woensdag 16 mei 2012

GEEN ongewenste intimiteit coach/begeleider rolstoelhockey



Een wel zeer zwaar geanonimiseerde uitspraak (o.a. sport wordt niet vermeld). Gaat over rolstoelhockey, dat blijkt uit het vonnis in eerste aanleg LJN: BU2936 (Staat HIER). In die uitspraak wordt de sport wel vermeld.
Uitspraak in eerste aanleg is beschreven in column van M. Olfers in het Tijdschrift voor Sport en Recht, 2011-4, p.146

De feiten
Zaak in hoger beroep. Op de terugreis van het WK rolstoelhockey zat een speler alleen in een hotelkamer. Zijn coach kwam bij hem de kamer binnen toen hij nagenoeg zonder kleding op bed lag. De coach heeft hem toen omarmd. De tuchtcommissie heeft besloten dat de coach voor onbepaalde tijd geen lid meer mag zijn en geen werkzaamheden mag uitvoeren voor den sportbond. De coach is tegen deze uitspraak bij de tuchtcommissie in beroep gegaan. De commissie van beroep heeft het hoger beroep van de coach gegrond verklaard en de uitspraak van de Tuchtcommissie ingetrokken. Daarbij heeft de commissie van beroep overwogen dat het tuchtrecht niet van toepassing is, omdat de coach geen lid is van de rolstoelhockey vereniging en dat om die reden de uitspraak van de tuchtcommissie wegens onbevoegdheid dient te worden vernietigd. De hockeyer is daarna een kort geding begonnen waarin hij vordert dat de coach een jaar niet aanwezig mocht zijn op rolstoelhockey evenementen en tevens de coach te verbieden contact met hem te leggen. Deze vordering werd door de rechter toegewezen en de coach gaat daar nu tegen in beroep.

Het geschil
Bij memorie van grieven heeft de coach vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende, tot afwijzing van de oorspronkelijke vorderingen van de hockeyer.

Volgens grief 1 heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat de coach niet heeft betwist dat de hockeyer de gedragingen van de coach onder de geschetste omstandigheden als onplezierig en bedreigend heeft kunnen ervaren en dat de coach daardoor in elk geval op onacceptabele wijze in de nabijheid van de hockeyer is gekomen.
Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de coach kennelijk geen voor dergelijke situaties naar behoren ontwikkeld gevoel heeft. Grief 3 bevat de klacht dat de voorzieningenrechter geen belangenafweging heeft gemaakt en slechts oog heeft gehad voor het belang van de hockeyer terwijl grief 4 is gericht tegen de proceskostenveroordeling. 

Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, leent een kort geding zich niet voor bewijslevering. Dit betekent dat ook in dit hoger beroep niet de door hockeyer gestelde gedragingen, maar enkel de door coach erkende en aldus vaststaande gedragingen uitgangspunt zijn, te weten dat de coach een arm op de schouder van de hockeyer heeft gelegd terwijl hij gekleed in een boxershort, op zijn bed in zijn hotelkamer tv zat te kijken. 
In de kern verwijt de coach in de grieven 1 en 2 de voorzieningenrechter dat deze zijn gedragingen subjectief en niet objectief heeft uitgelegd. De voorzieningenrechter heeft volgens de coach te veel waarde gehecht aan de wijze waarop de hockeyer de gedragingen heeft ervaren.

Gelet op het feit dat de hockeyer rolstoelafhankelijk was, 15 jaar oud, voor het eerst van huis zonder zijn vader en net een WK finale had verloren, was het naar het oordeel van het hof onder deze omstandigheden voor de coach als begeleider gerechtvaardigd om de hotelkamer van de hockeyer binnen te gaan om met eigen ogen te zien hoe het met hem was. Dat de coach vervolgens toen hij de hockeyer, gekleed in een boxershort, down en moe op zijn bed zag zitten een schouder om zijn arm heeft geslagen om hem te troosten, is alleszins begrijpelijk. Gebrek aan respect kan daaruit niet worden afgeleid. Gelet op de intentie van de coach om de hockeyer te troosten en mede gelet op de aard van dit gebaar is het hof van oordeel dat deze gedraging in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet als ongewenst c.q. als een inbreuk op de persoonlijke integriteit van de jongen kan worden aangemerkt. Evenmin acht het hof het optreden van de coach in objectieve zin intimiderend.
De conclusie is dan ook dat de coach geen inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke integriteit van de hockeyer en dus niet onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.

De uitspraak 
Het hof: vernietigt het vonnis waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende: 
wijst de gevorderde voorzieningen af.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten