donderdag 20 maart 2014

Vereniging Karate-Do Youkou Breda maakt verboden onderscheid op grond van godsdienst door een meisje niet toe te staan met een sporthoofddoek te trainen


Situatie
Een meisje van 12 jaar is om godsdienstige redenen een hoofddoek gaan dragen. Zij is vanaf haar negende lid van de vereniging Karate-Do Youkou Breda. De karatevereniging staat niet toe dat het meisje traint met een (sport)hoofddoek. Het meisje heeft daarom haar lidmaatschap van de vereniging Karate-Do Youkou Breda opgezegd en is lid geworden van een andere karatevereniging waar zij wel met een hoofddoek mag trainen. De moeder van het meisje is van mening dat sprake is van discriminatie op grond van godsdienst jegens haar dochter.

Oordeel College
Het College is van oordeel dat Vereniging Karate-Do Youkou Breda jegens het meisje verboden onderscheid op grond van godsdienst heeft gemaakt door haar niet toe te staan met een (sport)hoofddoek te trainen.

Toelichting
Het verbod op het dragen van een (sport)hoofddoek tijdens de trainingen is in het Huishoudelijk Regelement van de karatevereniging neutraal geformuleerd en verwijst niet naar de grond godsdienst. Daarom is geen sprake van direct onderscheid op grond van godsdienst. Er is wel sprake van indirect onderscheid op grond van godsdienst. Door het verbod om met een (sport)hoofddoek te trainen worden leden die vanwege hun godsdienst een hoofddoek dragen bijzonder getroffen. Indirect onderscheid is niet verboden als de karatevereniging een goede reden heeft voor dit onderscheid (een objectieve rechtvaardiging).
Het College stelt vast dat de karatevereniging vier redenen heeft voor het verbod om met een (sport)hoofddoek te trainen, namelijk het waarborgen van:
(1) de gelijkheid van de leden binnen de vereniging vanuit de karatetraditie,
(2) de veiligheid van haar leden tijdens de training,
(3) de hygiëne tijdens de training en
(4) respect voor elkaar en discipline vanuit de karatetraditie.


Het College oordeelt dat als de kleding van het meisje verder precies gelijk is aan die van de andere leden, een (sport)hoofddoek niet een zo wezenlijk verschil in uiterlijk maakt dat dat het belang van het meisje moet wijken voor het belang van de karatevereniging. Verder is het College van oordeel dat de karatevereniging niet aannemelijk heeft gemaakt dat een sporthoofddoek onveilig is. Ook heeft de karatevereniging niet aannemelijk gemaakt dat een verbod van het dragen van een (sport)hoofddoek in dit geval noodzakelijk is om de hygiëne te waarborgen. Ten slotte is een verbod op het dragen van een hoofddoek niet noodzakelijk om respect voor elkaar en discipline te waarborgen. De karatevereniging heeft dan ook geen goede reden (objectieve rechtvaardiging) voor het gemaakte onderscheid op grond van godsdienst gegeven. Door het meisje niet te laten deelnemen aan de trainingen met een (sport)hoofddoek heeft de karatevereniging verboden onderscheid gemaakt op grond van godsdienst.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten