorziening alleen voor toewijzing in aanmerking komt als in deze kortgedingprocedure aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten en omstandigheden - zonder dat daarbij ruimte is voor nader onderzoek - geoordeeld moet worden dat de vordering van Stichting BAN in een eventueel tussen partijen te voeren bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. Daarbij dient een afweging van belangen plaats te vinden, waarbij de ingrijpendheid van de gevolgen voor de eiser bij uitblijven van de voorziening moeten worden afgewogen tegen de gevolgen voor gedaagde bij verlening van de voorziening.
In de kern genomen betreft het geschil tussen partijen de vraag of ieder gebruik van het woord “Jood” of “Joden” in een spreekkoor ontoelaatbaar is. Het gaat daarbij niet om spreekkoren als “Wij gaan op Jodenjacht”, “Hamas, Hamas, Joden aan het gas” en “Kutkankerjoden”, waarvan het antisemitische karakter tussen partijen vast staat en waarvan tussen hen in confesso is dat daartegen moet worden opgetreden, maar om spreekkoren zoals zich voordeden bij de laatste Bekerfinale, te weten “Wie niet springt, die is een Jood”, “Wie niet springt, die is geen Jood” en “Wat zijn die Joden stil”. Dat de eerstgenoemde spreekkoren niet de inzet van dit geding vormen, volgt uit het vaststaande feit dat deze zich tot op heden niet tijdens een door KNVB zelf georganiseerde wedstrijd hebben voorgedaan en het vaststaande feit dat, in het geval zich dergelijke spreekkoren wel zullen voordoen tijdens een dergelijke wedstrijd, KNVB daar tegen op zal treden. Ook is hier van belang dat, voor zover dergelijke spreekkoren zich wel voordeden tijdens andere KNVB-wedstrijden dan de Bekerfinale, Stichting BAN daarop de desbetreffende BVO (ook in rechte) aanspreekt.
Stichting BAN heeft niet weersproken dat (een deel van de fanatieke) Ajax-supporters zelf uiteenlopende spreekkoren met daarin het woord “Jood” al tientallen jaren bij iedere (thuis)wedstrijd van Ajax inzetten, omdat zij dat zelf beschouwen als een geuzennaam waarvan zij zich met een grote mate van trots bedienen, zoals KNVB ter zitting uitgebreid heeft toegelicht. Bij die door hen zelf gebezigde naam sluiten ook andere clubs zich met hun tot Ajax(-supporters) gerichte spreekkoren aan. Dat betekent dat er bij de wedstrijd van 20 april 2014 geen sprake was van een nieuw fenomeen, maar van een verschijnsel dat zich al vele jaren voordoet en dat kennelijk door de BVO’s (en door KNVB in de wijze waarop zij de aan de BVO’s voorgeschreven richtlijnen nageleefd wenst te zien), al dan niet noodgedwongen, wordt getolereerd. Hoewel - zoals Stichting BAN terecht heeft aangevoerd - KNVB deze wedstrijd organiseerde (anders dan het geval is bij de overige wedstrijden van het KNVB-bekertoernooi) betrof het aldus spreekkoren die een vast gebruik zijn bij de wedstrijden van Ajax.
Partijen zijn het niet eens over de vraag of de spreekkoren zoals die geklonken hebben op 20 april 2014, in objectieve zin als antisemitisch zijn aan te merken en op die grond tot ingrijpen van de wedstrijdorganisator dienen te leiden (waarschuwen door de stadionspeaker/stilleggen van de wedstrijd/staken van de wedstrijd). Naar de voorzieningenrechter verstaat, op grond van de in zoverre eensluidende stellingen van partijen, zijn zij het er wel over eens dat - ook als die spreekkoren in objectieve zin niet als antisemitisch zijn aan te merken - zij wel in subjectieve zin door aanhoorders als antisemitisch en kwetsend kunnen worden ervaren en dat dat rechtvaardigt dat die spreekkoren worden teruggedrongen. Naar KNVB voldoende aannemelijk heeft gemaakt, is in dat verband overleg noodzakelijk met alle betrokken (voetbal-, supporters- en veiligheidsinstanties en Joodse organisaties), opdat bij degenen die die bedoelde spreekkoren aanheffen bewustheid wordt gecreëerd omtrent het karakter daarvan en om in verband daarmee te kunnen komen tot een passend beleid ter terugdringing van die spreekkoren en tot adequate maatregelen daartoe die handhaafbaar zijn. KNVB heeft ter zitting aangeboden in dat overleg het voortouw te nemen.
Daarbij is voorts aannemelijk dat in dat overleg een belangrijke rol voor Ajax zelf is weggelegd, omdat KNVB slechts twee wedstrijden per jaar organiseert, omdat Ajax voor het verloop van al haar thuiswedstrijden zelf verantwoordelijk is, maar vooral omdat het voortduren van de bedoelde spreekkoren mede is gebaseerd op het gebruik van de woorden “Jood” en “Joden” (als geuzennaam) door de Ajaxsupporters zelf en Ajax geacht moet worden op die praktijk aanmerkelijke invloed uit te kunnen oefenen. Dat Stichting BAN, naar zij heeft gesteld, al in 2011 met Ajax afspraken heeft gemaakt, maakt dat niet anders, nu niet ter discussie staat dat Ajax - net als KNVB dus - ook niet optreedt tegen de bedoelde spreekkoren of tegen het gebruik door haar supporters van de naam “Jood” en Stichting BAN niet heeft toegelicht welke afspraken zij met Ajax heeft gemaakt en waarom zij op grond daarvan Ajax sindsdien niet meer aanspreekt.
Op grond van dit een en ander is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit kort geding een te beperkt kader biedt om reeds thans - door toewijzing van het gevorderde - vooruit te kunnen lopen op het oordeel dat in een eventueel bodemgeschil omtrent deze kwestie zou worden gewezen, zowel wat de vraag betreft of (en in welke mate) de bedoelde spreekkoren als antisemitisch en kwetsend zijn aan te merken, als wat de daarmee samenhangende vraag betreft met welke feitelijke maatregelen aan de terugdringing ervan gewerkt dient te worden en de vraag welke maatregelen daartoe (thans en/of in de nabije toekomst) handhaafbaar zijn.
In het voordeel van KNVB speelt daarbij voorts een rol dat KNVB ter zitting heeft aangevoerd – en voldoende aannemelijk gemaakt - dat er aan toewijzing van de door Stichting BAN gevraagde voorzieningen onbeheersbare veiligheidsrisico’s zitten, omdat de verwachting is dat van (de handhaving van) een plotseling algeheel verbod op het gebruik van het woord “Jood” zo kort vóór de wedstrijd een zeer escalerend effect zal uitgaan. Daarnaast heeft zij toegelicht dat het voor haar niet mogelijk is om de gevorderde maatregelen voor 3 augustus 2014 te treffen en (met het oog op de handhaafbaarheid) voldoende openbaar te maken. Dit betekent dan ook dat de gevolgen (voor KNVB, maar ook in breder verband) bij oplegging van het gevorderde gebod te ingrijpend zijn om daartoe thans over te gaan, zo daar overigens reeds aanleiding toe zou bestaan.
Ten aanzien van de gevorderde publicatie van de ‘tolerantiegrenzen’ van KNVB (met de door Stichting BAN gewenste inhoud) bestaat ook afgezien van de omschreven bezwaren onvoldoende grond, daar het voornoemde overleg de juiste plek lijkt om die normen en het draagvlak daarvoor te bewerkstelligen. Dat aan de zijde van Stichting BAN voldoende belang bestaat om die normen reeds thans geopenbaard te zien, ook zonder dat de handhaafbaarheid ervan is gegeven, is niet gebleken. Daarbij telt dat het afzien van het bedoelde overleg naar verwachting aan de zeggingskracht en uiteindelijke handhaafbaarheid van die normen af zal doen. Er bestaat in dit geding daarom ook geen grond om KNVB te verplichten tot openbaarmaking van zodanige normen zonder dat haar (zoals Stichting BAN als subsidiaire mogelijkheid heeft geopperd) ter zake een dwangsom wordt opgelegd of zonder dat zij (krachtens toezegging van Stichting BAN) een dergelijke dwangsom verbeurt.

Alles overziend is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gevorderde voorzieningen in dit kort geding niet kunnen worden toegewezen. Dit neemt niet weg dat ook de voorzieningenrechter het belang ervan inziet dat er duidelijkheid komt over de (on)toelaatbaarheid van spreekkoren als hier in het geding zijn en de daartoe te formuleren normen en dat daarover het door KNVB omschreven brede gesprek wordt gevoerd. Op grond van de door KNVB ter zitting gedane uitlatingen mag Stichting BAN verwachten dat KNVB het hare zal doen om dat gesprek op gang te brengen en te houden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten