zaterdag 26 september 2015

Aanvoerder Bennekom vangt bot bij rechter; schorsing 18 maanden blijft in stand

De ongeregeldheden na de wedstrijd Huizen tegen Bennekom blijven de rechter van werk voorzien. Na een eerdere uitspraak waarbij SV Huizen het besluit van de Commissie van Beroep met betrekking tot de opgelegde sancties aan de rechter voorlegde, gaat het in deze procedure om de aanvoerder van Bennekom die een schorsing van 18 maanden bij de rechter aanvecht. 

De feiten
Eiser heeft als speler en aanvoerder van zijn team deelgenomen aan een voetbalwedstrijd tussen SV Huizen 1 (hierna: Huizen) en VV Bennekom 1 (hierna: Bennekom) op 20 september 2014. de aanvoerder is een speler die uitkomt voor Bennekom.
Na afloop van de voetbalwedstrijd op 20 september 2014 zijn er schermutselingen geweest tussen spelers van beide voetbalverenigingen.
De bij de wedstrijd betrokken scheidsrechter heeft een wedstrijdformulier ingevuld. Naar aanleiding van het in het formulier vermelde, is een tuchtzaak aanhangig gemaakt bij de Landelijke Tuchtcommissie Amateurvoetbal van de KNVB (hierna: de Tuchtcommissie).
Bij brief van 24 september 2014 heeft de Tuchtcommissie schriftelijk aan de aanvoerder ten laste gelegd dat hij zich bij gelegenheid van de wedstrijd Huizen tegen Bennekom na afloop van de wedstrijd onbehoorlijk heeft gedragen door één of meerdere keren grove/beledigende taal en/of discriminerende opmerkingen te maken richting een speler van Huizen en/of één of meerdere spelers van Huizen één of meerdere keren te slaan en/of één of meerdere keren te schoppen. Dit alles onder verwijzing naar artikel 2 lid 2 sub b van het Algemeen Regelement.
de aanvoerder heeft een verweerschrift ingediend bij de Tuchtcommissie. Vervolgens heeft op 30 september 2014 een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
De Tuchtcommissie heeft de aanvoerder bij uitspraak van 30 september 2014 met ingang van 1 oktober 2014 geschorst voor de duur van achttien maanden. De commissie acht bewezen dat de aanvoerder zich na afloop van de wedstrijd Huizen-Bennekom van 20 september 2014, “onbehoorlijk heeft gedragen door meerdere spelers, althans ten minste één speler van Huizen meerdere keren te hebben geslagen, althans ten minste één keer te hebben geslagen.” De bewezenverklaring grondt de Tuchtcommissie volgens haar uitspraak op de schriftelijke en mondelinge verklaringen van de scheidsrechter, de schriftelijke verklaring van de heer [A] (voorzitter van Huizen) en de mondelinge verklaringen van de heer [B] en van de heer [C] . Volgens het verslag van het mondeling onderzoek van de Tuchtcommissie heeft de scheidsrechter - voor zover van belang- het volgende verklaard:
“Hij (lees: de aanvoerder ) begon te duwen en te trekken aan de spelers.
(…)
Ik zag dat de aanvoerder vervolgens opstond en hem een klap raak gaf in zijn gezicht.”
en
“Vervolgens tracht speler de aanvoerder , speler [C] (rugnummer [rugnummer] Huizen) te slaan, dit is een rake klap. Speler [C] krijgt deze klap in het gezicht. Ook raakt speler de aanvoerder de speler in het Huizen-trainingspak.”

Het verslag vermeldt voorts dat de heer [B] heeft gezien dat de aanvoerder vol uithaalt op het achterhoofd van speler [C] .
Naar aanleiding van het door de aanvoerder ingestelde beroep tegen de uitspraak van de Tuchtcommissie heeft de Landelijke Commissie van Beroep van de KNVB (hierna de Commissie van Beroep) uitspraak gedaan op 21 november 2014. De Commissie van Beroep heeft de uitspraak van de Tuchtcommissie bekrachtigd. De verklaringen van de scheidsrechter en van [B] zijn ook opgenomen in de uitspraak van de Commissie van Beroep.

Het geschil
De aanvoerder vordert samengevat  dat de rechtbankvoor recht zal verklaren dat de uitspraken van de Tuchtcommissie van 30 september 2014 en de Commissie van Beroep van 21 november 2014 inhoudende schorsing van 18 maanden ten aanzien van de KNVB nietig zijn.

Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat volgens artikel 257 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv.) de uitspraak in kort geding geen nadeel toebrengt aan het bodemgeschil. Dit betekent onder meer dat de bodemrechter niet gebonden is aan de door de voorzieningenrechter bepaalde schorsing en het daarbij gegeven voorlopige oordeel over de aannemelijkheid van het slagen van het beroep op vernietiging in de bodemzaak.
Evenmin is de bodemrechter gebonden aan het in kort geding gegeven oordeel dat een tuchtrechtelijke uitspraak moet worden opgevat als een vaststelling als bedoeld in artikel 7: 900 BW die getoetst kan worden aan de in dat artikel vermelde criteria. De Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep zijn organen van de KNVB, zodat de vernietigbaarheid of de nietigheid van hun besluiten door de rechter kunnen worden getoetst aan de in artikel 2:15 lid 1 BW genoemde drie gronden.
Volgens artikel 2:15 lid 3 onder a. BW is de aanvoerder als lid van de KNVB bevoegd om een vordering als de onderhavige in te stellen. Op grond van hetzelfde artikellid is de rechtbank van de woonplaats van de rechtspersoon bevoegd om te oordelen over de vernietigbaarheid van het besluit van een orgaan van de rechtspersoon. Dit betekent dat de aanvoerder kan worden ontvangen in zijn vordering en dat deze rechtbank bevoegd is om te oordelen over het geschil.
Artikel 2:15 lid 1 BW bevat drie gronden voor de vernietiging van een besluit van een rechtspersoon. Niet gesteld is dat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, die indien bewezen zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de tuchtrechtelijke uitspraken tot stand zijn gekomen in strijd met wettelijke bepalingen dan wel statutaire of reglementaire bepalingen van de KNVB De onder a. en c. van voormeld artikellid vermelde gronden zijn dus niet aan de orde.
Volgens grond b. in het artikellid is een besluit van (een orgaan van) de rechtspersoon vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. Artikel 2:8 BW bepaalt dat de rechtspersoon en degenen die krachtens de wet of zijn statuten bij zijn organen zijn betrokken zich jegens elkaar moeten gedragen zoals door de redelijkheid en billijkheid wordt geëist. Een tussen hen krachtens de wet, statuten of besluit geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Niet gesteld is dat de KNVB zich jegens haar lid de aanvoerder heeft gedragen in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Uitsluitend aan de orde is de vraag of het besluit van de Tuchtcommissie bevestigd door de Commissie van Beroep en de daaruit voortvloeiende schorsing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De rechtbank stelt voorop dat de formulering in de wet tot uitdrukking brengt dat de rechter bij de toepassing daarvan de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten.
Naar de rechtbank begrijpt komt het betoog van de aanvoerder naar de kern genomen er op neer dat hij het gebruik van excessief geweld altijd heeft ontkend en dat de Tuchtcommissie/Commissie van Beroep toch en zonder enige motivering hebben aangenomen dat er sprake is geweest van excessief geweld.
Wat betreft de ontkenning van de aanvoerder enerzijds en de bewezenverklaring in de uitspraken anderzijds overweegt de rechtbank als volgt. Volgens de in het feitenrelaas weergeven systematiek van het reglement dat kennelijk bedoeld is om het geweld op en rond de amateurvelden in Nederland aan te pakken, wordt bij excessief geweld van een speler buiten een spelsituatie aan die speler als minimale straf een schorsing van 18 maanden opgelegd. Voor het bewijs van dat geweld is volgens artikel 76 van het reglement de verklaring van de scheidsrechter of van een door de KNVB aangestelde assistent-scheidsrechter voldoende. De stelling van de aanvoerder dat de beslissing vernietigbaar/nietig is, omdat deze - ten onrechte - alleen steunt op de verklaring van de scheidsrechter die niet wordt ondersteund door zijn verklaring en die van andere getuigen snijdt derhalve geen hout. Bovendien is deze stelling feitelijk onjuist. De bewezenverklaring in de uitspraak van de Commissie van Beroep steunt immers niet alleen op de verklaring van de scheidsrechter, maar ook op de verklaring van [B] .
De aanvoerder stelt voorts dat de beslissing van de Tuchtcommissie/Commissie van Beroep vernietigd dient te worden, omdat deze onvoldoende hebeen gemotiveerd waarom het bewezenverklaarde buitensporig geweld buiten een spelsituatie oplevert. Uit de verklaring van de scheidsrechter en de bewezenverklaring maakt de rechtbank op dat de aanvoerder twee maal heeft geslagen terwijl de wedstrijd was afgelopen. Daarmee is voldaan aan het vereiste “buiten een spelsituatie” en aan het herhaaldelijkheidsvereiste voor gewelddadig handelen als bedoeld in “BIJLAGE 1: VOORBEELDEN VAN OVERTREDINGEN DIE ALS EXCES KUNNEN WORDEN AANGEMERKT”. Voorts kan uit de bewezenverklaring worden opgemaakt dat in de klap die de aanvoerder heeft gegeven aan [C] buitensporig fysiek geweld oplevert. Het gaat hier immers om een rake klap (gericht) tegen het hoofd van [C] . Weliswaar bevat de lijst van voorbeelden in voormelde bijlage niet als specifiek voorbeeld een klap op of tegen het hoofd van een ander, maar volgens de tekst van de lijst is deze opsomming niet limitatief. De rechtbank is van oordeel dat de Tuchtcommissie/Commissie van Beroep zonder verdere motivering hebben mogen oordelen dat een tegen - een vitaal onderdeel van het menselijk lichaam als - het hoofd, gerichte klap die raak is excessief geweld oplevert. Dergelijk geweld vertoont voldoende overeenkomst met de in de lijst vermelde voorbeelden.

De vordering tot nietigverklaring van de uitspraak/schorsing is derhalve ongegrond en zal worden afgewezen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten